Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk: Proza/poezie• Auke A. Tadema & Bob Tadema SporryGroot Egypte Boek, uitg. Fibula/Houtem, verspreid in België door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, 1989, geïll. met zw.-w. en kleurenfoto's, 300 × 220 mm, 232 blz., gebonden 995 fr. - Egypte ligt blijkbaar in de markt. Heel wat reisagentschappen organiseren reizen naar dit Afrikaanse land en er verschijnen tegenwoordig veel boeken over dit onderwerp. Ook de uitgeverij Fibula publiceerde zopas een nieuw boek met als titel: ‘Groot Egypte boek’. De auteurs Bob Tadema Sporry, die inmiddels overleden is, en Auke A. Tadema zijn hierbij niet aan hun proefstuk toe. Het werd vooral een fotoboek en een samenvatting van hun ervaringen, documentatie en studie. Ook enkele tekeningen en kaarten smukken het werk op. Inhoudelijk krijgen we een overzicht van de geschiedenis van Egypte tot omstreeks de vijfde eeuw voor Christus. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de prehistorie, het Oude Rijk, de tussenperiode, het Middenrijk, het Nieuwe Rijk. Enkele andere specten van Egypte worden op het einde behandeld: over papyrus, over de goudsmeedkunst, over de vloek van de mummies, over sport en spel, over de wijncultuur... Tot slot publiceren de schrijvers een Oud-Egyptisch sprookje uit het Nieuwe Rijk (1550-1070 v.Chr.): ‘De kat en de jakhals’. De traditionele bibliografie en het register sluiten samen met een lijst van vreemde woorden het boek af. J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jean Glenisson e.a.Le livre au Moyen Age, uitg. Brepols nv, Baron Fr. Du Fourstraat, 2300 Turnhout, 1988, zw.-w. en kleurenfoto's, 257×312 mm, 248 blz., gebonden met stofwikkel 2.565 fr. - Eind 1988 verscheen bij de uitgeverij Brepols te Turnhout een fraai verzorgde uitgave onder de titel ‘Le livre au moyen âge’. Het volumineuze en rijk geïllustreerde boek werd samengesteld door heel wat erudiete auteurs, o.l.v. Jean Glenisson. Het eerste hoofdstuk handelt over de dragers (geschiedenis, evolutie, aanmaakprocedure) van het schrift: papyrus, kleitafeltjes, perkament, papier... Ook de inkt en het schrijfgerei werden bestudeerd. Vervolgens besteden enkele auteurs aandacht aan het kopiëren van handschriften, aan de kloosterscriptoria, aan de kopiïsten en de boekbanden. Het gebruik van het boek (o.a. bibliotheken) is het thema van het tweede hoofdstuk. Vervolgens wordt de inhoud van de boeken besproken en de invloed ervan (o.a. door vertalingen) op de cultuur. Handschriften werden ook verlucht: hoe, waarom, betekenis, evolutie... In dit hoofdstuk worden ook de manuscripten met muziek geëvalueerd. Tot slot heeft men aandacht aan de informatie die een middeleeuws handschrift ons kan bezorgen en aan de interesse ervan in de wereld van het antiquariaat. Kaarten, een overzichtstabel met data, een index en een bibliografie sluiten het boek af. Zoals we van een dergelijk werk mogen verwachten, is die uitgave zeer verzorgd en rijk geïllustreerd, zowel in kleur als in zwart/wit. J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Piet ThomasKortrijk en de moderne Nederlandse letterkunde, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, geïll. met zw.