Dwalen door een nooit gebouwd land
Geert Bekaert
1. Voor het gemak nemen we gewoonlijk als vertrekpunt voor ons denken aan dat alleen wat gebouwd of gemaakt is, ook echt bestaat en zijn plaats kan innemen temidden van de ons gegeven natuur. Al de rest is hersenspinsel. Het gebouwde is tastbaar. Het is zichtbaar. Het heeft een duur. Men kan ervan weggaan en ernaar terugkeren. Het blijft wat het was, waar het was. Het heeft iets onveranderlijks en iets onbeweeglijks. Het gebouwde lijkt duurzamer dan de natuur zelf. Zelfs de ruïne getuigt nog van het eeuwigheidskarakter van het gebouw. Als een gebouw komt of verdwijnt is het een gebeurtenis.
Toch is het gebouwde niet meer dan een metafoor, een metafoor van het bouwen, die eindeloze confrontatie tussen materie en geest. Dé werkelijkheid is het gebouwde niet. Het is niets meer dan de onuitputtelijke verwijzing naar wat niet gebouwd is, naar wat nog niet gebouwd is, naar wat nooit gebouwd kan worden, naar wat in het bouwen evengoed ontstaat als ontsnapt, naar wat in het bouwen continu wordt opgeroepen, zonder het er ooit echt is.
Van het gebouwde is het ongebouwde de eigenlijke kern. Het gaat altijd om het ongebouwde, om dat wat in het gebouwde ongebouwd bleef, wat in het bouwen zelf niet te bouwen valt, zoals wat in een gesprek misschien wel mee te delen, maar niet uit te spreken valt.
Want het bouwen slaat hier dan wel direct op het gebouw, maar het geldt in bredere zin voor alles wat gemaakt en gedacht wordt, een voorwerp, een tekst, een dans, een toneelstuk, een partituur, een gesprek, een gedachte zelf. Denken en maken kunnen niet los van elkaar bestaan. Denken is maken, is bouwen.
2. Het ongebouwde bestaat dus. Het bestaat in het bouwen in velerlei vormen. In de sfeer van de architectuur betekent het vaak een reëel ontwerp dat niet of nog niet werd uitgevoerd. Dit architectonisch ontwerp bestaat. Het is af. Het is ontworpen, gemaakt, gebouwd. Wat we van het bouwen in het algemeen zegden, geldt evident ook voor het architectonisch ontwerp. Het bezit zijn eigen materialiteit. Het eist zijn plaats op in de architectuur, zoals een tekst, ook al is die nog niet gepubliceerd, tot de literatuur behoort, of beter nog, tot de ‘scène de l'écriture’, het toneel van het schrijven, zoals Jacques Derrida dit heeft geanalyseerd in zijn L'Ecriture et la différence (1967).
Toch is de verhouding van het architectuurontwerp tot zijn gebouwde realisatie heel anders dan de verhouding van een tekst tot zijn publikatie. Wanneer een tekst in het openbaar wordt gebracht, op papier gereproduceerd, voorgedragen of gezongen, verandert hij wel van status, maar wordt intrinsiek niet fundamenteel gewijzigd. Of hij in een monumentaal of een minuscuul corps wordt gezet, in een schreefloze of klassieke letter, in braille-tekens, of hij luid of stil wordt gelezen, het blijft dezelfde tekst met dezelfde structuur van woorden en zinnen. Een tekst, een theatertekst niet te na gesproken, bevat gewoonlijk geen aanduidingen voor de wijze waarop hij kan of moet gereproduceerd of gerecipieerd worden.
Zoals een tekst, heeft ook het architectonische ontwerp zijn eigen ruimte, zijn eigen ‘scène’. Het is aan dezelfde wetmatigheden van het ‘schrijven’ onderworpen. Het is evenmin afhankelijk van de wijze waarop het gereproduceerd wordt, al is die, zoals bij een tekst, daarom nog niet onverschillig. Ook een ontwerp kan in verschillende handschriften gecopieerd worden. Het kan vele gedaantewisselingen ondergaan zonder zijn identiteit op te geven.
Zoals een tekst niet altijd ontstaat met het oog op publikatie, maar louter om zichzelf, zo wordt ook een ontwerp vaak gemaakt zonder enige gedachte aan uitvoering, wat niet belet dat het om een perfect uitvoerbaar project gaat. De architectuurmodelboeken, de oude én de nieuwe, geven hiervan een bijzondere illustratie. Ze zijn misschien wel op uitvoering gericht, maar zeker niet direct. Als model of type bieden ze zich aan voor interpretatie. Het zijn slechts instrumenten voor het op uitvoering gerichte ontwerpen.
Soms bestaan modelboeken uit afbeeldingen van bestaande gebouwen. Maar even vaak bevatten ze een vorm van ideële ontwerpen die een concept vastleggen dat als inspiratiebron, richtlijn of hulpmiddel kan gebruikt worden voor ‘reële’, zogenoemd realistische, direct op uitvoering gerichte ontwerpen. Die twee vormen van ontwerpen, die overigens evenmin helemaal los van elkaar te koppelen zijn, vinden we reeds terug in de logboeken van de kathedraalbouwers, zoals dit van Villard de Honnecourt uit de eerste helft van de dertiende eeuw. Naast zijn Plus excellents bastiments de France (1576-1579), waarin hij historische voorbeelden inventariseert, publiceert Jacques Androuet du Cerceau ook zijn Livre d'Architecture (1559) ‘contenant les plans et dessaings de cinquante bastiments tous differens: pour instruire ceux qui désirent bastir, soient de petit, moyen, ou gran estat’.
Meer dan vier eeuwen later vinden we in de publikaties van Eugène Viollet-le-Duc, naast de bekende ideële voorstellen voor een waarachtig eigentijdse architectuur, die ver van elke concrete opdracht zijn geformuleerd, in zijn Habitations modernes ook de afbeeldingen van voorbeeldige realisaties. Die traditie kunnen we doortrekken tot ver in de twintigste eeuw, met het oeuvre van Le Corbusier bijvoorbeeld. Beide vormen van ontwerpen, gebouwd of ongebouwd, behoren evenzeer tot de wereld van het bouwen.
Een belangrijke verschuiving heeft zich in deze verhouding voorgedaan door de opkomst van de fotografie. De foto geeft een andere interpretatie van het gebouwde dan de tekening. Fotografische opnamen hebben de modelboeken van bestaande gebouwen verdrongen en het ideële ontwerp in een ander licht gesteld. Ze heeft het zo mogelijk nog meer verzelfstandigd. Peter Eisenman plaatst zelfs de zaken helemaal op hun kop als hij het ontwerpen niet meer op het bouwen betrekt, maar het bouwen als een illustratie van het ontwerpen beschouwt. Ook voor Aldo Rossi is het ontwerpen een volkomen zelfstandige bezigheid geworden. Het ontwerp bestaat. Het beweegt zich in zijn eigen wereld, de wereld van het ontwerp, de wereld van het bouwen, de verborgen kant van het bouwen.
3. Hoe verzelfstandigd ook, toch is het architectuurontwerp