| |
| |
| |
In en om de kunst
In het spoor van Peter Benoit
Honderd jaar
Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen 1898-1998
Michaël Scheck
Inleiding
Volgens de unanieme overtuiging van zijn tijdgenoten was de jonge Peter Benoit (1834-1901) het grootste muzikaal talent van zijn generatie in België. Hij leek voorbestemd voor een loopbaan als componist en dirigent met uitzonderlijke perspectieven. Reeds vroeg behaalde hij opmerkelijke successen: zijn composities werden veelvuldig uitgevoerd, een aantal werken vond een uitgever in Parijs en de concerten in Brussel met eigen symfonische en oratorische scheppingen onder zijn leiding werden fel toegejuicht. Niet onbelangrijk voor
Peter Benoit
zijn carrière, was hij ook een graag geziene gast in de hoofdstedelijke salons.
Het feit dat Benoit als drieëndertigjarige een radicaal nieuwe weg heeft ingeslagen, getuigt van de diepe ernst waarmee hij zijn roeping als boegbeeld van de Vlaamse culturele emancipatie opnam. Aan de culturele bewustwording van zijn volk zou hij voortaan krachtige impulsen geven. Als kunstenaar, opvoeder en organisator maakte hij van de Antwerpse Muziekschool, vooral echter van het volledig naar zijn principes gemodelleerd Koninklijk Vlaams Conservatorium, de uitvalsbasis voor zijn vernieuwende ideeën. Aldus behoort de historiek van het Antwerps Conservatorium tot de belangrijkste hoofdstukken in de Vlaamse geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw.
| |
Voorgeschiedenis
Met de steun van familie en vrienden trok Peter Benoit, de zeventienjarige West-Vlaming uit Harelbeke, in 1851 naar Brussel om zich daar in te schrijven als leerling aan het Koninklijk Conservatorium. Deze eerste officiële instelling voor hoger muziekonderwijs in België werd geleid door François Joseph Fétis. Fétis was een uitzonderlijke persoonlijkheid, niet alleen als musicus, muziektheoreticus en musicoloog, maar ook als organisator en pedagoog. Onder zijn vaderlijke leiding ontving Benoit een ideale artistieke vorming.
Benoits studie wordt in 1857 bekroond door het behalen van de hoogst mogelijke onderscheiding, de Prix de Rome. Met de daaraan verbonden beurs begeeft hij zich op een uitgebreide studiereis naar Duitsland. De indrukken opgedaan in Keulen, Berlijn, Dresden en München spelen een beslissende rol voor zijn gaandeweg rijpende visie op de betekenis van de kunst en de artistieke opvoeding voor de samenleving. Tijdens het aansluitend verblijf in Parijs schept hij zijn eerste werken met een artistiek nationalistische inslag. Terug in Brussel, vanaf 1863, krijgen zijn idealen vastere vorm, mede onder de invloed van zijn vriend, de Vlaamse dichter Emmanuel Hiel. Na Benoits terugkeer uit Parijs begonnen invloedrijke persoonlijkheden uit te zien naar een gepaste professionele positie voor het jonge genie. Door de bemiddeling van de Antwerpse gouverneursdochter Constance Teichmann, tussenkomsten van leden van het Antwerps stadsbestuur en de financiële druk uitgeoefend door Minister Alfons Van den Peereboom werd Benoit in 1867 aangesteld als directeur van de stedelijke Antwerpsche Muziekschool. Zonder verwijl ging hij over tot ingrijpende vernieuwingen met de klemtoon op een omvattende technische, artistieke en intellectuele vorming (‘Bildung’) enerzijds, de terugkeer naar de wortels van de Vlaamse cultuur anderzijds. Hijzelf introduceerde het begrip ‘Vlaamse muziek’ dat hij echter nooit heeft gedefinieerd en dat tot op heden ook niet precies te omschrijven is.
De gedachte om de Muziekschool te verheffen tot Koninklijk Conservatorium leefde in Antwerpen reeds sedert de jaren vijftig. Benoit maakte hiervan een strijdpunt, maar hij zou nog 31 jaar moeten wachten voor zijn steeds dringendere eis werd ingewilligd. Het hardnekkig vasthouden aan de benaming Koninklijk Vlaams Conservatorium heeft de gevraagde promotie voorzeker niet versneld, integendeel. Volledig uitgeput door zijn rusteloze activiteiten en gebukt onder een steeds meer verzwakkende gezondheid zou Benoit de nieuwe instelling nog slechts gedurende drie jaar kunnen leiden, grotendeels vanuit zijn ziekbed, tot de dood hem in 1901 velde. De nationale held en geliefde vader van zijn volk werd als een koning ten grave gedragen.
