Herinneringen van een vriend
Gaston Durnez
Herman Vos in acht velletjes
Herman Vos is een van mijn oudste vrienden. Ik leerde hem kennen via zijn eerste boeken. Dat is een van de redenen waarom ik de Literatuur dankbaar ben. Een van de beste redenen.
Ik herinner mij welke sterke weerklank zijn eerste publikaties kenden. De zonen van Pepe Gimenez sloeg onmiddellijk in. Het eerste wat ik er over las, was een juichende bijdrage van Maurice Roelants in Elseviers Weekblad. ‘Proza als krachtige eik’, stond er boven. Ja, de lof van Vos begon tegelijk in Noord en Zuid. Sindsdien is de klemtoon verschoven naar het Zuiden. Gewoon omdat Nederland, sinds zijn grote Vlaamse journalistieke medewerkers verdwenen, niet goed meer weet wat er allemaal in Vlaanderen te lezen valt. Nederland heeft ongelijk.
Bij het artikel van Roelants stond een portret van Vos: de kop van een energieke jonge man met een stoere kin. Het beeld paste uitstekend bij de indruk die de verslaggever van hem gaf. Toen ik Herman kort nadien voor het eerst ontmoette, zag ik dat het beeld een schakering nodig had. Er moest een zachter licht in de ogen liggen.
Onze ontmoeting had plaats in de kring van De Clauwaert, zijn uitgever. Daar was de ontstaansgeschiedenis van zijn novelle al gegroeid tot een sterk verhaal dat men elkaar op vergaderingen en recepties doorvertelde. Was het niet Ernest Claes die, volks geestdriftig zoals hij kon zijn, luid op de loftrompet had geblazen, nadat hij het manuscript had gelezen, maar die tegelijk voorzichtig had gevraagd: ‘Stel toch eens een discreet onderzoek in, of er niet te veel invloed of verwantschap van
Herman Vos, tekening van Ghislaine Verdoodt
een of andere Zuidamerikaanse kunstenaar meespeelt...’ Iemand die méér wist over de verre gebieden waar Vos gewoond en zijn verhaal gesitueerd had, greep naar zijn vergrootglas en zocht naar sporen. De uitkomst viel gunstig uit voor de jonge Vlaming. Er was geen plagiaat, er was alleen veel oorspronkelijk talent.
De novelle werd spoedig gevolgd door een roman: Een man kwam van de Cerro. Weer proza dat uit een stevige houtsoort was gekapt. De boom stond nog altijd ergens in Argentinië en je rook zijn exotische geur tot hier, op alle bladzijden. Dat was iets heel speciaals, in die tijd, toen het Zuidamerikaanse aroma bij ons nog geen progressieve mode was. Wie had het Herman Vos al voorgedaan?
Ik ontmoette hem op een grote viering van Filip de Pillecyn, in diens geboortedorp Hamme. De Clauwaert-lezers wezen hem in het artistieke landschap aan en groetten hem als de nieuwe Literaire Ster. In diezelfde periode nodigde Albert Westerlinck hem uit op een der legendarische weekends van ‘Dietsche Warande en Belfort’ in het Kajottersdomein van Dworp, voor een lezing over en uit zijn werk. Dat was toen geen kleine eer! De jaarlijkse tweedaagse bijeenkomst van het tijdschrift bracht een breed publiek samen, met glorieuze vedetten als Stijn Streuvels, Ernest Claes, Anton van Duinkerken, Jozef Muls, al wat naam had.
Mijn indruk was dat Herman Vos zich in dat grote gezelschap wat onwennig voelde. Zeker moet hij bang geweest zijn om daar een pretentieus figuur te slaan. Toen hij, die zondagmorgen, zichzelf moest voorstellen, kwam hij voor de dag met acht velletjes uit een notitieboekje die hij met grote letters had voorgeschreven. Hij las ze voor en tot mijn verbazing deed hij dat met een stille stem. In korte woorden vertelde hij iets over zijn afkomst uit een grote Brabantse familie en over zijn vijf jaar in Argentinië.
Vos had er gemakkelijk een indrukwekkend verhaal kunnen van maken. Eigenlijk zaten wij daar op te wachten. Wij wisten dat hij, oud-paratrooper en emigrant, allerlei ongewone en spannende dingen had meegemaakt, ginder ver in de pampas, werelden verwijderd van de Vlaamse dorpsroman. Hij hield het simpel. Ik denk: uit bescheidenheid en een beetje vanwege de plankenkoorts. Ik verdacht hem ervan, zó onder de indruk te zijn, dat hij alles tot het laatste moment had uitgesteld, tot hij er niet meer onderuit kon, zodat hij de tekst 's avonds laat of 's nachts moest schrijven, op zijn kamertje in het week-end hotel.
Herman Vos is nooit een literaire poseur geweest, nooit een figuur om theorieën te verkopen. Hij was en is een verhalenverteller, een (her)schepper met woorden van de wereld waarin hij leeft.
Die middag, na zijn lezing, hebben we samen aan tafel gezeten en elkaar beter leren kennen. Ik kreeg zijn acht papiertjes, met het oog op mijn kranteverslag. Ik heb ze zorgvuldig bewaard en bezit ze nog. Ze vormen een precieus documentje, een herinnering aan het debuut van een onzer betere auteurs en aan het begin van een jarenlange vriendschap.
Enkele kernwoorden van Hermwan Vos vind ik terug op dat