Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 46
(1997)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Kenneth Boumann
| |
[pagina 25]
| |
bekende redenen Vlaanderen verliet en zich in 1841 in de door slavenarbeid in stand gehouden plantagekolonie Suriname vestigde. Hij werd blankofficier, dat wil zeggen opzichter van veldslaven, en was later (mede-)eigenaar van de cacaoplantage Spieringshoek (Beneden-Commewijne), een geslaagd ondernemer en welgesteld man. Hij kende de Surinaamse plantagewereld goed, hetgeen duidelijk blijkt uit de nauwkeurige weergave van allerlei details in zijn tekeningen en litho's. De kritisch en satirisch
Het ‘exotische’ van de natuur: titelprent van Voyage à Surinam van P.J. Benoit.
ingestelde Bray liet ons een aantal tekeningen na en een zeer zeldzaam geworden album van 25 in Paramaribo vervaardigde litho's: Surinaamsche Schetsen en Typen 1850, ook verschenen onder de titel Costumes et types d'habitants de Suriname dess. par. Th. Bray, 25 planches lith. coloriées par Petit in 4o, Paramaribo 1850. Bray en zijn werk waren tot voor kort vrij onbekend. Dat bespaarde hem wellicht het lot dat Pierre Jacques Benoit helaas wel ten deel viel: commerciële overreproductie. Het is, hoe men het ook wendt of keert, opmerkelijk dat deze twee Belgen ons in 1839 en 1850 zo rijkelijk voorzagen van belangrijk Surinaams plaatwerk. Toen in het najaar van 1995 een deel van mijn historische Suriname-collectie, samen met enkele werken uit de Helmancollectie van Michiel van Kempen, in de Brugse Biekorf werd tentoongesteld, werd uiteraard één van Théodore Brays afbeeldingen - een mooie, prachtig geklede Creoolse dame, ‘Kleurling Misie’ - gekozen voor de tentoonstellingsbrochure, -affiche en -catalogus (Kruispunt 161bis, XXXVI, juni 1995, Brugge).
Reeds tijdens de ambtsperiode van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk, eerste Gouverneur van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname (1683-1688), werd met het oog op duidelijkheid in bestuurszaken bepaald dat ‘om alle misverstanden ende dubbelsinnigheede voor te comen, geen bescheiden souden worden aangenomen anders dan in de Nederlandsche taal’. In heel West-Indië waren er in die tijd ingewikkelde taalprocessen aan de gang als gevolg van noodzakelijke contacten tussen Indianen, Europeanen, Afrikanen en Creolen. Hierdoor ontstonden de vele creooltalen van het Caribisch gebied. In Suriname hebben vrijwel van in den beginne het Nederlands en het Neger-Engels, verreweg de belangrijkste Surinaamse creooltaal (tegenwoordig het Sranan(tongo) of het Surinaams genoemd) naast en tegenover elkaar bestaan. Er is lang over geredetwist of deze taal, een schepping van slaven - dus van huispersoneel, wasvrouwen en handarbeiders, van suikerrietkappers, katoen-, koffie- en cacaoplukkers - wel geschikt was voor hogere uitingen van de menselijke geest. Aan alle geleerde bespiegelingen ter zake kwam definitief een eind toen Trefossa (pseudoniem van Henny de Ziel, Paramaribo 1916-Haarlem 1975), na enkele niet onverdienstelijke voorgangers het Surinaams als literair medium vervolmaakte en enkele pareltjes van dichtkunst tot stand bracht. Zijn meesterschap blijkt niet alleen uit origineel werk in het Surinaams, maar ook uit vertalingen van hoofdzakelijk religieuze lyriek (Heiman Dullaert, Willem de Mérode, Jacobus Revius, Albert Verwey), van Willem Kloos en van Guido Gezelle. Hierna volgt Moederken in de eenvoud en schoonheid van Trefossa's Sranan-versie:
foe joe
foe joe mi n'a-
bi djaso
ferfprenki no-
so skrifi,
mama foe mi,
no wan san de,
no marki sref
de f'si f'i.
no téke tan,
portrèt kwetkwet,
gerspopki no-
ti f'dati,
ef nos a m' de
empresi w'wan
d'i lib na in
mi ati.
ke meki mi
kadamifas
a prenki dis
no pori,
ma tak a de
na in mi kra
lespekifas
mi m'sori.
Moederken
't En is van u
hiernederwaard
geschilderd of
geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
gebleven.
Geen teekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
van steene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt,
alleene.
o Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.
Met Ratten, een werk uit de literaire beginperiode van Albert Helman (Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, 1936), zijn wij terug in Gent. De oude sage van de rattenvanger, die door deze veelzijdigste aller Surinamers (Paramaribo 1903-Amsterdam 1996) werd ‘herzegd’, werd door de Vlaamse kunstenaar Jozef Cantré (Gent 1890-1957) voorzien van omslagillustratie, initialen en slotvignetten in zwart en rood. In één van de twee (van de in totaal 500) exemplaren van deze bibliofiele uitgave die in mijn bezit zijn, schreef de auteur een opdracht aan H. de Vries (Paramaribo 1909-Leiden 1987; in leven onder meer Gouverneur van Suriname):
Laat, landgenoot, het land
waar gij en ik een jeugd genoot
van zeer veel schoonheid, ons een band
zijn, die beklijft ook al is groot
de wereld voor ons Surinamers
die lijden aan hun Vaderland
Boekenmensen genieten het voorrecht dat zij, al dan niet gekweld door lijden aan hun Vaderland, zich in hun secret garden of hun bookmen's paradise kunnen terugtrekken voor het lezen van tuiltjes, voor balsem en voor ogentroost. |
|