-w. foto's, 210 × 265 mm, gebonden, 1.500 fr. - Voor Conscience was Kortrijk ‘eene stad... zonder vermaek en zelfs zonder eenige verstandelyke ontwikkeling’ (153) en Hugo Claus treedt hem bij waar hij het heeft over een ‘intellectuele woestijn’ (180). Gezelle daarentegen voelde zich goed in de stad aan de ‘Jordane van mijn hert’ (72) en volgens Marcel Janssens fungeerde de Leiestad voor Streuvels als ‘de ankerplaats van z'n behoefte aan sociaal ulift’ (93). In het Walrijk van zijn romans voelt André Demedts zich dan weer als een van de ‘vreemdelingen in Babylon’ (137). De betekenis van Kortrijk in het leven en/of het werk van literatoren is slechts een van de vele boeiende aspecten van deze opmerkelijke publikatie over plaatselijke letterkunde. Samensteller Piet Thomas laat het overzicht beginnen op het einde van de 18de eeuw. Tussen de dramaturg Hofman en de dichter Gruwez liggen dan twee eeuwen van vaak intense literaire activiteit. Criterium om in deze Kortrijkse letterkundige galerij te worden opgenomen was enerzijds de stad Kortrijk als geboorteplaats, (tijdelijke) woonplaats of plaats van hoofdbetrekking. Anderzijds ook Kortrijk als aantrekkingspool voor de regio, zodat bv. de drie Deerlijkse kunstenaars Renier, Verriest en De Clercq, eveneens een plaats kregen. Naast verhalend proza, poëzie en toneel, krijgt ook het essayistisch werk met literaire kwaliteiten (o.m. Jules van Ackere) de nodige aandacht. Volksen jeugdliteratuur vormen een afzonderlijk hoofdstuk. Dat binnen dit geheel scriptores minores aan bod komen, is te verantwoorden vanuit het inventariserend karakter van het boek. Het groot aantal medewerkers zorgt voor een gevarieerde methodische benadering die nu eens het werk centraal plaatst dan weer de persoonlijkheid van de auteur. Elders ligt het accent op de culturele of maatschappelijke context als bepalende factor voor het creatief proces. Deze meervoudige benaderingswijze, waarbij Kortrijk vaak slechts als een accidentele focus werkt, resulteert in een rijk literair overzicht dat in veel gevallen het lokaal belang ver overstijgt. Dat ‘literatuur meer is dan teksten’ (8) wordt in het laatste hoofdstuk op een verrassende wijze aangetoond door een mozaïek van bijdragen die de verschillende kanalen belichten waarlangs literaire teksten in Kortrijk hun weg vonden en vinden. Als een boek in het boek fungeren de talrijke uittreksels uit het werk van de behandelde auteurs. Ze sluiten telkens functioneel aan bij de auteursportretten en geven een impressie van Kortrijk of de Kortrijkse regio of staan gewoon exemplarisch voor het werk van de schrijver. Samen met het overvloedig fotomateriaal verhogen zij de documentaire waarde van het boek. Kortrijk en de moderne Nederlandse letterkunde is een merkwaardig boek met een heel eigen (in meer dan één betekenis van het woord) invalshoek. Het kan de vermeende ijdelheid van de Kortrijkzaan strelen. Alleen al de bio- en bibliografische notities geven een indrukwekkend beeld van literair Kortrijk en omliggende. Maar ook de gevarieerde en open methodiek van het werk - zonder enige zweem van particularisme of regionalisme - maakt van dit stevig en smaakvol uitgegeven boek een aparte bijdrage tot de algemene literatuurstudie. Het is een benijdenswaardig voorbeeld voor andere steden en regio's in Vlaanderen. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Koen StassijnsAanmaaktwijgen van een vuur. Gedichten, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, reeks De Golfbreker, 140 × 220 mm, 60 blz., gen. 480 fr. - Schrijven als therapie is een delicate bezigheid waarbij de dichter zich kwetsbaar opent voor de lezer die zijn gekneusde wereld betreedt met vreemde ogen. Tegelijk maakt de dichter zich sterk die wereld achter zich te laten door de verwoording van de onvrede die de omgeving tot dusver bij hem opriep. ‘Met inkt zal/ik mij radeloos omringen/om nooit meer eenzaam.../...slapend te verdwijnen’ (9) belijdt Koen Stassijns in zijn jongste bundel. Poëzie is overleven. En ‘nu ik dit leven langzaam leer/en wankel liefheb’ (22) rekent de dichter af met zijn verleden. Vooral met de moeder die ‘mij in een/maanlandschap gevangen hield en/doodging aan te langzaam leven’ (51). Stassijns neemt de lezer mee in een vervreemdende wereld op zoek ‘naar een eindelijk paradijs’ (46), los van allen en alles wat hem bond. De beklemmende sfeer van de overal aanwezige en vaak lokkende dood wordt gemilderd door de muzikaliteit van het vormvast vers in een feilloos ritme. ‘De milde tongval van mijn woord’ (57) wordt er concreet hoorbaar. Bekoort de bundel door zijn gedreven (maar niet steeds beheerste) emotionaliteit en vormelijke kwaliteiten, toch klinkt het eigen levensverhaal iets te nadrukkelijk door om herkennend en verruimend te werken. