| |
| |
| |
Dichter te gast
Hubert van Herreweghen
Brusselse prenten
Vlaamse poort
Vandaag, als ware't lang geleden,
op de open kade langs de vaart,
betast de wind mijn linkerzij,
het went niet in dit zuur klimaat.
't Bootsmeisje heft de handen hoog
nadat ze zich vooroverboog
en 't is al rose en bloemig vel.
De vrouw met handkar hijgt en praat
tegen een man die haar verlaat,
als elke dag, al zeven jaar.
Hij werd hier vlakbij opgehaald
met dreghaken uit het kanaal.
Van Langendonck over de brug
gaat op bezoek bij Hegenscheidt,
vanuit de Trapstraat en terug,
van Woluwe naar eeuwigheid,
staat stil en kijkt in 't water neer.
Ik ken de hond, ik ken zijn staart.
Een woerdje heeft zijn eend getreden.
Stil staat, en strompelt, een oud paar.
Een eeuw schuift schuldeloos voorbij.
Zo koel, onder een stolp, zo braaf,
leeft hier, vertraagd, de maatschappij.
Doen we dat zomaar voor elkaar,
of voor, daar hoog, de fotograaf,
die 's mensen waardige onzin ziet
en plaatjes voor prentkaarten schiet?
| |
Ninoofsepoort
De klok die uit de voorstad slaat:
Een meeuw boven het sashuis krijst.
De schildersgast met kwast en leer,
enkele Bantoes en een heer,
Doxa, Johan, hij woont vlakbij,
zijn hoedje houdt hij dapper vast
tegen die wester van opzij,
bemannen 't sepia schilderij,
alsof het waar is wat men ziet.
En dat is Bertus die ik zag
en leidde naar een slijterij.
Met engelen zweefde ik die dag,
want ook de Azuren was erbij.
Daar komen ze getwee gegaan,
verstrooid en zonder pluimen aan,
ze rijzen uit hun koningsgraf:
tijd draait zich om en telt weer af.
Bang zijn wij allen, niet rebels.
De sleeuwe lessen van 't verleden
voorspellen niet wat overschiet.
Hij die in opdracht dit bespiedt,
wat meldt die seraf aan zijn heer?
‘Ik zie geen schuld. Ik pleit hen vrij.’
Weerloze moed. En ingelijst.
Een ansichtkaart van 't Oud Huis
• | Johan Doxa: hoofdfiguur van de gelijknamige roman (1917) van Herman Teirlinck, die in deze omgeving is gesitueerd. |
• | Bertus: Bertus Aafjes, de dichter van Voetreis naar Rome en Het Koningsgraf. |
• | De Azuren: kameraadschappelijke naam voor Jos de Haes, de dichter van de bundel Azuren Holte, evenals het voornoemde werk van Aafjes, een markante titel in de Nederlandse poezie van de XXe eeuw. |
• | Nels: bekende uitgever van ansichtkaarten. |
| |
| |
| |
Finis terrae
Lichte sneeuw lichte vrouw
dwarrelt over de boulevard
een windvlaag veegt ze bei
ze hipt haar schoentjes achterna
rondom het de Brouckèreplein
om prooi te slaan twee keer bijna
dat is een kouwelijk begin
gaat vijf minuten schuilen in
de Finis Terrae bij het beeld
der Lievevrouw die letsels heelt
waar nu honderd jaar geleden
wat naar dichtersmaat niet veel is
de pastoor-poëet Mercelis
zo hartstochtelijk verlangde
naar de Kempen weer te keren
't kinderlijk Wechelderzande
al moest hij tot 't eind der dagen
dat verlangen zien vervagen
en nog anderen gaan die gang en
met de lippen met de handen
ogen om na 's levens scha
liefde kinderlijk te leren
de onvervulde die ons deel is
sneeuw of geen sneeuw eeuw aan eeuw
dat wij in het voetspoor treden
van wie 't leven heeft geleden
in het hart der goede stede.
• | Mercelis, Jan Lodewijk, priester-dichter (Wechelderzande 1851-Strombeek-Bever 1918), eenvoudig en gemoedelijk dichter van het landelijk leven en de natuurschoonheid van de Antwerpse Kempen. Was o.m. onderpastoor van de Finis-Terraekerk in de Nieuwstraat te Brussel. De gemeente Elsene schonk zijn naam aan een straat die uitgeeft op de Louizalaan. |
| |
Op de reling van sinte-goedele
de solferlucht der rampen
voorzichtig verder treden
geraakt werd door de vonk
die vroegeren heeft gered
Of vluchten wij uit stad en steen,
naar 't everwoud in Groenendaal
met stiftje en plankje alleen
waar stilte stemt de taal
• | smala: (Arabisch) tentendorp van nomaden, onder de leiding van een familiehoofd. |
• | H. Teirlinck noemt Prosper van Langendonck in zijn essay over Karel van de Woestijne, met grote bewondering en deernis overigens, ‘de sombere Melaatse’, met hoofdletter. P.v.L. schreef in het gedicht Stijgend langs de Sint-Goedelekerk ‘... wat heb ik in uw diepten al / gesmacht, gebeden en verzucht...’, waar bovenstaand vers naar verwijst. Ruusbroec, kapelaan van Sinte-Goedele, verliet de stad en trok zich terug in het Zonienwoud. |
|
|