Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 39
(1990)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
De missionaris en de literatuur: Jac. Bergeyck, o.f.m.
| |
[pagina 11]
| |
Missionaris en antropoloogHet onzekere hart is de eerste zelfstandige publikatie van Jac. Bergeyck. Aanvankelijk verscheen de novelle in Dietsche Warande en Belfort (1959), maar nog hetzelfde jaar werd ze in boekvorm uitgebracht en door Paul Hardy als het werk van een ‘begaafde debutant’Ga naar eind2 begroet. De basis van de intrige is een driehoeksverhouding die verwerkt wordt in een polygame huwelijkssituatie. Bij een Afrikaanse vrouw groeien gevoelens van jaloersheid, verbittering en haat wanneer ze verneemt dat haar man een tweede vrouw wil nemen. Vervreemd ten opzichte van haar man, weemoedig en bitter, wanhopig en ontgoocheld gaat ze zichzelf beschouwen als een slavin en vermoedt ze dat in haar rivale een kwade geest werkzaam is. De novelle loopt uit op een reeks catastrofen: moordpoging, zelfmoord, dood. Deze elementen worden op een prachtige manier uitgewerkt: er is de psychologische uitrafeling van de gevoelens, in het bijzonder van die der hoofdvrouw en er is vooral de hele context van de Afrikaanse leefwereld die op een breedmenselijke wijze het heel eigen karakter van het gebeuren bepaalt. En met deze leefwereld is de auteur bijzonder vertrouwd geraakt toen hij bij de Luba van de Katanga-provincie verbleef in de periode van 1949 tot 1959. De aandacht die hij opbracht voor de eigenheid van deze vreemde cultuur is dan ook niet los te koppelen van zijn leven als missionaris temidden van deze mensen. Als missionaris was hij de vertrouwensman van velen en zo kon hij sociale geschillen bijwonen, persoonlijke problemen helpen oplossen en palavers helpen beslechten. ‘De meeste palavers die ik in mijn romans beschrijf, gaan terug op echt gebeurde feiten; vaak echter heb ik verscheidene geschillen samengebundeld en geconcentreerd
Literatuur en wetenschap waren voor de jonge Theuws zeker geen full-time bezigheden. De opdracht van de missionaris lag uiteraard op het pastorale vlak (links: bouw van een kapel) en op het vlak van de opvoeding (rechts: nieuw gebouwde schoollokalen te Kabondo in 1954).
op enkele personen die zo uitgroeiden tot complexe romanpersonages,’ stelt Bergeyck en, verduidelijkend, voegt hij eraan toe: ‘De zwarten kwamen immers heel gemakkelijk met hun moeilijkheden naar de missionaris die dan moest proberen deze conflicten in der minne te regelen of bij een Afrikaanse chef aankloppen om de moeilijkheden uit de weg te ruimen.’Ga naar eind3 Zo raakte Bergeyck vertrouwd met de meest persoonlijke wensen, angsten en gebruiken van het Luba-volk. Vanaf zijn eerste jaren in het Kamina-gebied deed hij tevens systematisch onderzoek naar de precieze krachtlijnen achter het Luba-mensbeeld en achter de Luba-cultuur. ‘Mijn vraag was: in die wereld die ik hier voor me zie, in die handelingen die zich hier voltrekken, wat is daarin de samenhang? Hoe functioneert dat? Hoe komen die mensen tot volwassenheid in die bepaalde wereld? Wat zijn de motieven van hun handelingen? Dat intrigeerde mij... Mijn bedoeling was om die mensen te zien zoals zij zichzelf zien en zoals zij hun wereld zien.’ Heel wat onderzoek deed hij ook naar de Kilubawoordkunst en naar het wereldbeeld dat schuilgaat in deze mondelinge literatuur. Aanvankelijk met de hulp van een assistent die voor hem vertaalde en interpreteerde, later op basis van eigen notities of door middel van bandopnamen ging hij zich verdiepen in rouwklachten en gebeden, in roemliederen en toespraken, in zegswijzen en idiomen. Dat systematische onderzoek, samen met de vele notities over de palavers die hem in het leven van alledag aangebracht werden, vormden de basis voor vele antropologische studies en romans. Maar tevens wordt in zijn literair werk het thema van de missionering uitgewerkt, waarbij de Luba-cultuur en de christelijke levensvisie vaak door elkaar heenschuiven en samen de hoofdthematiek van het literair oeuvre uitmaken. Stereotiepe | |
[pagina 12]
| |
De franciskaan Jac. (Théodore) Theuws in zijn Katangees missiegebied.