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dr. Manfred BarthelWat werkelijk in de Bijbel staat, uitg. Tirion/Baarn, verspreid in België door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147 A, 2018 Antwerpen, 1988, 334 blz., gebonden. - De Bijbel is het meest verkochte, het meest bestudeerde en, zeggen sommigen, het minst gelezen boek ter wereld. Dit laatste zal wel lichtelijk overdreven zijn. Maar feit is dat het Boek der Boeken weliswaar ontelbare boekenkasten siert en tot standaarduitrusting van veel hotelkamers behoort, maar dat de inhoud eerder slecht gekend is. Bijbelteksten worden kwistig geciteerd, vaak slecht geciteerd en graag voor eigen gebruik geciteerd. De heruitgegeven vertaling van het in 1980 in het Duits verschenen boek van Manfred Barthel is een boeiende introductie tot de context van het bijbels gebeuren. De auteur verklaart allerlei vreemde termen, situeert oosterse gebruiken, probeert de geheimen van de redactie te herhalen en werpt een nieuw licht op wat ons vaak duister en onverstaanbaar voorkwam. Na lezing heeft papyrus en perkament geen geheim meer voor ons, hebben wij een verrassende kijk op de chronologie van de diverse boeken en op hun auteurs, zijn wij in staat om de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruikte literaire genres inzichtelijk te hanteren, weten wij bv. dat in het paradijsverhaal geen appel vernoemd wordt en evenmin de naam van Salome bij het dansfeest dat de onthoofding van Johannes de Doper voorafging. Om maar een paar concrete realia te vernoemen. Meer dan één vertrouwde passage begint anders en levensechter voor te komen. Twee derden van het werk handelen over het Oude Testament. Niet alleen omdat dit 45 geschriften bevat tegenover 27 voor het Nieuwe, maar omdat de wereld waarin zich de gebeurtenissen vóór Christus afspelen, voor ons uiteraard niet veel ongrijpbaarder zijn en vaak in de nevelen van mythe en legende vervagen. En dat het er op aan komt, door die nevelen het licht van de boodschap te zien. Een aantal lezers, die nog het traditionele bijbelonderricht hebben meegemaakt, zullen af en toe lichtelijk onthutst zijn door ‘wat werkelijk in de Bijbel staat’. Dat we eerder weinig met preciesheid over de historische Jezus weten, zal voor velen wellicht een onverwachte ontdekking zijn. Maar de auteur slaagt er in de zekerheid en het nieuwe, het revolutionaire in Jezus' boodschap met kracht voor te stellen en hoe vanuit dit kleine land in nauwelijks een paar jaar de grondslag werd gelegd van een nieuwe wereld en een nieuwe zingeving voor het leven. De nieuwste onderzoeksresultaten van de bijbelwetenschap, van de archeologie (bv. de sedert 1947 ontdekte Dode-Zee-rollen) en de literatuurkritiek werden in het boek op een boeiende en vlotte manier tot een levensecht verhaal verwerkt. Geloven, zegt de auteur, is precies positie kiezen, t.o.v. de vragen die dit Boek stelt. Stelling nemen moet ieder voor zich doen. Barthel zet alleen zo betrouwbaar mogelijk wegwijzers uit. Ze maken de Bijbel ongetwijfeld fascinerend en toegankelijk. G.