| |
Een nieuw concept
Benoits concept van de kunstopleiding was democratisch en elitair tegelijk. Volgens hem moest elke jonge mens toegang tot de basisleergangen krijgen om deel te kunnen nemen aan een kunstzinnige initiatie. Maar alleen zij die er de nodige aanleg en ijver voor bezaten, mochten naar een hogere, eventueel de hoogste trap opklimmen. Hieruit resulteerde volgende drieledige indeling van het Conservatorium:
1. | de Schoolafdeling, voor ‘de geroepenen’; |
2. | de Conservatoriumafdeling, voor ‘de uitverkorenen’; |
3. | de Hogeschoolafdeling, voor ‘de gediplomeerden van de Conservatoriumafdeling’ die
|
| |
| |
| een uitzonderlijk hoog peil hadden bereikt. Benoit omschreef de Hogeschoolafdeling als volgt: |
‘Deze is ingericht tot het geven van wetenschappelijke verhandelingen en voorbeeldige muzikale en toneeluitvoeringen, met de medewerking:
1. | van de leraars van het gesticht; |
2. | van de leerlingen van de Conservatoriumafdeling welke hier een uitgangsdiploma bekwamen; |
3. | van geleerden, voorname toon- en toneelkunstetnaars uit het Vlaamse land welke zich aansluiten bij het nationaal beginsel in de kunst, en de Vlaamse taal machtig zijn.’ |
Eén grote visie omhelsde dus het hele verloop van de studie, van de prille initiatie tot het eventueel bereiken van het hoogste artistiek niveau.
Getrouw aan zijn principes beperkte Benoit zijn hervormingen niet tot de muziek alleen, maar hechtte hij tevens het grootste belang aan de promotie van het Nederlands als enige volks- en cultuurtaal. Naast de door hemzelf ontworpen opleidingen declamatie (‘uitgalmen’) en toneelspeelkunst zette hij ook de leerlingen van de muziekafdeling aan tot het volgen van de cursus Nederlandse en algemene letterkunde.
Voor het overige kwam het ‘nationaal beginsel’ in hoofdzaak tot uiting door de consequente vernederlandsing van de muziekterminologie, het gebruik van liederen met Nederlandstalige teksten in de samenzangen koorklassen en de veelvuldige programmering van Vlaamse composities. Bijzondere nadruk werd gelegd op de door de directeur zelf gegeven cursus ‘schoonheidsleer’ met de onderdelen esthetica, geschiedenis der muziek en uitvoering en ontleding van klassieke werken.
Benoits esthetiek en pedagogiek zijn uiteraard schatplichtig aan zijn eigen opleiding aan het Brussels Conservatorium dat onder Fétis naar het voorbeeld van Parijs was gemodelleerd, maar ook aan de indrukken tijdens zijn omzwervingen in Duitsland en de Duitse invloeden die hij later in Antwerpen onderging. Door het beste uit beide stromingen met elkaar te versmelten maakte hij van zijn Conservatorium een kruispunt van de Romaanse en de Germaanse cultuur.
Vanuit zijn artistiek nationalisme bevocht hij hartstochtelijk het muzikaal cosmopolitisme dat zich van de wortels van de overgeërfde volkscultuur had losgerukt, zo mogelijk nog meer het virtuozendom dat, naar zijn mening, daaruit was voortgevloeid. De moedertaal, het volkslied en het nationaal artistiek erfgoed waren voor Benoit de pijlers van een gezonde artistieke ontwikkeling, gegrondvest op talent, vaardigheid en inzichtelijke verdieping.
| |
Peter Benoit als bezieler
Met een onwankelbaar geloof in de noodzaak van een door het volk gedragen cultuur wist Benoit zijn idealen te laten doordringen in alle sociale klassen. Het blijft een wonder dat hij gedurende zijn hele leven de kracht vond om met een verterende intensiteit naast elkaar te componeren, te dirigeren, te bestuderen en zijn standpunten in ongetelde geschriften, pamfletten, nota's, pedagogische documenten en redevoeringen te formuleren. Fel bestreden door de Franstalige bourgeoisie, maar ook krachtig gesteund door de Vlaamse elite en gedragen door de liefde van zijn volk, heeft hij op enkele tientallen jaren tijd een beslissend hoofdstuk van de nationale geschiedenis geschreven. Zijn charisma was zo groot dat het nog lang na zijn overlijden bleef doorwerken. Als figuur werd hij een legende.
| |
De opvolgers
De degelijke opleiding aan de Antwerpse Muziekschool, vanaf 1898 aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium, heeft veel grote talenten tot ontwikkeling gebracht.