missieverhalen zijn Bergeycks romans nooit geworden, want hiervoor is de menselijke context in al zijn gevoeligheden en emoties te compact en te genuanceerd aanwezig. In de volgende bladzijden nemen we twee titels in close-up. Uit zijn vroegste romans selecteren we Het levende beeld dat in zekere mate exemplarisch is voor de wijze waarop Bergeyck veel religieuze achtergronden aanwezig stelt. Van zijn meer recente produktie analyseren we het verhaal Hier is mijn woonplaats nietGa naar eind4, waarin we in grote lijnen zowel de intrige als het mensbeeld van zijn hele prozawerk terugvinden. Vanuit beide gevalstudies kunnen we dan ook wijzen op een aantal constanten die zich in het hele romanoeuvre van Jac. Bergeyck aftekenen. In Bergeycks roman Het levende beeld wordt deze dubbele thematiek (de antropologische en de missionaire) voor het eerst uitgebreid behandeld. Centraal in deze roman staat Ndala, een sculpteur wiens werk aanvankelijk ten dienste staat van de rituelen en offerplechtigheden die geregeld in zijn dorp plaatsvinden. Ndala is een talentrijk kunstenaar en hij is tevens een mutoke, een witte, een reine, een zuivere man die zich houdt aan alle voorschriften en die alle taboes in acht neemt. Maar de vitale levenskracht die hem in het begin typeert, blijft hem niet steeds eigen. Ndala's geest wordt plotseling aangetast door vrees en onzekerheid en dit naar aanleiding van een banaal voorval. Wanneer Ndala terugkomt van een zoektocht naar geschikt sculpteerhout treft hij dicht bij zijn dorp een hyena aan. En onmiddellijk rijzen in Ndala de vragen en twijfels op: wat doet een roofdier zo dicht bij het dorp? Waarom precies dit roofdier, deze typische lijkenschender? Waarom verschijnt het aan mij? Deze vragen nemen bezit van Ndala en veroorzaken een innerlijke onrust en onzekerheid. Dit voorval staat niet alleen in de ontwikkeling van de intrige want het wordt gekoppeld aan de figuur van Kasolwa. Deze jonge man, met wie Ndala samen opgegroeid is en die in zekere mate als een tweelingbroer beschouwd wordt, gedraagt zich tevens als Ndala's tegenpool: hij is ruig en agressief, luidruchtig en avontuurlijk, verstoten uit zijn vaders dorp en uit zijn moeders familie, weggejaagd van de missieschool en afgewezen in de liefde. Het is een getekende, een mens die leeft zonder de geesten en de traditie te respecteren. Tussen de hyena en Kasolwa wordt een duidelijk verband gelegd en langzaam aan gaat Ndala zelf besmet raken door het kwade en het boosaardige. Hij slaagt er dan ook niet in zijn kunstwerk af te maken want zoals zijn eigen persoonlijkheid gespleten is, zo is ook het houtblok over de hele lengte gebarsten. Ook in de stad gaan wonen biedt hem geen redding want Kasolwa, Ndala's donker alter ego, achtervolgt hem daar. Ndala's verblijf in de stad ontsluit voor hem wel de weg naar het christelijk geloof. Bij zijn eerste kerkbezoek wordt hij gefascineerd door het Christusbeeld dat in hem een totaal nieuwe ervaring losslaat. Vergelijkend met de traditionele maskerkunst denkt hij: ‘Uit elk masker staarde het mysterie van de dood. In deze ogen, uit dit lichtende gelaat, verrees het leven.’ (p. 113). Zo bekeert Ndala zich tot het christelijk
Pater Theuws tijdens een studieverblijf in Zuid-Afrika in juli 1949.
