[nummer 260]
Jules van Ackere
Inleiding
En het woord is zang geworden: de sententie die als titel werd gekozen wil er op wijzen dat hier in ruime mate de nadruk werd gelegd op het verband tussen woord en toon, zo dat de poëzie evenwaardige aandacht krijgt als de muziek. Het gaat hoofdzakelijk om enkele vormen van vooral profane solo-liedkunst uit verschillende tijden in eigen land of over de grenzen beluisterd.
Het Woord is niet alleen van de dichter en de Zang is niet alleen van de componist. Het lied is een ontmoeting van verschillende temperamenten: dat van de dichter, dat van de componist, dat van de vertolkers, dat van de zijn-indrukken-al-dan-niet-opschrijvende luisteraar. Bij de componist veronderstelt het toonzetten van een gedicht een driedubbele lectuur: een informatieve, zodat hij weet waarover het gaat en die zijn keuze bepaalt; een semantische, waarbij hij nader de zin opneemt en naar eigen gevoel interpreteert; ten slotte de metrische lectuur die rechtstreeks bij het componeren betrokken is en waarbij de musicus het literair ritme op een muzikaal ritme overbrengt volgens zijn persoonlijk beleven.
Van de zanger wordt een culturele ontwikkelingsgraad en taalgevoel vereist die hem in staat stellen ook de poëzie die hij vertolkt zinvol te begrijpen en haar, evengoed als de muziek, dienend tot haar recht te laten komen. Dat is ook het geval voor de begeleider die eigen accenten kan leggen al dan niet in overleg met die van de zanger.
Ten slotte is er het ‘personal approach’ van de luisteraar en dat geldt zowel voor de ontvankelijke liefhebber, als voor de ontledende musicoloog. Ook inzake muziek is pure objectiviteit een aanmatigende illusie.
Nu de polyfone muziek aan een herleving toe is, vonden we het goed te beginnen met een ontmoeting tussen Italië's grootste lyrische dichter, zo geliefd bij de musici, nu eens niet met een Vlaams musicus
Caravaggio: ‘De luitspeler’.
Op dit prachtig schilderij (1596) speelt een jongeling op de luit de tenorpartij van een madrigaal van Arcadelt: voi sapete che v'amo: je weet dat ik je liefheb (hier niet leesbaar). Onder de partituur ligt de baspartij (Bassus). Op de tafel ligt een viool, waarvan toen in Cremona reeds vele exemplaren waren gemaakt. De bloemen wijzen op de vergankelijkheid, ook van de liefde.
(zie vroegere nummers), maar met een van zijn landgenoten, Luca Marenzio, die tot de grootste onder de madrigalisten behoort. Dat Franz Schubert hier de ruimste plaats krijgt, is begrijpelijk, want hij heeft als geen ander het woord tot zang verguld. De Vlaamse muziek komt meer dan eens aan de beurt. Uit de rijkdom van de liederen die de generatie van en na Peter Benoit heeft geschonken zal de lezer misschien een hem onbekend pareltje ontdekken. De kenner bij uitstek van Jef van Hoofs muziek zal, uit diens veelkleurig werk, zijn bijdrage toespitsen op het liedgenre. Het binomium Verlaine-Debussy betekent een belangrijk aspect in de liedkunst van de toondichter die in Frankrijk het genre enkele van zijn hoogste adelbrieven gaf.
Ten slotte bewijzen een drietal Vlaamse componisten uit de moderne periode dat ook zij er nog voor voelen een gedicht niet enkel als voorwendsel of alibi te benutten, maar er ook een diepborende musicalisering weten uit te putten.