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hendrik BrugmansWij Europa: een halve eeuw strijd voor emancipatie en Europees federalisme; opgetekend door Hanna Kirsten, uitg. Kritak/Leuven/Meulenhoff/Amsterdam, A. Vesaliusstraat 1, 3000 Leuven, 1988, 135 × 210 mm, 283 blz., gen. 795 fr. - Dit is een merkwaardig boek. De ondertitel typeert op afdoende wijze het leven en streven van Hendrik Brugmans (1906), ere-rector van het Europa-College te Brugge en markant strijder voor de Europese gedachte. In een voorafgaand hoofdstuk ‘Vroege jaren’, schetst hij zelf het burgerlijke, gecultiveerde milieu en de geestelijke achtergrond, waarin hij is opgegroeid. Nadien volgen elf gesprekken met zijn vrouw, de Vlaamse dichteres Hanna Kirsten. In een levendige dialoogvorm reconstrueren ze, zoveel mogelijk chronologisch, het bewogen en gevarieerde leven van de eminente persoonlijkheid, die Brugmans is. Veel aandacht gaat naar zijn kennismaking met de Vlaamse Beweging, zijn ‘roeping’ tot het socialisme, het federale Europa, de periode van zijn rectoraat (1950-1972), zijn overgang tot het katholicisme en zijn houding tegenover Kerk en geloof, zijn kijk op Brugge en ons land en uiteraard - de rode draad in het boek - zijn visie op Europa. Het zijn uiterst boeiende gesprekken tussen de jongere vrouw die haar man als geen ander aanvoelt en haar luciede gesprekspartner, die zich nog zeer nauwkeurig tientallen namen en details herinnert, zonder het geheel van zijn visie uit het oog te verliezen. Voor wie Hendrik Brugmans en zijn rijk en verscheiden ideeëngoed wil leren kennen of bevestigd weten, is dit boek onmisbaar. Het vergt van de lezer af en toe wel enige voorkennis. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frans van CampenhoutLeven/werk van Omar Waegman, uitg. De Nederlanden, Antwerpen, 1989, geïll. met zw.-w. foto's, 130 × 205 mm, 102 blz., gen. 350 fr. - Schrijver Omar Waegeman (1922), als landbouwerszoon in Grembergen aan de Schelde geboren, werd in 1939 lid van het ‘Algemeen Vlaamsch Nationaal Jeugdverbond’. Nadat hij, zoals zovelen in mei 1940 naar Frankrijk was gevlucht, werd hij in september 1941, nog geen 20 jaar oud dus, lid van de ‘Vlaamsche Wacht’. Hij dacht (naief natuurlijk, achteraf gezien) dat hij zo zijn legerdienst kon vervullen. In de collaborerende bewegingen zette hij zich, naar het hier heet, schrap tegen verduitsing, maar reisde niettemin naar Berlijn om er te gaan praten met de leider van de Hitlerjugend. Vanaf eind 1943 werkzaam op het kabinet van secretaris-generaal Romsée. In september 1944 werd hij gearresteerd en met tal van gelijkgezinden opgesloten o.a. drie jaar in het concentratiekamp van Lokeren. In oktober 1947 vrijgelaten ging hij werken in het verzekeringswezen en werd in 1986 gepensioneerd als inspecteur-generaal van de Hamburg-Mannheimer NV (firma die als sponsor optrad bij de realisatie van deze monografie). Het keurig uitgegeven en geïllustreerd boek bevat overvloedig veel informatie, tot en met medewerking aan diverse tijdschriften en blaadjes. Waegeman publiceerde verhalen, schreef toneelwerk, teksten voor liederen. Belangrijkst in zijn werk zijn de romans ‘Wiesa’ (1956), ‘Olivia’ (1986) en de kronieken ‘Vlucht naar het vuur’ (1983) en ‘Tarara in B-klein’ (1970) over de oorlogsbelevenissen. Ze worden hier kort, oppervlakkig beschreven. De auteur lijkt meer belang te hechten aan de anekdotiek van een kunstenaarsleven (Waegeman is ook toneelspeler, zanger geweest, is kunstschilder) dan aan de diepere inhoud van de boodschap of van het kunstwerk. Of zag hij deze niet? F.