Poëtisch Bericht
Samenstelling: Fernand Florizoone en Chris Torfs
Iedereen mag gedichten ter selectie sturen aan: Tijdschrift ‘Vlaanderen’, Redactiesecretariaat ‘Ter Hoogserleie’, Hondstraat 6 - 8700 Tielt.
Behalve naar de gevestigde namen gaat de aandacht in het bijzonder naar nieuw en creatief talent. Alle ingezonden gedichten moeten in machineschrift (tikmachine of printer) en in tweevoud afgeleverd worden.
Neem voor ieder gedicht een ander blad en schrijf op ieder blad uw naam en volledig adres.
Ingestuurde gedichten worden niet teruggezonden en over ingezonden werk wordt niet gecorrespondeerd, noch getelefoneerd. Aan de auteurs van de gepubliceerde gedichten wordt achteraf een honorarium uitbetaald.
Ockeghem
Ik draag een naam. De wereld weet niet waar
wanneer geboren, wel dat ik ontslapen
ben en in gewijde aarde begraven
van een veel verder land. En toch bezweer
ik weiden hoeven landerijen, oorden
als ter Schoor en Doorenkensvelt te Voorde
van oudsher loten van de moedergrond.
Nog zie ik luyden woordeloos gebogen
over klei en zand met in hun ogen
niets dan de vaste zorg om het bestaan
geborgen in 't gebinte van mijn naam.
Vaak is het paradijs me weer nabij
in geur van beuken berken canada's
en met de kleur getooid van primula's
de eerste teerheid in het voorjaarsgras,
onaangeraakt dotter- en boterbloemen.
En 's zomers het genadeloze zoemen
van bijen. O weemoed van de vlinderjacht
of stekelbaarsjes in de elzebroeken
over drie sloten springen paadjes zoeken
nog dieper in het bos de bron ter Rief
de speelse tover: word ik ridder dief.
Die onverwachte tocht naar 't Triepenbos,
vader vertelde, velerlei gevaren
waarom er heksen en kobolden waren
in de verbeelding werkzaam slechts bij nacht.
Maar ik werd door andere angst bewogen:
de kracht van water zonder mededogen
een kind tot zich nam dat terstond verdronk
gelokt door een tapijt vol hinderlagen,
het groene kroos nu toegedekt met vragen.
Het was alsof ik nog twee vingers zag
een antwoord wees dat op de bodem lag.
Zo overdadig warm scheen weer de zon.
Hij zocht wat schaduw in een tent van lover,
de lome blaren listig spreidend over
de takken als altijd. En toch dit vreemd
ervaren. Het gras, de mieren, insekten
allerhande, het dak met twijgen wekten
in hem de humus van geborgenheid
besprenkeld met een geur vol welbehagen
en rozen die aan waterboorden lagen.
Het leek alsof hij hier een antwoord vond,
daarnaast geen andere wereld meer bestond.
Twee werelden argeloos naast elkaar.
De rivier onverstoorbaar door de meersen
haar loop bepaalt. Elk ogenblik wil heersen
over de tijd. Wat stilstaat haakt zich los
uit het verband, dat in het klare stromen
van water zichzelf herkent. Meegenomen
de ziel, wordt oever monding. De regelmaat
verdwijnt in klaver- en in korenvelden.
Een vroege onrust die zich aan komt melden
wast aan. Het schaakbord wenkt het zweeft verbleekt
als klokgelui de morgen openbreekt.