Benoits opvolgers Jan Blockx, Emile Wambach, Lodewijk Mortelmans, Flor Alpaerts, Jef Van Hoof, tot en met Lodewijk De Vocht, genoten een groot aanzien als componisten. Allen waren zij nog door Benoit zelf of door rechtstreekse discipelen van hem gevormd. Als directeur legde ieder zijn eigen klemtonen, maar zonder uitzondering bleven zij trouw aan de basisprincipes van hun eminente voorganger. Dit geldt ontegensprekelijk ook voor de instandhouding van de hogeschoolidee. Alleen tijdens de oorlogsperiodes en in de nasleep ervan zouden de hoogstaande modeluitvoeringen, kanselvoordrachten, lezingen en andere aanvullende activiteiten tijdelijk moeten worden geschorst.
Reeds na enkele jaren werd de door Benoit geïnspireerde ‘Antwerpse School’ van componisten een staand begrip, met als belangrijkste kenmerken een onberispelijke vakkundigheid, het vasthouden aan de romantische gevoelsuitdrukking en een voorkeur voor grote symfonische of vocaal-instrumentale bezettingen, tot en met de opera. Klavierwerken en kamermuziek speelden slechts bij enkele van deze componisten een vooraanstaande rol. De intieme liedkunst, waarin vooral Lodewijk Mortelmans op een ongeëvenaarde wijze zou uitmunten, werd echter een veelvuldig en met succes beoefende kunstvorm.
| |
Nieuwlichters
In de schaduw van Peter Benoits sterke persoonlijkheid drongen nieuwe esthetische opvattingen aanvankelijk slechts moeizaam door, ook al liet de muzikale evolutie in andere landen de jonge Vlaamse componisten niet onberoerd. Vooral de dirigenten onder hen kwamen in rechtstreeks contact met vooruitstrevende muzikale idiomen waarvan gaandeweg de sporen in hun eigen werken terug te vinden zijn. De interessantere figuren uit de generatie geboren na 1890 verruimden reeds de typische Antwerpse schrijftrant, vooral wat het orkestkoloriet betreft. Geleidelijk aan groeide een onstuitbare stilistische emancipatiebeweging met een grote diversiteit aan individueel gekleurde, niet zelden experimentele vormen en uitdrukkingswijzen. Menig jong talent ontvluchtte de conservatoriumopleiding om zich op eigen paden te begeven. Flor Peeters, de laatste directeur-componist en ambtshalve compositieleraar, maar vooral Willem Kersters als eerste autonome leraar compositie, begrepen de tekenen des tijds. Zij hadden eerbied voor de muzikale individualiteit van hun studenten en brachten deze tot ontwikkeling door het geven van een soliede technische basis, historisch inzicht en een bewuste oriëntering op de muziekpraktijk. Een boeiende verscheidenheid op eenzelfde basis van verantwoord vakmanschap en verfijnde esthetiek kenmerkt dan ook de huidige erfgenamen van de ‘Antwerpse School’.
| |
Het concertleven
In het steeds uitbundige, maar eerder heterogene Antwerpse muziekleven speelden de concerten van het Conservatorium een aparte rol. Getrouw aan de bedoelingen van Peter Benoit werden de platgetreden paden zoveel mogelijk vermeden, tenzij het ‘modeluitvoeringen’ van het klassieke repertoire betrof. De nieuwe muziek kreeg altijd een belangrijke plaats in de programmatie toebedeeld, met de belangrijke Vlaamse componisten op de eerste rij. Ook de historische (P. Benoit: ‘antieke’) muziek kwam aan bod, deels uitgevoerd op historische instrumenten uit de verzameling van het Conservatorium, en dit lang voor het ontstaan, tientallen jaren later, van de authenticiteitsbeweging. De conservatoriumconcerten kenden een ongeëvenaarde bloei vanaf de aanstelling van Lodewijk De Vocht als directeur van de in 1934 opgerichte Concertvereniging van het Conservatorium. Vaak in samenwerking met zijn legendarische Chorale Cecilia bracht hij niet alleen de grote koor- en orkestliteratuur in cyclische uitvoeringen op het podium, maar introduceerde hij ook ophefmakende eigentijdse composities van Milhaud, Stravinsky, Honegger en anderen. Talrijke gerenommeerde Belgische en buitenlandse kunstenaars verleenden hun medewerking. In de geest van de hogeschoolopleiding zorgde een sterke educatieve begeleiding van de conservatoriumconcerten voor de
| |
| |
nodige omkadering, zodat niet alleen de leerlingen en leraren, maar ook het brede publiek werden meegesleept in een beredeneerd enthousiasme voor de muziek, zoals het reeds Benoit voor ogen had gestaan.
| |
De breuk met het verleden
Flor Peeters was van 1952 tot 1968 de laatste directeur-componist van het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Als artiest in hart en nieren, wereldvermaard organist, componist, pedagoog en verfijnd homme du monde, ging hij als eerste de confrontatie met de uitdagingen van een nieuwe tijd aan. Hij besefte ten volle dat het traditionele, voor een stuk nog vrij ambachtelijk georiënteerde Conservatorium plaats zou moeten maken voor de Hogeschool als enige geschikte opleidingsvorm voor de toekomst. De internationale artistieke kwaliteitsdruk nam immers bestendig toe. Intellectuele weerbaarheid en gefundeerde kennis dienden het talent en het vakmanschap aan te vullen om kunstenaars te vormen die zich in een nieuwe muziekwereld niet alleen konden waarmaken, maar ook handhaven.