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Rudy Van CampenhoutVoor al die lieve zothuizen en jeroms (gedichten, uitg. in eigen beheer: Hof ‘Ter Donck’, 2240 Zandhoven, 1988, illustr. van Lukas Ros, 275 × 210 mm, 60 blz. - Deze auteur moet wel een zeer bescheiden man zijn vermits hij zijn naam opspaart tot aan blz. 60. Het feit dat deze bundel in eigen beheer verschijnt wil niet per se zeggen dat Rudy Van Campenhout geen uitgever heeft gevonden. De debuutbundel ‘Voor al die lieve zothuizen en jeroms’ is heel mooi uitgegeven. De stijl is narratief. We vinden hier vaak harde verhalen in versvorm. Als opvoeder in de welzijnszorg heeft de schrijver blijkbaar veel ervaring opgedaan en stof verzameld in verband met psychische, medische, psychiatrische situaties om zich zo te kunnen uitschrijven. De verzen getuigen van een humane ingesteldheid, een sociale gezindheid, idealisme en spiritualisme. Naar de vorm vertoont deze bundel een soort van ‘gedisciplineerde nonchalance’. Waarmede wij willen onderstrepen dat vooral de inhoud belangrijk is. Maar, zegt de auteur op blz. 45, ‘er zijn geen critici, nog niet’. Een zeer innig gedicht is bv. ‘Stilte’ (blz. 31). R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Willem M. RoggemanAl wie omkijkt is gezien. Gedichten, uitg. Manteau, Beeldhouwersstr. 12, 2000 Antwerpen, 1988, 130 × 215 blz., paperback 545 fr. - Onder deze vrij simpele zinssnede werden de gedichten 1974-1987 van Willem M. Roggeman samengebracht met een stevige inleiding en analyse van Hubert Lampo. Lampo trekt vooreerst van leer tegen de ‘talloze aspirant-critici, die deemoedig opstappen als falangisten van een kunstmatig geprovoceerde vedettencultus’ en aldus het literaire leven vertroebelen. Of Willem M. Roggeman hiervan ook een slachtoffer is geworden durf ik echt te betwijfelen. Zijn politieke kleur stond immers garant voor de blijvende erkenning die hij her en der mocht ontvangen gedurende de dertig jaren, die hem van zijn debuut scheiden. De meer dan tachtig opgenomen gedichten doen me meteen een vergelijking trekken met de andere realistische dichter Herman de Coninck, die nochtans steeds zakelijk blijft, niet met plastische taferelen speelt zoals Roggeman. Beiden missen, gewild of niet, muzikaliteit in hun verzen. Liefde lijkt me geen roemloos bedrijf, geen ritmisch tenondergaan, zoals Roggeman meent te moeten stellen (p. 19). Ook zet hij de taal zomaar niet op stelten noch het woordgebruik op losse schroeven (p. 24). Met een beheerste taal naar woord en beeld vult hij zijn schilderijen in. Zo schetst hij zijn mooi Brugge-tafereel ‘In deze stad leest eenieder/met bijna middeleeuws geduld/het handschrift van water’ (p. 48). Roggeman doet veel aan dichterlijke zelfreflexie ‘Overrompelt door werkelijkheid/werd de wereld je tweede verblijfplaats,/maar eigenlijk hoor je in deze tekst thuis.’ (p. 49), ‘Alleen in de taal/kan ik mij een duidelijk beeld/van de werkelijkheid vormen’ (p. 53). De zeven werken van barmhartigheid daarentegen inspireren hem slechts tot pseudo-revolutionaire kreten. De navolgende gedichten brengen een ode aan Warschau, de astronauten of aan Brussel, dat te bereiken is over ‘het brede lint van asfalt dat tussen het heuvelend gras schuift’, maar vooral aan schilders, zoals Goya of Tinguely, wiens kunstwerken hij met sarcastische blik beschrijft, en dan was ik James Ensor nog vergeten. Roggeman kan elk onderwerp aan. Zijn verzen zweven in elk landschap rond. Nooit voelt men echter dat zijn fijnbesnaarde weefsels zich overgeven aan emoties. In zijn afscheid aan Cees Buddingh beaamt hij deze benaderingswijze. Hij blijft een realistische gelegenheidsdichter van formaat. rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Willy SpillebeenDe hel bestaat, uitg. Manteau/Antwerpen, 19883, reeks Manteau Jeugd, illustraties van Michel Gruyten, 135 × 215 mm, 168 blz., 395 fr. - Dit ongewone jeugdboek, dat het eerst in 1984 verscheen, is reeds aan zijn derde druk toe. Het is opgevat als een drieluik. De problematiek van de Indianen in Latijns-Amerika wordt erin uitgebeeld tegen een ruime historische achtergrond. In 1562 vertelt de laatste Mayavorst in de folterkamer zijn verhaal over de zeden en gebruiken van zijn volk aan de Spaanse