| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Kunstschilder
Etienne Bauwens 65
Etienne Bauwens is een van die kunstenaars, die op een bepaald moment de krijtlijnen trekken, waarbinnen zij willen leven en werken. Zijn keuze voor het figuratieve gebeurde dan ook bewust, uit overtuiging. Zoals vele anderen had hij de weg van het abstracte experiment kunnen inslaan. Hij deed het niet. Toen Etienne Bauwens, na een moeilijke combinatie van werken en studeren, de academie verliet, wenste hij die opleiding niet te verloochenen, wel te verfijnen, met een volgehouden koppigheid uit te diepen tot een steeds rijpere, steeds meer voldragen eigen stijl. In die opgave, die hij zichzelf heeft gesteld, is hij volkomen geslaagd. In thema's, stijl, vormgeving en kleurenpalet is hij geëvolueerd tot een zeer herkenbare, zeer persoonlijke uitwerking van de gekozen onderwerpen. Die onderwerpen schijnen eigenlijk zeer alledaags, soms zelfs op de rand van het banale: het eigen atelier, de familiekring, de buurt en haar bewoners, mensen op straat, op het strand... Maar Etienne Bauwens slaagt er perfect in, ze uit hun alledaagsheid op te tillen en te sublimeren. Het eigen atelier betekent in feite: ‘Ik werk hoe ik wil!’, de familiekring staat voor geborgenheid, de buurt is symbool voor het leven van elke dag, zoals de schilder het graag heeft, beleeft en ervaart: rustig werkend, zorgend voor zijn familie, meelevend met zijn vrienden. Ook in vormgeving en kleur heeft Etienne Bauwens zich zeer persoonlijk ontwikkeld. Landschappen en personages baden steeds in een getemperd licht, dat soms ietwat irreëel aanvoelt. Bauwens creëert een aparte atmosfeer, roept een latente, zachte weemoed op. Als een strijkkwartet van Schubert straalt zijn werk een levensvreugde uit, waarboven toch altijd een wolkje schaduw hangt, niet van verdriet, maar van berusting, van begrijpende mildheid. De toeschouwer, die wil, kan Etienne Bauwens op zijn weg volgen. Want zijn kunst is begrijpelijk, omdat zij is, zoals hij zelf is: zachtaardig, edelmoedig,
menselijk. En dat zijn eigenschappen, waar onze maatschappij, meer dan ooit, nood aan heeft (St.-Vincentiusstraat 18, 9300 Aalst).
Herman Vandormael
| |
Dichter
Germain Droogenbroodt
P.G. Buckinxprijs
Germain Droogenbroodt is vooral bekend als de man achter de uitgeverij POINT (Poetry International), die fraaie dichtbundels op de markt brengt waarin de plastische kunsten de poëzie ondersteunen (in totaal al 40 bundels). Ook als ‘poëziecolporteur’ is hij niet aan zijn proefstuk: samen met gitarist
(Foto Ilse Schoutteten)
Jean Van der Schueren staat hij geregeld op het podium om de dichtkunst hier en buiten onze grenzen uit te dragen. Veel minder bekend dan de poëzie-promotor is echter de dichter, en dat moest maar eens veranderen. Tien jaar geleden heeft G. Florizoone in dit tijdschrift Droogenbroodts bundel Veertig aan de wand besproken en had het toen over ‘neo-romantische frisse verwoording’, ‘erg leesbare verzen’ en ‘fijne gedichten’. Onlangs liet Germain Droogenbroodt nu weer van zich horen: omtrent zijn vijftigste verjaardag schreef hij drie cycli gedichten, waarvan er een verschenen is bij POINT, maar buiten reeks: Tastbare afwezigheid. Deze bundel is tweetalig (Nederlands-Spaans) en heet dus ook, heel zangerig, Palpable como la ausencia. De tweede cyclus is nog niet gepubliceerd, maar werd bekroond met de P.G. Buckinxprijs 1993: Gesprek met de overkant (Meditaties op gedichten van Hans Faverey). De jury loofde de vernieuwende taal en de filosofie die de dichter in dit ‘gesprek’ wist te leggen. En ten slotte is er de evenmin gepubliceerde cyclus Ken je het land? (Meditaties aan het Comomeer). De titels spreken voor zichzelf. Er hoeft nauwelijks te worden gezegd dat Droogenbroodts poëzie ingetogen en meditatief is, al zijn dat niet ‘per se’ poëtische eigenschappen. Belangrijker is dat de mijmeringen verwoord zijn in een heel eigen timbre en dat de gedichten van Droogenbroodt de lezer herhaaldelijk voor zich innemen door hun rustige beelden en hun geslaagde combinatie van zuiders gevoel met noordse bezadigdheid. En zeggen dat oosterlingen zijn poëzie evengoed als oosters ervaren... Deze authentieke dichter is de proef op de som: typisch Vlaams kán onbetwist universeel zijn.