Onder impuls van Flor Peeters kwamen reeds in het begin van de jaren zestig de eerste onderhandelingen met alle Belgische conservatoria en de overheid over de noodzakelijke hervormingen tot stand, vergelijkbaar aan deze die reeds in Peter Benoits hogeschoolconcept werden gesuggereerd. Dit was het begin van een lange lijdensweg die, verdergezet door Eugène Traey, Kamiel Cooremans en Michaël Scheck, pas in 1994, na eindeloze discussies en een aantal tussenstadia, tot een voorlopig einde zou komen. De overdracht van de bevoegdheid voor het onderwijs van de nationale overheid naar de Vlaamse Gemeenschap enerzijds, de overheveling van het hele kunstonderwijs van het Ministerie van Cultuur naar het Ministerie van Onderwijs anderzijds waren hiervoor de noodzakelijke voorwaarden. Niet alleen de inrichting van het onderwijs veranderde, maar ook het profiel van de conservatoriumdirecteur. De druk van de structuurscheppende, organisatorische, administratieve en onderhandelingstaken werd zo groot dat de overheid voortaan het directeursambt niet meer noodzakelijk aan een gerenommeerd componist, maar ook aan een ervaren kunstenaar en pedagoog wilde toevertrouwen. Dit gebeurde dan ook aan de vier toekomstige Vlaamse muziekhogescholen.
In het Koninklijk Vlaams Conservatorium werd de afstoting van de Schoolafdeling in 1970 de eerste stap naar vernieuwing. De tijd was rijp om de initiële opleiding af te staan aan het deeltijds kunstonderwijs, beter bekend als de muziekacademies. Gaandeweg evolueerde het ‘beperkt leerplan’
Traditie (1898)
van het oude conservatoriumbestel, waarin de leerling zelf een keuze uit het onderwijsaanbod kon maken en de duur van de studie aan zijn eigen ontwikkelingstempo aanpassen, naar een rijker gestoffeerde, horizontaal en verticaal samenhangende basisopleiding met een hogeschoolachtige structuur. Het tekort aan aanvullende technische en inzichtsvakken en het tot dan volledig ontbreken van een pedagogische vorming werden opgevuld door toegevoegde cursussen.
In deze meer dan dertig jaar durende evolutie van de drie Koninklijke Conservatoria liet Antwerpen zich niet onbetuigd. Tijdens de besprekingen met de overheid en in de bevoegde overheidscommissies kwamen steeds weer nieuwe denkbeelden aan de orde. Uitgewerkte modellen werden stap voor stap toegepast en bijgeschaafd. De contouren van een feitelijke hogeschoolopleiding van twee cycli met een jaarstructuur en eenvormige studieprogramma's begonnen zich alsmaar duidelijker af te tekenen. Ook ging het bezit van een diploma van volledig middelbaar onderwijs tot de toelatingsvoorwaarden voor de student behoren, als een niet te miskennen signaal voor de radicale breuk met de ambachtelijke geest van de traditionele opleiding. De vroege jaren negentig waren gekenmerkt door de strijd voor een aangepaste definitieve wetgeving voor het hoger kunstonderwijs. Deze moest rekening houden met de specificiteit van de artistieke opleidingen ten aanzien van de technische en wetenschappelijke disciplines in het hoger onderwijs buiten de universiteit. Ook hieraan werd veel energie besteed, maar
Vernieuwing (1998)
uiteindelijk bleek dit politiek niet haalbaar te zijn. Het hoger kunstonderwijs kreeg een plaats in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994. Dit decreet bepaalt onder meer dat de professionele kunstopleidingen voortaan deel uitmaken van nieuwe multisectoriële hogescholen naar het structuurmodel van de universiteiten. Als een geleding van de pas opgerichte Hogeschool Antwerpen werd op 1 september 1995 het Koninklijk Vlaams Conservatorium met zijn opleidingen muziek en dramatische kunst in eenzelfde departement ondergebracht met de Studio Herman Teirlinck en het Hoger Instituut voor Dans.
| |
Traditie en vernieuwing
Het nieuwe bestel van het Koninklijk Vlaams Conservatorium heeft ingrijpende organisatorische en inhoudelijke veranderingen met zich meegebracht. Zoals in de andere Vlaamse kunsthogescholen wordt een deel van de huidige wetgeving als bedreigend ervaren voor de eigenheid van de artistieke opleidingen en hun leefbaarheid tussen de fundamenteel anders georiënteerde technische en wetenschappelijke zusterdepartementen. Ook de gevoelig gereduceerde financiering stelt enorme problemen, vooral met betrekking tot de personeelsomkadering. Tot de belangrijke voordelen behoren de autonomie inzake de organisatie van het onderwijs en de vrijheid tot besteding van de (schaarse) middelen naar eigen inzicht. Dit schonk aan de kunstdepartementen de gelegenheid tot de ontwikkeling van een eigen profiel. Initieel eerder onbewust, maar toch op een niet te
| |
| |
ontkennen wijze leunt de Antwerpse oplossing in veel opzichten aan bij Benoits destijds revolutionaire ideeën.
