[nummer 251]
Ten geleide
Gust Keersmaekers
Op 15 augustus 1994 zal het 25 jaar geleden zijn dat Stijn Streuvels stierf, na een welgevuld leven van bijna een eeuw. Bij de herdenking van het ‘eeuwfeest’ van Vrouwe Courtmans in 1911 schreef Streuvels: ‘Het is een goed teken als een volk zijn kunstenaars gedenkt en in ere houdt’ en hijzelf wijdde een uitvoerige bijdrage aan de schrijfster van de vorige generatie, toen de artistieke opvattingen in Vlaanderen zo heel anders waren: ‘Letterkunde als zuivere kunst beschouwen en beoefenen daar dacht niemand aan.’ Het grondige verschil van kunstvisie belette Streuvels niet Vrouwe Courtmans en haar tijdgenoten ‘dankbaar te herdenken’ met eerlijke lof en even openhartig oordeel over werk en tijd.
De redactie van Vlaanderen beschouwde het als een ereplicht, de eerste ‘Eredeken’ van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond dit jaar te gedenken met een thema-nummer. Het literaire landschap in Vlaanderen is sinds Streuvels schreef erg veranderd en rond Streuvels zelf werd het stil, beschamend stil. Blijkbaar staan onze media principieel weigerachtig tegenover al wie in Vlaanderen groot is geweest. Wie weet nog dat er een tijd is geweest, waarin geen dichter in Vlaanderen niet eens met Gezelliaanse verzen uitpakte en geen prozaïst vergat te ‘streuvelen? O tempora, o mores! Het ligt ongetwijfeld aan die ‘mores’... Daarom juist herinnert Vlaanderen aan Streuvels.
Tijdens de uitvaart op 21 augustus 1969 hield deken L. Lefebvre een waarlijk treffende homilie, die tot nog toe niet werd gepubliceerd en in dit nummer mocht worden opgenomen. Voor het laatste nummer van jg. 18 (1969) van ons tijdschrift schreef André Demedts een ontroerend, nog steeds passend Stijn Streuvels ter gedachtenis; daarmee wordt ook dit Streuvels-nummer besloten.
Het eerste nummer van ons tijdschrift - het heette toen nog West-Vlaanderen -, was gedeeltelijk gewijd aan Streuvels. Namens Vlaanderen, Nederland, Noord-Frankrijk en Zuid-Afrika schreven toen vier eminente literatuur-kenners een beschouwend artikel over de auteur. Omdat die bijdragen nog steeds het lezen overwaard zijn, worden uit elk ervan een paar alinea's overgenomen.
Een bijdrage van Prof. Dr. Marcel Janssens bewegwijzert ‘wegen naar Streuvelsland’: er is werk te over, wetenschappelijk werk, en een Streuvelsgenootschap, waarover al zovele jaren gedacht en gesproken wordt, kan het als zijn taak beschouwen 25 jaren na het overlijden van de auteur de gunstige sfeer te helpen creëren voor een hernieuwde kennismaking met en studie van het oeuvre van Streuvels. Zo is het ook gegaan met andere ‘groten uit ons volk’. Mochten de verantwoordelijken de wegwijzers volgen!
Opgenomen werden ook ‘herinneringen’ aan Streuvels: een gesprek met mevrouw Isa Baert-Lateur, de jongste dochter van Streuvels, met z'n kleindochter Leentje Vandemeulebroecke, met bovendien enkele wenken van Prof. Dr. Ludo Simons voor de lectuur van het werk; herinneringen ook van de Westvlaming Jaak Stervelynck, die z'n grote voorganger niet van nabij heeft gekend en dus namens velen kan spreken.
Een te weinig bekend aspect van de auteur wordt belicht door Rudolf van de Perre in de bijdrage: ‘De Vriendschap Streuvels-Claes’, met enkele facetten van een briefwisseling, die de hechte vriendschap illustreert. Het is een eerste verkenning, de aanzet van een breedvoeriger behandeling waarnaar we uitzien.
Karel van Deuren belicht Stijn Streuvels als fotograaf: ‘de ont-dekking van de werkelijkheid’. Dat is eveneens een nog steeds te weinig gekend aspect van de auteur, voor wie het ‘beeld’ een gewenst hulpmiddel was bij het schrijven.
Twee werken van de auteur worden speciaal belicht. In een tweede bijdrage beschouwt Marcel Janssens De oogst van Stijn Streuvels als sociaal drama. De verbondenheid van Streuvels met de mensen uit z'n eigen omgeving heeft hem de stof geleverd voor vele van zijn werken. Ook over De oogst, een van de ‘meesterwerken’ van de grote prozaïst, is blijkbaar het laatste woord nog niet gezegd; het zál trouwens niet gezegd worden!
De aandacht gaat ook naar een blijkbaar nogal vergeten werk van Streuvels: Genoveva van Brabant, dat voor hem niet alleen een bewerking was van een oud volksboek - daarmee sloot de auteur het thema af -; maar het was vooral het boek waarvan hijzelf getuigde: het is ‘van alles wat ik geschreven heb hetgeen waar ik het meest van houd’. Al heeft Streuvels dat ook wel getuigd van andere werken - wie verloochent z'n eigen kinderen? - toch heeft het een bijzondere plaats in het hele oeuvre: het was voor de auteur de vrucht van intense studie en bovenal een verweer tegen ‘de gruwelijke lelijkheid van het hele mensdom’ zoals het zich in de oorlogsjaren 1914-1918 had gemanifesteerd.
Enkele gedichten, van Anton van Wilderode, Denijs van Killegem, Bertiven en Rudolf van de Perre mogen illustreren dat Streuvels met zijn werk ook anderen inspireerde en nog inspireert.
Met dank aan alle medewerkers huldigt Vlaanderen de nagedachtenis van de grote prozaïst, die het C.V.K.V. en z'n tijdschrift zo genegen was. Een kwarteeuw na zijn heengaan wil het mede de stilte rond Streuvels doorbreken.