| |
[pagina 13]
| |
Gîte d'étappe van de rondreizende missionaris die tijdens zijn contacten met het Luba-volk inzicht probeerde te verwerven in deze Afrikaanse cultuur.
geloof en hij wordt zelfs een tijdlang catechist in zijn eigen dorp. Toch blijft hij als beeldhouwer werkzaam. En opnieuw wordt het beeld waar hij aan werkt geschonden: het is een Christusbeeld dat aan het hoofd en aan het hart doorkerfd wordt. Ndala, die zich met het beeld - en doorheen het beeld ook met Christus - identificeert, beleeft zelf de lijdensweg en ondergaat symbolisch het stigma. Wanneer hij na een lange ziekte weer in staat is aan het werk te gaan, neemt hij het Christusbeeld weer op en na een maandenlange inzet is zijn werk af: ‘Het beeld van de Gekruisigde was nu tot voltooiing gekomen in zijn ziel.’ (p. 280). Dezelfde avond overlijdt hij in de kerk en ‘op zijn lippen zweefde een wondere glimlach en zijn gelaat straalde van een bovenaards licht’. Zo overstijgt het hoofdpersonage het dualisme van goed en kwaad en na een pijnlijke katharsis beleeft hij in het Christusbeeld de rustgevende eenheid en harmonie die hij voordien nergens vond. Het levende beeld is daarmee een roman geworden waarin de geloofsthematiek op een aangrijpende en bijzonder suggestieve wijze uitgewerkt wordt, niet in de sfeer van een propagandistisch bekeringsoptimisme, maar wel in de levende context van een Afrikaanse cultuur die sporen nalaat tot in de diepste kern van de betrokken personen. Deze christelijk-religieuze facetten komen ook in Bergeycks meesterwerk Het stigma tot leven. Daar wordt in het hoofdpersonage een missionarisfiguur uitgetekend die zijn eigen identiteit probeert te begrijpen en zijn eigen leven probeert zin te geven vanuit zijn positie tussen twee werelden in: de fascinerende Bantoewerkelijkheid die hem dreigt mee te slepen in haar overweldigende kracht en de christelijke wereld van zijn familie en zijn thuisland. Uiteindelijk groeit in hem een zekere bevrijding en ook voor de Afrikaanse dorpsgemeenschap breekt een ogenblik aan van een nieuwe christelijke toekomstverwachting. En in De pofadders komt de religieuze problematiek dominant op de voorgrond, al betreft het hier niet in eerste instantie de katholieke religie. De roman brengt ons het verhaal van Odessa die het dorpsleven vaarwel zegt en erin slaagt zich als individu uit te bouwen. Odessa woonde aanvankelijk in het dorp van haar man waar ze in een pijnlijke verhouding leefde met de hoofdvrouw uit het polygame huwelijk. Wanneer haar man overlijdt, wordt ze ervan verdacht hieraan schuldig te zijn. Na de rouwperiode vlucht ze weg uit het dorp en vestigt zich in de stad waar ze zich ontpopt als handelaarster, genezeres en profetes. In een geheime rituele plechtigheid aanvaardt ze zelfs het moederschap over een sekte die in de woelige periode van Kongo's onafhankelijkheid een rol wenst te spelen. Ze slaagt er ook in een van haar verwanten van onvruchtbaarheid te genezen en zo wordt ze de genezende, de vruchtbare, de moeder van iedereen. Ook wanneer ze later bij de sekte van Orinda Isalele aansluit, blijft ze de bezielende en genezende moeder van de nieuwe religieuze dorpsgemeenschap. Het hele boek suggereert een zeker optimisme waarmee de zich emanciperende vrouw een weg baant door het onoverzichtelijke aanbod van nieuwe elementen van sociale, politieke en religieuze aard. En hoewel een en ander niet moeiteloos verloopt, tekent Bergeyck in deze vrouw toch een nieuwe wereld uit: ‘Odessa stond tussen verleden en toekomst. Ze was meer dan een symbool, een onverwoestbare werkelijkheid: traditie, wortelend in een nieuwe toekomst. Het was als elke overgangsritus een kwestie van sterven en verrijzen.’ (p. 314). Deze roman, meer nog dan de vorige, getuigt ervan hoe gefascineerd de auteur is door de geloofsproblematiek in een dynamisch-veranderende wereld: een animistisch substraat, christelijke elementen en de confuse wereld van de tientallen sekten die kort na de
In zijn verhalend werk brengt Jac. Bergeyck continu aandacht op voor de Luba-mens en diens cultuur. Hier: een traditionele hut van de Luba, thans vrijwel volledig verdwenen.