De vernieuwde muzikale opleiding aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium beoogt een algemene verhoging van de kwaliteit. Gemeten aan de steeds stijgende internationale kwaliteitsnormen maakt een middelmatig musicus vandaag nog weinig kansen op ontplooiing in het beroepsleven. Maar ook het evenwicht van de technische en artistieke opleiding met de persoonsvorming krijgt de noodzakelijke aandacht. De persoonsvorming wil onder meer de algemene kennis van en het inzicht in het functioneren van een snel veranderende samenleving bevorderen, waar het slagen van een loopbaan in belangrijke mate afhankelijk is van het vermogen om zelfstandige inventieve beslissingen te nemen. Maar ook het peilen naar waarden is een belangrijk element bij de voorbereiding van jonge musici op hun toekomstige professie. Een ware kunstenaar moet immers bereid en in staat zijn om de ethische componenten van de kunst als een essentieel ferment van de maatschappij te begrijpen en te behartigen. In de geest van Benoit heeft het Koninklijk Vlaams Conservatorium bewust afstand genomen van de gedurende lange jaren overheersende eenzijdige virtuozenopleiding. Het muziekleven heeft veel meer behoefte aan musici die in kleinere of grotere gehelen efficiënt kunnen functioneren. Een inzichtelijk onderlegde praxis moet echter
Michaël Scheck is musicus, ere-hoogleraar (tot 1998), ere-directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium (1991 tot 1995) en ere-departementshoofd van de Hogeschool Antwerpen (1995-1997).
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Koninklijk Vlaams Conservatorium verscheen onlangs het jubileumboek ‘Traditie en Vernieuwing’. Hoofdredactie: prof. dr. Guido Persoons, met de medewerking van een vijftigtal gespecialiseerde auteurs. 468 pagina's, met talrijke historische illustraties. Het Jubileumboek kan tegen de prijs van 1.250 Bfr. (plus verzendingskosten) worden besteld bij het Koninklijk Vlaams Conservatorium, Desguinlei 25, 2018 Antwerpen, telefoon 03/244.18.00, fax 03/238.90.17.
grondig worden voorbereid. Dit gebeurt onder meer door een doorlopende training in alle in aanmerking komende vormen van gemeenschappelijke muziekbeoefening, van samenspel tot opera. Door een evenwichtige en waar nodig polyvalente vorming kan de aankomende musicus worden beschermd tegen de frustrerende gevolgen van het cascadesysteem, waar hij degressief afdaalt van veelal utopische verwachtingen naar noodzakelijk ‘lagere’ doelstellingen. In plaats daarvan kan hij nu zijn persoonlijke ontwikkelingsweg stevig onderbouwen. Het spreekt voor zich dat een dergelijk progressief voortschrijdend systeem geenszins in de weg staat van het eventueel doorstoten naar een solistische loopbaan, wel integendeel.
Ook de beste structuur creëert geen kunstenaars. Voor de artistieke vorming is de persoonlijkheid van de leraar, zoals deze van de student, van doorslaggevend belang. Door de band van de meester met zijn leerling wordt namelijk het doorgeven van kunde en kennis op individuele basis pas mogelijk. De keuze van de geschikte docenten werd dan ook tot haar essentie herleid door een van externe invloeden gezuiverd aanstellingsbeleid. In de complexe structuur van een hedendaagse artistieke opleiding moet echter ook een hecht samenspel van alle disciplines en hun respectievelijke leraren de grootst mogelijke eenheid verzekeren. Dit zal Benoit wel hebben bedoeld toen hij in een verslag van 1867 over de Antwerpse Muziekschool schreef: ‘De leraars krijgen van den bestuurder algemeene aanwijzingen; na dezelve te hebben doorgrond en bestudeerd, maken zij hunnen leerlingen daaraan deelachtig. Het aldus gegeven onderwijs levert dit voordeel op, dat de leiding uitgaat van eenen meester, omdat al de leraars een zelfde ingeving ontvangen’. In het democratisch bestel van nu spreekt het voor zich dat, zoals bij Benoit, deze ‘ene meester’ niet één persoon moet zijn, maar een intensief samenwerkend lichaam van verantwoordelijke artistieke directeurs, coördinatoren en docenten.