Jan Deloof
| |
Dichter
Marcel Pira
Johannes Brahms-prijs
Op 18 december 1994 werd in Aalst de vijfde Internationale Johannes Brahmsprijs uitgereikt aan de Mortselse dichter Marcel Pira. De voorzitter van de ‘Internationale Stichting van de Muziek’, Herman Ridder Jacobs, las de oorkonde voor die verklaarde dat Pira de prijs werd toegekend voor de bijzondere plaats van de muziek in zijn poëzie, meer speciaal de bundel
| |
| |
‘In Brahms ben ik gestorven’ uit 1974, voor de muzikaliteit van zijn verstechniek en voor zijn talrijke kerstverhalen waarin de muziek centraal staat. Dirk De Ceulener leidde Marcel Pira's bundel ‘Mortificatie’, (1976) in: ‘Marcel Pira werd in 1929 te Elsene geboren. Om aan het verlangen van zijn vader te voldoen, begon hij studies voor een militaire loopbaan, maar gaf die op omdat hij priester wilde worden. Tijdens zijn seminariejaren te Mechelen werd zijn moeder ernstig ziek. Drie maanden voor zijn priesterwijding verergerde haar toestand mentaal en fysisch zodanig dat Pira als enig kind het besluit nam haar permanent bij te staan. Tot aan haar dood op 11 juli 1955 bleef hij haar in het Brabantse dorpje Kampenhout-Relst verzorgen. Tijdens die drie ziektejaren schreef hij bundels over de geschonden droom van het leven. Het trauma uit deze jaren bleef bij hem. In 1953 werd zijn ‘Treurlied om Kayano’ bekroond door het literaire maandblad ‘Nieuwe Stemmen’. Het was een cultuurgedicht aan het uitgemoorde Nagasaki opgedragen en geïnspireerd door het lot van Kayano, het dochtertje van de Japanse geleerde Paul Takashi Nagai. In 1954 werd Pira's ‘Orpheus en de Slaaf’ bekroond met de tweede lustrumprijs van ‘Nieuwe Stemmen’. Hij werd opgenomen in de redactieraad van het blad. In 1957 trok hij zich echter uit het literaire leven terug. Er volgde een periode van studie. Voor zijn vrienden blijft het een raadsel waarom Pira, die zoveel timmerde aan de public relations van anderen, zelf nooit op het voorplan trad. Die houding verbergt een drama. Pira geraakte er met het klimmen van de jaren van overtuigd dat zijn ware roeping die van componist was. Bij gebrek aan opleiding stormde de muzikale inspiraties in zijn hoofd maar om ze op papier te zetten had hij geen handen. Wat hem restte was de taal, de muziek van de taal. Marcel Pira schreef veertig dichtbundels, waarvan
dertien ‘muziek’ als thema hebben (St.-Benedictusstraat 125, 2640 Mortsel).