| |
[pagina 14]
| |
Theuws promoveerde op een proefschrift waarin hij religieuze teksten uit de orale Luba-traditie uitgaf en analyseerde. Deze Textes Luba werden in 1954 gepubliceerd bij CEPSI in Elisabethstad. (Foto: Kayeye, september 1955).
onafhankelijkheid overal in Kongo opschoten. Deze in elkaar grijpende werkelijkheid probeert de auteur in een verhaalvorm te verkennen en te bundelen. Hierbij gaat hij zorgvuldig te werk en steunt zich op persoonlijke ervaringen of op gedetailleerde beschrijvingen van ooggetuigen.Ga naar eind5 Een romancier mag uiteraard nooit met zijn protagonisten geïdentificeerd worden, maar wie met aandacht Bergeycks oeuvre leest, stoot op zo'n sluitend geheel van thematische constanten en identificeerbare afsplitsingen van eenzelfde mensbeeld dat de lezer, achter het boek-over-de-verre-culturen, de zoekende en gefascineerde mens-en-missionaris steeds meent te herkennen. En deze inleefbaarheid pleit alleen voor de authentieke eerlijkheid van de letterkundige. Want zo geeft Bergeyck toe: ‘In mijn romans staat er veel meer over mijzelf dan de meeste lezers op het eerste gezicht vermoeden.’Ga naar eind6 In de volgende regels willen we dan ook dieper ingaan op deze steeds terugkerende motieven zodat we in grote lijnen zowel de kernelementen van Bergeycks romanintriges als het profiel van zijn literair mensbeeld kunnen omschrijven. | |
Intrige en mensbeeldHoewel het religieuze in een aantal werken expliciet aanwezig is, toch is dit facet niet het hoofdkenmerk van Bergeycks oeuvre. In iedere roman weet de auteur immers een omvattend cultuurbeeld te evoceren waarvan het religieuze slechts één onderdeel is. Bergeycks personages gaan constant op zoek naar verbanden, naar onderliggende relaties, naar een omvattende samenhang. Achter de waarneembare werkelijkheid wordt tevens een realiteit gesuggereerd die moeilijk direct te grijpen is. Bergeyck creëert immers een dubbele laag van feiten en vermoedens die hij geduldig benadert en ondervraagt, intuïtief peilt en omzichtig toetst. Hij geniet hierbij merkbaar van het woord en van de taal en gebruikt begrippen en wendingen om de werkelijkheid te ordenen net trouwens zoals zijn personages die in woord en begrip een bouwsteen zien om de onrust van het leven te kanaliseren en te bezweren. De wijsgerige ondertoon van veel romanepisodes neemt niet weg dat de auteur in een sterk zintuigelijke stijl het inlandse leven weet gestalte te geven: de indringende geuren van het inlandse dorp, de helle kleuren van de wild opschietende savanne in het regenseizoen, de opdringerige geluiden van de nacht in een klein broussedorp of het lawaaierige levensritme van de cité in de grootstad. Beelden en geuren, maar ook smaken en gevoelens dringen door in Bergeycks taal: we voelen de schrik, de angst, de gejaagdheid, de onrust die een personage plots overvalt en die tintelend door zijn lichaam jaagt. We leven mee met de persoon wiens adem in de keel stokt wanneer het buitengewone toeslaat; we ervaren de dreiging die oprijst uit de donkere, geheimzinnige omgeving die nooit volledig doorgrond kan worden. Indringend en suggestief van taal is Bergeycks proza steeds geconcipieerd rond eenzelfde klassiek verhaalpatroon waarop zich ook steeds dezelfde motieven gaan vastzetten zodat ieder fragment van zijn oeuvre de sfeer ademt van het hele werk. De klassieke opbouwlijn vinden we dan ook even goed terug in zijn eerste roman als in zijn meest recente publikaties. Ter illustratie staan we hier stil bij het kortverhaal Hier is mijn woonplaats niet dat hij in 1984 schreef en dat in 1988 opgenomen werd in de bundel Verhalen uit Kongo. Vanuit dit verhaal wijzen we dan op enkele parallellen uit het vroegere werk van de romancier.