| |
Slotbeschouwing
Hoe diep Peter Benoit ook was geworteld in zijn tijd, hij heeft toch een gedachtengoed gecreëerd dat in zijn essentie nauwelijks als achterhaald mag worden bestempeld. Alleen al omwille van zijn verdiensten als baanbreker van de Vlaamse culturele emancipatie en als charismatische opvoeder van zijn volk verdient hij dat zijn aandenken in ere wordt gehouden. Maar de tijd is ook stilaan rijp om zijn compositorisch werk met nieuwe ogen te bekijken. De herdenking in het jaar 2001 van zijn overlijden een eeuw geleden, kan hiertoe de aanleiding zijn. Inmiddels leeft hij door in de traditie en vernieuwing van zijn duurzaamste werk, het Koninklijk Vlaams Conservatorium.
| |
| |
| |
Menselijke zoektocht naar eigen identiteit centraal in het programma van de Vlaamse Opera
Beatrijs van Hulle
Ivo Van Hove debuteert als operaregisseur
Zoektocht is het kernwoord, dat de intendant van de Vlaamse Opera Marc Clémeur bij de voorstelling van zijn programmatie voor het seizoen 1998-1999 op twee fronten naar voor schoof. Enerzijds vormt de zoektocht van de mens naar zijn eigen identiteit het centrale thema van een aantal opera's. Anderzijds gaat de Vlaamse Opera ook op zoektocht naar nieuw talent en presenteert niet minder dan drie regisseurs en twee dirigenten, die naast talrijke debuterende zangers, voor het eerst in ons land operaproducties leiden.
Ivo Van Hove, directeur van het Zuidelijk Toneel en het Holland Festival, maakt zijn operadebuut in de belangrijkste productie van het seizoen, het lyrische drama Lulu van Alban Berg, gebaseerd op teksten van Frank Wedekind. De Vlaamse Opera opteert hier voor de door Friedrich Cehra voltooide versie in drie bedrijven, waardoor Lulu's lange weg, van aanvankelijk succes tot uiteindelijke neergang, tot de laatste snik gevolgd wordt. Ivo Van Hove, die jaren geleden bij Toneelgroep Amsterdam het gelijknamig toneelstuk van Wedekind regisseerde, werkt hierbij samen met zijn decorontwerper Jan Versweyveld. Bernard Kontarsky dirigeert de uitgebreide bezetting. De veeleisende rol van de immer verleidelijke en ongrijpbare Lulu is toevertrouwd aan de Amerikaanse, internationaal bekende, coloratuursopraan Constance Hauman. Zij heeft deze opdracht met enthousiasme aanvaard en houdt van het ‘eerlijke karakter’ van het hoofdpersonage uit dit, volgens haar, ‘één van de grootste composities van de twintigste eeuw’.
| |
Andere nieuwe producties
De openingsproductie, Verdi's Il Trovatore, is een echt ‘dramaturgisch monster’, waarin de vier hoofdrollen, hertogin Leonora, de graaf van Luna, de zigeunerin Azucena, en de troubadour en krijgsheld Manfredo, een spel zijn van pure affecten, die in conflictsituaties en, in de ene na de andere catastrofe, met elkaar botsen en elkaar vernietigen. Verdi kleurde het libretto met een veelvuldigheid van bekoorlijke melodieën, die blijven borg staan voor de populariteit van die opera. De regie van het bijna ‘surrealistisch’ libretto van Il Trovatore werd toevertrouwd aan Christopher Alden, die jarenlang samenwerkte met de bekende regisseur Jean-Pierre Ponnelle. Evenals de jonge Franse dirigent Marc Piollet is hij een nieuwkomer in
De Amerikaanse coloratuursopraan Constance Hauman, vertolkt de hoofdrol in het lyrische drama Lulu van Alban Berg.
(Foto: Annemie Augustijns)
de Vlaamse Opera. Verder werd er een beroep gedaan op enkele getalenteerde jonge zangers, waaronder de veelzijdige Russische sopraan Olga Romanko als Leonora en de veel gevraagde mezzo-sopraan Barbara Dever als Azucena.
Muziekdirecteur Marc Minkowski dirigeert Mozarts eerste volwassen opera seria Idomeneo, rè di Creta. De Trojaanse oorlog vormt de achtergrond van het verhaal waarin een vader zijn eigen zoon moet offeren voor het welzijn van de gemeenschap. De jonge Schotse regisseur David McVicar zal de dramatische vader-zoon relatie op heel intense manier uitwerken en vorm geven. Met Idomeneo werpt Mozart een nieuw licht op de traditionele opera seria. Het beschouwende karakter van de ernstige barokopera moet er wijken voor een stuwende handeling, die aria's en recitatieven naadloos in elkaar laat overgaan. Daarbij ondersteunde Mozart Idomeneo's innerlijke strijd tussen vader en vorst met een briljante symfonische partituur, vol gedurfde harmonieën. Ook hier zingt een jonge cast, aangevoerd door Richard Croft in de rol van Idomeneo.