Dirk Rommens
| |
Letterkundige
Gerard Soete 75
Een auteur die bij zijn vijfenzeventigste verjaardag een nieuw boek ziet verschijnen, mag zich terecht (samen met zijn lezers) verheugen om de literaire inspiratie en creativiteit die hem jarenlang bezield heeft. Gerard Soete (Pittem, 1920) debuteerde vrij laat, in 1967 namelijk, met de Kongoroman De achterhoede; ook Negropolis kent een Afrikaanse locatie en werd eveneens onder het pseudoniem Geert Van Puthen gepubliceerd. Andere titels (De Stroom, De arena, De grijshemden) gaan eveneens terug op de koloniale ervaringen van de auteur. Van 1946 tot 1967 verbleef Soete immers in Kongo/Zaïre waar hij een loopbaan uitbouwde bij de koloniale politie. Het recent verschenen werk Het einde van de grijshemden werpt een indringende blik op de wereld van de koloniale politie, gezien door de ogen van een insider die zichzelf en zijn omgeving kritisch ondervraagt en daarbij geen blad voor de mond neemt. In een aantal andere romans snijdt Soete totaal andere thema's aan. In De gekke monnik wordt het levensverhaal van Hugo van der Goes plastisch voorgesteld. En in Keerverbod en Burenpsalm geeft Soete een genadeloze doorlichting van onze samenleving, vaak met een scherp-cynische trek van de pen, maar steeds gebouwd rond een vloeiende intrige die boeit en krachtig neergezet wordt. Zijn (semi-)autobiografisch werk legt getuigenis af van een ‘leven (...) doorgebracht met het aan banden leggen van onrecht en bedrog’ en de pijnlijke ervaringen die daar vaak mee gepaard gaan. In dit verband refereert de auteur aan wat hij noemt ‘de onmacht van een naïeve rechtspleging, de passiviteit van een uitgeblust ambtenarenkorps en de misbruiken van ideologische machtsmaffia's’. Deze opvattingen maken Soete niet in alle kringen geliefd en ook in het literaire wereldje stelt hij zich graag op als de outsider die wel eens
tegendraads kan zijn. Maar de eerlijke kracht van deze schrijverspersoonlijkheid eist waardering op en het literaire talent van deze, vaak onderschatte, literator vraagt om blijvende erkenning. We feliciteren dan ook graag de jarige auteur en wensen hem nog jarenlang een sterk-persoonlijke literaire stem toe (Bos en Lommer 14, 8310 St.-Kruis-Brugge).
Julien Vermeulen
| |
In Memoriam
Br. Bernard Cuppens
Letterkundige
Het wichtje Maria Jozef verblijdde zijn doorbrave vader en moeder Petrus Augustinus Cuppens en Mathilde Van Rooy in Beringen op 30 december 1906. Zo deed hij zijn intrede in de grote familie Cuppens, waar hij fier de stamboom van maakte. Hij trad in bij de Broeders van de Christelijke Scholen te Groot-Bijgaarden op 1 september 1922, eeuwig geprofest in Gent op 31 juli 1931, deed zijn tweede noviciaat in Rome in 1948. Hij overleed in Groot-Bijgaarden op 13 december 1994, na een tamelijk lange, vredige strijd. Zesentwintig jaar stond Br. Bernard voor de klas en vol ijver en voornaamheid gaf hij honderden jongeren een degelijke intellectuele en christelijke opvoeding. Zijn oudleerlingen van Gent (St.-Amandus en St.-Jan-Baptist), van Antwerpen (St.-Henricus), van Eisden en van Bokrijk (La Salle) betoonden hem hun dankbaarheid met een geregeld bezoekje in het rusthuis van Groot-Bijgaarden. Hij was toen 84 jaar geworden. Vier jaar mochten wij hem daar bewonderen om zijn lieftalligheid, zijn vriendelijke groet met de hand toen hij het niet meer kon verwoorden, steeds vredig en blij. Hij werd er met liefderijke zorgen omgeven door zijn medebroeders en verplegers en moederlijke attenties van onze bejaardenverzorgsters. In het begin hoorden ze hem enthousiast en innig zijn Hemelmoeder bezingen in het liedje: ‘Liefde gaf u duizend namen’. Keren we terug naar zijn actieve periode. Hij bezielde met waardigheid en kunde, als directeur of prefect, onze scholen van Gent, Antwerpen, Eisden, Bokrijk. Broeder Bernard had een dichterziel; hij vermeide zich in het gezelschap van hoogstaande Vlaamse schrijvers, dichters, toondichters en zangers. Over zijn oom August Cuppens en Lodewijk de Vocht gaf hij geestdriftige voordrachten in Gent, Loksbergen, Kortrijk, Antwerpen, Berlaar, Bokrijk. Br. Bernard dichtte zelf het frisse bundeltje: Vergeet-mij-nietjes.