Zoals in de meeste romans opent ook dit verhaal met een rustige, breed geschilderde expositie. In enkele grote lijnen schetst de auteur, vanuit een panoramische invalshoek, de reusachtige open kopermijn, de gigantische vrachtwagens, de geuren en de kleuren van de arbeiderswijk, de stofferige hitte van de scène waartegen de actie zich zal afspelen. Hij zoemt in op één straat, op één woning, op één man, Piki genaamd, die de hoofdrol van het verhaal zal spelen. En zoals | |
[pagina 15]
| |
Het decor van Hier is mijn woonplaats niet: de kopermijnen van Kolwezi en de cité van de arbeiders.
in Bergeycks grote romans opent ook dit verhaal in een timbre van optimisme en levenskracht: Piki is de oudste en de sterkste van zijn familie, hij heeft vast werk als chauffeur in dienst van de mijn, zijn vrouw is een perfecte echtgenote, hij leidt een rustig, vitaal en gelukkig leven. We erkennen in dit beeld het beginprofiel van de grote Monga en diens sterke vrouw uit Het onzekere hart of van de krachtige en gezaghebbende Bukekwa uit De levende doden.
Maar plots wordt deze ordelijke leef- en gevoelswereld verstoord door een gebeurtenis die als motorisch moment de verhaalintrige op gang brengt. En dit gebeuren vindt zijn oorsprong in de vage, ongrijpbare maar overal aanwezige onrust die plots opgewekt wordt. Opeens doen er geruchten de ronde, vreemde geruchten over wilde dieren die 's nachts verschijnen, over doden die rusteloos worden en bezit nemen van het lichaam van de dieren, over kosmische veranderingen die sporen nalaten in het gemoed van de mens. De mensen worden rusteloos, zenuwachtig en achterdochtig; ze gaan piekeren over de oorzaak van de ziekte of van de dood van een nabestaande; ze zoeken duistere drijfveren achter het gedrag van de medemensen; ze vervreemden van hun onmiddellijke omgeving. De onrust die iedereen aantast, vindt ook in Piki een gretige voedingsbodem: de achterdocht fixeert zich bij hem op zijn twijfels over het gedrag van zijn vrouw die na vele jaren huwelijk nog kinderloos is. Het besef dat zijn vrouw hem misschien ontrouw is, het vermoeden dat zijn vrouw haar kinderen misschien langs duistere weg in haar schoot gedood heeft, wordt voor hem de kentering die zijn leven verandert en tot een hel maakt. Deze ommekeer impliceert ook een totale wending in de verhaalstijl. De rust van de descriptieve stijl versplintert en de gearticuleerde periodenbouw vervalt tot een aaneenschakeling van korte zinspatronen; de vraagvormen en de negatieven gaan de semantiek overheersen, het ritme wordt rukkend en stotend; de literaire stem wordt aangetast door de sombere verhaalsfeer waarbij het lexicon gekleurd wordt door begrippen als: onrust, verborgen, twijfel, achterdocht, prikkelbaar. Zoals elders in Bergeycks werk wordt ook hier de hoofdpersoon getekend door de omgeving en het verleden: zijn geest wordt verward, weifelend, onzeker, beroerd en besmet; hij ervaart zichzelf als machteloos, bedreigd, gevangen en thuisloos in een wereld die tot ontbinding overgaat. Het was het lot van Mpese uit Het stigma die