[nummer 265]
Patrick Lateur
Inleiding
Een halve eeuw geleden publiceerde Frits Van der Meer zijn studie over de oorspronkelijkheid van de oud-christelijke kunst; Christus' oudste gewaad (1949) is een boeiende zoektocht naar de vormtaal van kunstenaars die een totaal nieuwe thematiek uitbeelden in de bedding van de laatantieke kunstvormen. In datzelfde jaar verscheen, met een inleiding van dezelfde Van der Meer, een vertaling van de bloemlezing die Emile Mâle maakte uit zijn vier grote studies over religieuze kunst. In De religieuze kunst van de XIIde tot de XVIIIde eeuw probeert hij de kunst van door het christendom gedomineerde eeuwen te begrijpen vanuit de theologie en de spiritualiteit in die verschillende perioden. Zowel Mâle als Van der Meer schreven indrukwekkende studies die de bezoeker van Ravenna, Reims of Rome de geest laat aanvoelen van mozaïeken, tympanen en schilderijen. Beide kunsthistorici schrijven retorisch en bevlogen, niet zonder een belijdende en zelfs apologetische toon die doet vermoeden dat zij met enig heimwee terugblikken in de tijd.
Uitgerekend in de periode waarin Mâle en Van der Meer hun studies publiceren, gaat de moderniteit aan de Kerk voorbij, zowel in het theologisch denken als in de kunst. De neostijlen volgen elkaar op, terwijl kunstenaars die een christelijke thematiek in een nieuwe beeldtaal gieten en aansluiting zoeken bij de moderne stromingen, niet onmiddellijk erkenning vinden. Maar ondanks dat spanningsveld tussen Kerk en kunst, zijn kunstenaars religieus geïnspireerd werk blijven creëren. Allerlei initiatieven en tentoonstellingen in binnenen buitenland wijzen trouwens op een vernieuwde belangstelling daarvoor die o.m. samenhangt met de vraag naar spiritualiteit en verdieping. Alleen is de gevoeligheid voor termen als ‘christelijke kunst’ en ‘religieuze kunst’ sterk gewijzigd. Waar Emile Mâle en Frits Van der Meer vanuit een duidelijk kader probleemloos konden spreken over respectievelijk religieuze en christelijke kunst, ligt de terminologie niet meer zo voor de hand en is de vraag naar de identiteit van religieuze kunst aan de orde.
Vlaanderen bracht in 1993 een overzicht van wat er de laatste drie decennia in diverse artistieke domeinen aan religieuze kunst werd gecreëerd (Christelijke kunst in Vlaanderen, nr. 245). Mark Delrue, een van de samenstellers van dat nummer, liet de inventaris voorafgaan door een reflectie over de mogelijkheid van christelijke kunst. Het is deze vraag die hier verder wordt uitgediept onder de open en wat uitdagende titel Geloof zonder kunst? Kunst zonder Kerk?
De theoretische, maar tegelijk met voorbeelden geïllustreerde benadering van het probleem wordt in vier bijdragen ontwikkeld. Prof. Jan Koenot ontwaart in de hedendaagse kunst en in het christendom eenzelfde toekomstperspectief, want beide geloven in en dragen bij tot de waarachtige menswording. Hij illustreert deze convergentie aan de hand van een reeks recente kunstwerken waarop de term ‘christelijke kunst’ in zijn gangbare betekenis meestal niet van toepassing is. Exegeet Peter Schmidt stelt de vraag naar de mogelijkheid om religieuze kunst te bepalen en pleit voor een inductieve benadering: er zijn geen echt objectieve criteria om te oordelen over de religiositeit van een kunstwerk. Een gelijkaardige stem horen wij bij prof. em. Herman-Emiel Mertens die waarschuwt voor de dubbelzinnigheid van de term ‘religieuze kunst’. Via een analyse van de religieuze en van de esthetische ervaring peilt hij naar mogelijkheid van een samengaan van beide. Publicist Bob Francis ziet een toekomst voor de religieuze kunst, wanneer afstand wordt genomen van elke dogmatisering en de vrijheid van de mens wordt erkend als de plek waar de ontmoeting met het transcendente totstandkomen.
Deze vier essays worden afgewisseld met een aantal concrete benaderingen van het thema. In Nederland zoekt de Dr. G. Van der Leeuw-Stichting een ontmoetingsplaats te zijn van kerk en kunst. Wij vroegen bureausecretaris Van Wijk en ds. Schoch, secretaris van het dagelijks bestuur van de stichting, de doelstellingen toe te lichten en een paar recente concrete projecten voor te stellen. Naar aanleiding van het themanummer over kerkbouw van het Italiaanse tijdschrift Casabella behandelt Marc Dubois een aantal betekenisvolle nieuwe religieuze ruimtes die in het buitenland werden gecreëerd en waarin de sacraliteit van het licht alles transformeert. Componist Jan Van Landeghem grijpt in zijn oeuvre bewust terug naar een combinatie uit verschillende religieuze tradities.
Thierry van Eeckhout tekent het kader waarbinnen Van Landeghems oeuvre zich situeert en de componist zelf licht zijn werk toe. Ten slotte stelt Mark Delrue La Passion de Dunkerque voor. Deze belangrijke expositie is in Ieper te gast n.a.v. de Vlaamse Kerkdagen en is er te zien tot 19 mei. Delrue evalueert de tentoonstelling en reikt ook een sleuteltekst aan van de christelijke kunst.
Voor de gelegenheid werd de rubriek Poëtisch Bericht in het thematische gedeelte van dit nummer ondergebracht. Fernand Florizoone en Chris Torfs, redacteurs van de rubriek, hebben een aantal dichters gevraagd een nog niet gepubliceerd religieus gedicht te bezorgen. Deze bloemlezing vormt het literaire luik van het themanummer.
Het CVKV biedt dit nummer aan als bijdrage tot de Vlaamse Kerkdagen Ieper 1997. De verschillende benaderingen van de problematiek zijn nu eens verkennend, dan weer betogend of uitdagend. Op elke bladzijde wordt gezocht naar het wezen van kunst en kritisch gereflecteerd over wat religieuze kunst op het einde van het tweede millennium zou kunnen zijn. Vlaanderen hoopt daarmee een kritisch gesprek op gang te brengen over het wezen en de functie van de religieuze kunst. Een aanzet daartoe vormde het forumgesprek over hetzelfde thema tijdens de Vlaamse Kerkdagen in Ieper. Reacties op de stellingen in de bijdragen zijn welkom bij de redactiesecretaris.