| |
| |
| |
Samenstelling Fernand Florizoone en Chris Torfs
Poëtisch bericht
Iedereen mag gedichten ter selectie sturen aan: Tijdschrift ‘Vlaanderen’, Redactiesecretariaat, ‘Ter Hoogserleie’, Hondstraat 6, 8700 Tielt. Alle ingezonden gedichten moeten in machineschrift (tikmachine of printer) en in tweevoud afgeleverd worden. Neem voor ieder gedicht een ander blad en schrijf op ieder blad uw naam en volledig adres. Ingestuurde gedichten worden met teruggezonden en over ingezonden werk wordt niet gecorrespondeerd, noch getelefoneerd. Aan de auteurs van gepubliceerde gedichten wordt achteraf een bewijsexemplaar gestuurd en een honorarium uitbetaald: vermeld daartoe bij iedere inzending tevens uw bank- of postrekening.
| |
Romance
Hij dekt de tafel slechts voor twee,
een bloem, een kaars, berekend licht
geen glimlach, geen grimas.
een glaasje nectar schenkt.
| |
Eindspel
Na elke pijn weer raapte hij
stuk voor stuk haar dromen op
en sprak stil over gisteren
en verdriet en over hoe zij
wist dat dit het einde was,
maar toch ook niet. Wanneer
hij het tegenwillig vragen
in haar tere vingers las,
gaf hij haar een hand waarin
zij als vrouw weer wonen kon.
zwol uit haar ogen, uit elk
gebaar waar zij weer net niet
aan begon. Toch vond zij bij
hem gehoor voor het uitstel
dat zij in elk woord over morgen
sprak, ook al deed hij niets
meer dan alleen maar luisteren
naar haar stem die in hem brak.
1ste prijs Soetendaelle 1994
| |
| |
| |
De rollen van de Dode Zee
Mijn heiland heeft geen englenhaar.
Zijn licht is staal dat blikkert.
Zijn pakpapier vertoont de oorlogskleuren
en zijn tuig houdt zich vertrekkensklaar.
Dit zijn de bikkelharde dagen
waar de weekheid volle kracht vooruit
weer toeslaat, eenmaal 's jaars.
Uitkijken voor kindsheid is 't geblazen.
Ik ruik die oude wind uit bange dagen;
ik loop me donker te verbijten.
Ik kwets me weer aan kerst,
dat verdomde licht, aan englenhaar.
Over hoofden sneeuwt muziek in scherven.
Een tochthond draagt een blauwe strik.
Door de scheur onder zijn deur waait kleum
en uit zijn muil druipt oudjaarkwijl.
Ik ben mijn eigen leger des onheils
en strooi mezelf in straten rond,
zonder te kijken, zonder echt te haten,
op de stomme wijs van Rudolfs rode neus.
Wat is iedereen weer happy en gelovig.
Overal mag het een ietsje meer zijn.
De mensheid schuift langs kassa's aan.
Middenstanders uit het wijze oosten
Reiken bekers glühwein aan en
een kerstman schatert onbedaarlijk
om de tragiek van hondepoep.
Ik spoed me naar café Van Lieverlee.
Het licht gedempt in deze drenkplaats.
Een gatenplant onttrekt ons
aan des mensen zicht en inzicht.
Ik meer aan, veranker en verander
Zienderogen: stuifsneeuw in mijn hoofd.
Ha! Waarom geen blauwste strik gekocht,
morgen, overmorgen, voor een allerliefste
die slechts hier vanbinnen echt bestaat?
Ik zink; er groeit begrip. Mijn hoofd
zegt dingen waar ik in kan komen.
Bij iedereen ontdek ik goede wil;
ik stel mijn eigen ophanging nog even uit.
Want ik word mijn eigen kunstwerk,
praatpaal hier en nu, ik ben
verdomd bereid een kerstboom
in mijn pechstrook neer te planten.
Hef ik straks een lied aan, vloeiend?
Volg ik de parabool van ene ster, klaar?
Of kies ik voor een kogelbaan,
één unlucky strike, zo gebeurd.
Deze en vele andere gedachten
krijgen audiëntie in mijn hoofd
en in café Van Lieverlee, des avonds
voor het kerst wordt, wijl iedereen
Compleet kalkoen en cognac is.
Wat te doen? Carmiggelt is al dood,
en zuster Magnussen al jarenlang vermoord.
Wat er op zit, is nog maar een glas:
behorend tot de orde van de scherven,
doorschijn, groot gelijk en medicijnen.
Van lieverlee kan ik nu zelfs
foie gras en susa nina derven.
De tocht naar huis is niet echt zwaar:
wind blaast mijn zeilen bol
en het dagend licht uit 't oosten
bakent in de schijn van etalages
Een brede pechstrook voor mij af.
De kassa's zwijgen stil; de drollen
van de honden kan ik waardig als een mens
ontwijken. Ja, het was een stille nacht.
Van een boom kwam niks in huis,
maar ik had wat goede wil in pacht.
In café Van Lieverlee, deze oude haven,
vond ik de rollen van de Dode Zee.
Die gewaagden van onvrede, zwarte sneeuw
en zetten goud en wierook op de helling.
De nacht werd als de straat zo oud
en buiten was het bitter koud.
Nee, mijn heiland had geen englenhaar.
Zijn licht was staal dat blikkerde.
Zijn pakpapier vertoonde oorlogskleuren
en zijn tuig hield zich vertrekkensklaar.
| |
| |
| |
Kijken naar zand
dat het vroegr eenvoudiger was
ik converseerde met honden en keek
ik was verwonderd bij het opspatten
van water uit een greppel
in oktober bleven blaren aan je
iedereen had bruine schoenen
een ernstig wit lag 's winters
over oninteressante landschappen
grootvaders zaten in rieten zetels
ik hypnotiseerde al eens een kamerplant
werd slaperig in navels van trage meisjes
las uit met de post toegestuurde boeken
over het classicisme, de vlakte van Pamir
ik was een verzamelaar van vuurstenen
kende persoonlijk een weerwolf en kon bij
westenwind mijn eigen wenkbrauwen zien
ik holde achter de tijd aan met een glimlach
meisjes stonden achter bomen te wachten
en zegden nooit wat, ze vielen in sloten
het wordt koeler en hij sluit een raam
het sneeuwt en hij heeft niemand nodig
elk ademhalen en kijken, elk bewegen
het liefst luistert hij naar stemmen
van tevreden vrouwen op een terras in
naar het gekraak van sneeuw
een onwaarschijnlijk verhaal
het liefst is hij naar ergens onderweg
| |
Liefde
Alsof de wind plotseling in klaprozen
bladert en luidop rode gedichten leest.
Alsof geluksspinnetjes eensklaps krioelen
en de eeuwigheid zichtbaar maken.
Zo gebeurt dat van in de verte.
Niemand weet van iets maar is
kittelorig en hals over kop
Zo herinner ik mij grote geheimen
onder het schaamrood van de herfst.
En dan ontdek je jaren later
zonnebloempitten in de zak
liefde die er al die tijd
op wachtte geplant te worden.
zie hoe ik verwaaid als takken aanlig tegen
je transparante adem, hoe ik bestoven met
kristal, pastelle kleuren van je maangezichten
vang, in jouw weemoeden glimlach, hang
naar elk geluid van stem in jou en hoor hoe jij
nog steenspreekt: waar water warmt onder je
winterhuid en jij van beekjes wordt, fluister ik
jou hese vogels in, tover klanken uit jouw hals
hier ligt de plek waar je in stilte
hoorbaar wordt, de echo die je zwijgt
|
|