zijn vrouw tijdens een taboe-nacht benaderd had; het was het fatum van Odessa uit De pofadders die beschuldigd werd van de dood van haar man; het was de bestemming van Michel en Dina uit Het orakel van wie het gezinsleven aangetast werd door de opdringerige aanwezigheid van een neef die aanspraak meende te mogen maken op Dina. De ingrijpende impact van iets wat de waarneembare werkelijkheid overstijgt, de aanwezigheid van een getekende, gaat de mens onderdompelen in een wereld waarin een directe relatie met de afgestorvenen tot de normale orde gaat behoren en waarin de enige zekerheid in magie en hekserij gelegen is. Rituelen, bezweringen en offers worden dan ook frequent aangewend om de overal aanwezig gevoelde magische krachten te manipuleren en in het dagelijkse leven in te schakelen. Vanuit dit scherp bepaalbaar motorisch moment bouwt de auteur de intrige verder uit via enkele afzonderlijke tussenstappen naar een hoogtepunt toe. In het kortverhaal Hier is mijn woonplaats niet gaat de handeling accelereren wanneer het hoofdpersonage, onrustig en totaal in de war, achter het stuur van zijn vrachtwagen de geboden voorzichtigheid uit het oog verliest en zijn vrachtauto klem rijdt in een greppel naast de weg. Dit eerste punt waarin de handeling samentrekt wordt geanticipeerd door enkele allusies op een mogelijke noodlottige afloop en wordt verder uitgewerkt via een tweede culminatiepunt (de inval van de man in zijn eigen huis in de waan dat zijn vrouw er met een minnaar samen is) naar de eigenlijke climax (zijn ontslag bij de mijn). Na deze climax- | |
[pagina 16]
| |
vorming rest alleen nog de afwikkeling van de intrige waarin de titel expliciet geduid wordt: de hoofdpersonages verlaten het mijngebied en trekken weg naar hun echte woonplaats; de plaats waar ze oorspronkelijk vandaan komen. Ook in Bergeycks ander werk wordt de intrige via duidelijk bepaalbare tussenfasen naar een vaak pessimistische climax toe geleid. Moordpoging, waanzin en zelfmoord in Het onzekere hart, de dood van diverse personages in De levende doden en in Het levende beeld of de totale vernietiging van de missie in Het stigma. Soms blijkt de eindtoon van de roman wat minder tragisch en reikt de auteur - over de tegenslagen en moeilijkheden heen - nog een bevrijdende katharsis aan die vaak in het verlengde ligt van de christelijk-religieuze thematiek: in De pofadders neemt de zelfontplooiing, het geloof en de vruchtbaarheid een essentiële plaats in; in De levende doden vraagt het hoofdpersonage tenslotte om ingewijd te worden in de christelijke leer; de beeldhouwer uit Het levende beeld groeit uit tot een symbolische Christus die zijn eigen stigma gestalte geeft in een beeld van de gekruisigde en ook in Het orakel komt de vrouwelijke hoofdpersoon tot rust en evenwicht waarbij ze bovendien het leven schenkt aan een gezond en krachtig kind. De kernlijnen die achter Bergeycks mensbeeld duidelijk worden, zijn dus verre van optimistisch. In hoeverre deze sombere
Van handschrift tot boek: de laatste pagina van Hier is mijn woonplaats niet.