De vierde nieuwe productie is Pikovaya Dama (Schoppenvrouw), de na Jevgenij Onegin beroemdste en succesvolste opera van Tsjaikovsky. Deze productie wordt gedirigeerd door de jonge Amerikaanse dirigent Ivan Törzs. De regie is toevertrouwd aan Guy Joosten, die destijds ook zijn debuut maakte in de Vlaamse Opera. De opera is gebaseerd op een libretto van de broer van de componist, naar een kort verhaal van Poesjkin. Het ‘duistere’ onderwerp van ‘Pique Dame’ handelt over de verarmde officier Hermann die, tijdens zijn zoektocht naar het geluk, op haast obsessionele wijze aan het kaartspel ten prooi valt. Hij wil liefde en maatschappelijke status afkopen met kaartspel en vindt er uiteindelijk zijn ondergang in. De rol van de oude gravin, de kwaadaardige dame van de kaarten, wordt vertolkt door Rita Gorr, die na jarenlange afwezigheid terugkeert naar ons land, precies een halve eeuw nadat zij in Vlaanderen debuteerde.
Marc Minkowski dirigeert eveneens Carl Maria von Webers Oberon in de originele Engelse versie The Elf King's Oath. Het libretto is gebasserd op Sotheby's vertaling van het gedicht Oberon van Christoph Martin Wieland. Het betoverende universum van Oberon ligt halverwege tussen Mozarts Die Entführung en Mendelssohns Ein Sommernachtstraum. De elfenkoning Oberon, bekend uit Shakespeares A Midsummer Night's Dream, helpt de ridder Huon in zijn toenadering tot Reiza, de dochter van de kalief van Bagdad. De ouverture is zeer beroemd geworden. Zij begint met een vredig, geheimzinnig en wazig-ver motief, dat op de hoorn (de hoorn van ridder Huon) gespeeld wordt; de vijf of zes thema's roepen de onwezenlijke en toverachtige wereld der
Marc Minkowski, muziekdirecteur en dirigent van de Vlaamse Opera. (Foto: Patrick De Spiegelaere)
| |
| |
feeën op, met etherische, grillige wezens. Men heeft verkeerdelijk beweerd dat deze ouverture tot voorbeeld voor Mendelssohns ouverture Midzomernachtsdroom heeft gediend. Een concertante uitvoering geeft een veilige oplossing voor het vertolken van het ingewikkelde plot en de pantomime van deze opera. De sopraan Patricia Schuman als Reiza en de Australische tenor Glenn Winslade als Sir Huon of Bordeaux zingen de hoofdrollen in de uitgebreide cast.
| |
Enkele hernemingen in een vernieuwde cast
De succesvolle double bill Venus and Adonis van Blow en Dido and Aeneas van Purcell wordt hernomen onder leiding van René Jacobs. Deze eerste volwaardige Engelse opera's zijn ook muzikaal verwant. Ze verhalen beide over fatale liefde in een pastoraal karakter. Beide partituren bevatten aangrijpende lamento's, schitterende koorpassages en pittige dansmuziek. De twee leading ladies zijn deze keer Rosemary Joshua als Venus en Lynne Dawson als Dido.
Rossini's La Cenerentola in de sprankelende productie van Guy Joosten wordt dit seizoen gedirigeerd door muziekdirecteur Marc Minkowski, met in de hoofdrollen de internationaal bekende Rossinizangers Laura Polvereli als Angelina en Paul Austin Kelly als Don Ramiro. La Cenerentola geldt als een topwerk van het opera buffa-genre. Het aloude Assepoesterverhaal, populair gemaakt door de Franse auteur Charles Perrault in Cendrillon, is in Ferretti's libretto ontdaan van alle fantastische, toverachtige en bovennatuurlijke elementen en omgewerkt tot een scherpe satire op het kleinburgerlijk denken. Het resultaat is een evenwicht tussen de werkelijkheid en de fabel, de klucht en de komedie. Rossini, die de muziek in 24 dagen componeerde, bereikte in de ritmisch levendige muziek een perfect huwelijk tussen dramatische vaart en virtuoze belcanto.