Br. Michel Michiels
| |
| |
| |
In Memoriam
Leo Mets
Literator-kunstschilder
Leo Mets werd geboren in Beveren-Waas op 20 december 1911 - en niet op 25 december zoals sommigen hardnekkig volhouden - en hij overleed in het Algemeen Ziekenhuis Sint-Anna eveneens in Beveren op 14 juli 1994. Hij woonde echter in Zwijndrecht van aan zijn huwelijk in 1936 tot aan het einde van zijn leven. Leo Mets was een veelzijdig man. Professioneel was hij een uitmuntend onderwijzer in de vierdegraad-klasse van de Sint-Martinusschool van zijn geboortedorp tot in 1966. Intussen volgde hij tekenlessen in Antwerpen. Op een zekere dag ontpopte hij zich tot schilder van landschappen en stillevens. Zijn grootste hobby bestond in het uitbouwen van een grote en prachtige verzameling van vlinders. Leo was een uitstekend biljartspeler en hij bereisde met zijn vrouw Tineke een groot deel van de wereld. Met veel toeleg en enthousiasme heeft hij zich gewijd aan het schrijven van romans: 23 in aantal. Bescheiden begonnen met een novellenbundel ‘Wij komen’ (1943), wist hij vlug de aandacht van de literaire wereld op zich te vestigen. De historische roman ‘Christiaan Reinland’ (1951) was een voltreffer. Onder de boeken rondom de oorlog van 1940 is ‘Het paard van Elia’ (1966) beslist een der beste en wellicht de beste roman van Leo Mets. Verder noem ik voor de vuist weg: ‘Demonen over polderland’ (1959), ‘De jachthut’ (1963), ‘En je bent voor hem een wonder’ (1976), ‘Terminus Palingkreek’ (1981). Leo Mets' opvatting over de roman is dat een roman een verhaal moet zijn: geen roman zonder verhaal. Daarin staat hij op het standpunt van Walschap en Maria Rosseels. Waardering voor zijn literair werk ondervond Leo Mets in de prijzen en onderscheidingen die hij behaalde: de Karel Barbier-prijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor de historische roman ‘Christiaan Reinland’ in 1953; in hetzelfde jaar verwierf hij de Emiel Vlieberghprijs van het Davidsfonds voor de roman
‘Mathilde’. In 1967 werd hij onderscheiden met de Prijs van de Groot-Kempische Cultuurdagen van Hilvarenbeek (Ned.) voor de roman ‘Het paard van Elia’ en in 1979 werd hem de dr. August Snellaertprijs toegekend voor de roman ‘Wilde krachten’ en tevens voor zijn volledig literair werk. Deze erelijst is toch niet niks, zouden we zo zeggen. Voegen wij er nog aan toe dat de thesisroman ‘Flarden aan de mast’ (1954) werd vertaald in het Duits. Zeer goede vriend Leo, je zal tussen ons voortleven mede dank zij je boeken (A. Borinstraat 32, 2070 Zwijndrecht).
Roger Geerts
| |
In Memoriam
Godfried Oost
Priester-toneelauteur
Op 20 mei 1994 overleed E.H. Godfried Oost ( o St.-Eloois-Winkel 2 april 1924). Hij was achtereenvolgens leraar en directeur aan de Vrije Tuinbouwschool Roeselare, directeur St.-Jan-Berchmanscollege Avelgem en pastoor-deken Roeselare (vanaf
(Foto Buyse)
1968). Sinds jaar en dag was hij ook redactielid van ons tijdschrift ‘Vlaanderen’.
Het bidprentje n.a.v. zijn uitvaartdienst bevatte twee poëtische teksten van respectievelijk Mgr. Eugeen Laridon en E.H. Anton van Wilderode, die we met instemming van de auteurs hier graag afdrukken.
We zoeken een onzegbaar woord
om onze deken uit te wuiven.
Het woord was zijn trouwste bondgenoot,
Godvriendelijk altijd, wijn van vurige druiven.
We vlechten voor hem een kraal
van schuchter purpre bloemen.
Schoonheid bespeelde hij als waardenschaal
en in kunst liet hij ons de Meester proeven.
We sloten het boek waarin zijn vergaderd
priesters zusters, kinderen koren
ploegen groepen, schrijvers scholen
heiligen huizen, zieken vrienden.
We hebben het hem meegegeven.
Hij zal ons niet vergeten.
Hij zal wel verder lezen.
We leggen hem nederig neer
in ons aller tuin, in de gastvrije grond
van Vlaanderen dat hij zo graag bezong
Vlaanderen, zijn zeer, zijn eer.
We hebben er een kruis geplant,
het kruis dat de priester draagt
en dagelijks ter vergeving heffen mag
tot buigt en breekt het kwaad.
We hebben Sint-Michiel gebeden
te waken bij zijn graf en stede
opdat de dood hem niet ontstele
We hebben zijn naam gegrift
is in alle missieposten gehoord
Je bent voorbij maar duurt met zoveel sporen
in onze harten en herinnering,
nu wij je plots maar niet geheel verloren,
want alles was eenelk van jou ontving
aan zorg en vriendschap en vertedering
blijft ons toch onverliesbaar toebehoren.
|
|