grondtoon eigen is aan de werkelijkheidsbenadering van de auteur zelf of enkel typerend genoemd mag worden voor de uitgebeelde Luba-mens, laten we hier in het midden. Laten we misschien nog even de antropoloog aan het woord over de Afrikaanse mens zoals hij die gekend en ervaren heeft: ‘Ja, in het droog seizoen zien die dorpstafereeltjes er allemaal zo idyllisch uit: de maniokstampende vrouwen, de spelende kinderen..., maar pas na een tijdje zie je de echte werkelijkheid, dan komt de ellende van die mensen naar boven, ze leven onder een zekere druk, er ligt een bepaalde bedreiging in dat leven, je merkt de spanningen binnen de kleine communauteiten, je ervaart hun pessimistisch fatalisme bij ziekte en dood, je leert hun angst kennen voor de kwade zijde van het leven; een angst voor het kwade die ze projecteren in de kwade bedoelingen van de mensen, een constante vrees, ook een constant bezig zijn met de wereld van de overledenen, het bidden en offeren voor de doden, het dromen over de doden...’Ga naar eind7 | |
Ook poëtisch talent...Is Bergeycks romanoeuvre sterk verbonden met zijn antropologisch werk, in zijn poëzie daarentegen grijpt de auteur terug naar gegevens en motieven die in de sfeer van zijn jeugd, zijn geloof en zijn verbale georiënteerdheid liggen. Zijn lyriek wordt ook gepubliceerd onder zijn eigen naam, J.A. Theuws, waarbij hij eveneens een opvallende veeltaligheid | |
[pagina 17]
| |
Pater Theuws, alias Jac. Bergeyck, letterkundige en antropoloog te Luabo in november 1955.
aan de dag legt: Franse en Engelse verzen lijkt hij met evenveel gemak te schrijven als Nederlandse poëzie. Hoewel uitgeschreven in vrije verzen is de stijl van zijn lyriek verheven, hooggestemd en gebouwd op het gezochte woord- en beeldgebruik. Precies in de verwondering over en in de bewondering van het woord schuilt een groot deel van zijn poëtische inspiratie. Het creatief omgaan met woorden, de barokke woordverbijzondering, de creatie van orde uit chaos door het taalgebruik, de geboorte van het woord, het woord dat evenwicht schept en gedachten uitdraagt, de lofzang op het woord, de woorden die het leven als symbolen vatten, het woord dat de mens met de medemens verbindt, de christelijk-religieuze diepte van het Woord; het zijn enkele van de vele deelaspecten die aan het verbale gekoppeld worden. En in Les heures de Thèbes vat Theuws die veelheid van gevoelens samen in één gedachte: ‘Mon habitat est la parole, / dans la parole j'habite.’ (p. 29). In Vesperaal is de toon minder cerebraal, milder en hartelijker. Hierin bundelt Theuws enkele lofliederen op het eenvoudige leven van de lekebroeders die in hun concrete dagelijkse taken als hovenier, timmerman, bouwvakker, drukker of kok een eerlijk en deugdelijk leven leiden; deze lofzangen worden aangevuld met een openhartig Klein testament waarin de dichter teruggrijpt naar zijn jeugdjaren, naar de moedergrond en het vaderland waarbij hij zijn verwondering en verdriet om zijn leven ‘in het land van Teuten en van sjouwers’ uitdrukt, een land waar hij opgroeide omgeven door volksgeloof en piëteit, een land ook waar hij de roeping ervaren heeft om kloosterling en missionaris te worden:
Ik heb gewoekerd met het woord,
ik heb gezaaid in weer en wind.
Ik heb geleraard en getwist,
ik heb gestotterd en gestameld
en meestal achter 't net gevist.
Maar waar mijn woord in goede aarde viel
daar bloeit mijn geest,
daar is iets van mijn hart gebleven.
(Vesperaal, p. 91)
Ligt in deze verzen zeker een stuk bescheidenheid vanwege de auteur besloten, toch vatten ze treffend een leven samen waarin literatuur en gelovige inzet als mens en als missionaris steeds hand in hand gingen. |
|