De vaste gastdirigent van de Vlaamse Opera Sylvia Varviso dirigeert een reprise van Wagners Parsifal in de productie van de Duitse regisseur Fred Berndt, met als nieuwe hoofdvertolkers de Amerikaanse mezzosopraan Marilyn Schmiege als Kundry en de Duitse Wagnerbas Hans Tschammer als Gurnemanz. In dit festivaldrama (Bühnenweihfestspiel), speciaal gecomponeerd voor Wagners Bayreuther Festpielhaus, drukt Wagner opnieuw zijn opvatting over verlossing uit, ditmaal in een religieuze en mystieke vorm. De titelrol ondergaat verschillende fases in een initiatieproces alvorens bewust te worden van zijn verlossende opdracht. De muziek wijst op een nieuwe evolutie in Wagners dramatische muziekstijl. Ondanks de zeer intense vereniging van muziek en woord is Parsifal misschien wel de meest abstracte of symfonische van alle composities van Wagner. Deze sublieme bekroning van zijn oeuvre is een synthese van zijn ervaringen opgedaan in zijn vroegere werken: leidmotief-techniek, grootse muzikale structuur en harmonische expressiviteit.
Het tekort aan subsidiëring vanwege de overheid laat echter niet toe dat er meer
Herneming in 1998-1999 van de succesvolle productie van de opera Dido and Aeneas van Henry Purcell.
(Foto: Annemie Augustijns)
voorstellingen van een productie komen in de Vlaamse Opera, en dit ondanks het enorm potentieel publiek, zoals bleek uit het overweldigend succes van de bioscoop-projecties in zes steden tegelijk van Verdi's Rigoletto. Niet minder dan 30.000 melomanen reageerden op het aanbod. Slechts voor 6.000 personen kon er een zitje voorzien worden. Deze formule is zeker voor herhaling, beter nog, voor uitbreiding vatbaar. Ook dit seizoen presenteerde de Vlaamse Opera (op 23/10/1998) een productie (Il Travatore) voor een groter publiek, opnieuw op groot scherm in Gent, Antwerpen, Dendermonde en Brugge.
| |
Concertreeks
Ook in de concertreeks met het Symfonisch orkest van de Vlaamse Opera debuteerden twee dirigenten. De vrouwelijke dirigente Simonne Young, de ster van het Festival van Vlaanderen 1998, leidde het orkest in een Beethoven/Dvorak programma, met Julia Varady als soliste. Ook Michael Boder is een nieuwe naam. Hij dirigeert Charlotte Margiono in de Orchestlieder van Richard Strauss, naast de Vierde Symfonie van Mahler. Jos Van Immerseel brengt met het orkest van de Vlaamse Opera een romantisch programma met o.a. de Tweede Symfonie ‘Lobgesang’ van Mendelssohn.
Marc Minkowski neemt drie programma's voor zijn rekening, waarvan één volledig gewijd is aan 20ste-eeuwse muziek, waarin componisten een hommage brengen aan het verleden; het neo-klassiek ballet Pulcinella van Stravinsky, een naar de barok verwijzend clavecimbelconcerto van Michael Nyman en het Te Deum van Arvo Pärt in de geest van de middeleeuwse en renaissance-polyfonie. Met hem krijgt ook het nieuwjaarsconcert een nieuw concept. Het zal gewijd zijn aan de wals in Europa. Tot slot zal Marc Minkowski in de Carolus Boromeuskerk in Antwerpen met het koor en orkest van de Vlaamse Opera de Symphonie Fantastique en de Messe Solennelle van Berlioz ten gehore brengen. Een pittig detail is dat, enkele jaren geleden, in deze bewuste Antwerpse kerk deze mis herontdekt werd. Ook in het nieuwe seizoen worden opnieuw de lunchconcerten, ontmoetingen en inleidingen georganiseerd.
| |
Samenwerkingsverbanden
Anima Eterna en Jos Van Immerseel zullen in Antwerpen en Gent een complete Beethovencyclus brengen, waarin alle 9 symfonieën en drie pianoconcerto's in een aparte reeks worden gepresenteerd. Er komt ook een samenwerking met het nieuwe Toneelhuis in Antwerpen, dat de productie Pikovaja Dama coproduceert, en waarmee ook een gezamenlijk jongerenabonnement voor toneel en opera werd uitgewerkt. Bovendien komt er weer een nieuwe reeks ‘Moderne Dans’, in samenwerking met de vzw Paleis die een waaier van het beste uit de internationale dansscène aanbiedt. De belangrijkste gezelschappen van het volgend seizoen zijn het Wiener Staatsopernballett, de Fondation Jean-Pierre Perreault, de Batsheva Dance Company en de Compagnie Montalvo/Hiervieu.
| |
Praktisch
In Antwerpen en in Gent presenteert de Vlaamse Opera 23 abonnementseries. Als nieuwe formules dienen zich de concertreeks met Anima Eterna en een gecombineerd abonnement met het Toneelhuis aan. Wie de seizoenbrochure in de bus wil ontvangen of over een en ander meer inlichtingen wenst, telefoneert tijdens de werkuren naar het nummer (03)233.68.08
|
|