bisschop-missionaris Diego de Landa. Deze, onder de indruk van de gebeurtenissen milder geworden, stelt alles op schrift. Dit écht bestaande boek wordt teruggevonden in de 19de eeuw door de priester-archeoloog Charles Brasseur, die er de raadselen van het Mayaschrift in ontdekt en het vertaalt in het Frans. Het inspireert de Amerikaanse archeoloog Thompson tot een onderzoek naar de echtheid van wat de laatste Mayavorst destijds had verteld. Hij slaagt in zijn opzet. Even voordien hadden twee andere Amerikaanse archeologen, Catherwood en Stephens, de ruïnenstad Copan in Guatemala gekocht voor 50 dollar. Het derde deel speelt zich af in het huidige Guatemala, in het jaar 1978. Een Vlaamse missionaris kiest de zijde van de opstandelingen, nadat hij gehoord heeft hoe de arme Maya-Indianen door de grootgrondbezitters worden uitgebuit en mishandeld. Heel het boek is in wezen een bewogen aanklacht tegen het onrecht, de gruweldaden en de volkerenmoord, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van alle tijden zijn. Zoals in zijn romans toont Willy Spillebeen zich ook hier een begaafd verteller, die op een boeiende en heldere wijze een belangrijk actueel probleem weet te belichten. Dit boek werd - terecht - reeds driemaal bekroond. Het ontving de Jacob van Maerlantprijs (1985), de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen voor het Jeugdboek (1987) en de Vierjaarlijkse Prijs van de Vlaamse Provincies (1987). rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Julien van RemoortereIppa's Museumgids voor België, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, geïll. met 200 kleurenfoto's en 100 tekeningen, 195 × 105 mm, gebonden, 595 fr. - België telt op dit ogenblik 700 musea (Vlaanderen: 360; Wallonië: 340) en nog voortdurend schieten er nieuwe initiatieven als paddestoelen uit de grond. Deze onbedwingbare drang tot het oprichten van nieuwe openbare of privémusea kan zowel in Vlaanderen als in de ons omringende gebieden worden genoteerd. Het samenstellen van een nieuwe museumgids lijkt in die zin dan ook nuttig, hoewel vroeger al dergelijke initiatieven werden uitgevoerd. Het hier te bespreken boekwerk is een uitgave van Lannoo met de financiële steun van een bankinstelling. De auteur is Julien van Remoortere. De handige publikatie bevat een overzicht van (bijna) alle musea in België. Enkele kleinere werden spijtig genoeg over het hoofd gezien. In het eerste deel vindt de geïnteresseerde lezer een overzicht, met enkele beknopte gegevens (naam, adres, telefoon, openingsdagen en -uren en aan de hand van een nummer de aard van hun collectie) van de musea. Ze zijn per provincie gerangschikt. Vervolgens behandelt de auteur 107 musea die om één of andere redenen als belangrijk kunnen worden beschouwd. Hier krijgen we telkens een uitvoerige uitleg over het ontstaan van het museum, een beschrijving van de collectie, de manier van presentatie... Het boek bezit verder een historisch overzicht van de kunst, een kaart en een lexikon van de kunsttechnieken. J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Pieter A. KuykSpoorloos bijeen, uitg. De Beuk, Stichting voor literaire publikaties, Prinsengracht 1065, 1017 JG Amsterdam, 1988, 125 × 195 mm, 42 blz., gebonden, 17,50 gulden. - Pieter A. Kuyk is niet zomaar de eerste de beste in het selecte wereldje van Nederlandstalige dichters. In het verleden verschenen van hem de bundels ‘In de kraag van kwaad weer’ (1982) en ‘Niet maar even weg te krijgen’ (1983), terwijl hij ook gedichten publiceerde in het vooraanstaande ‘Maatstaf’ en ‘Iambe’. In dit rijtje is ‘Spoorloos bijeen’ zijn derde verzenbundel, en het dient gezegd dat Pieter A. Kuyk na de relatief lange wachttijd van vijf jaar met degelijk werk op de proppen komt. ‘Spoorloos bijeen’ bevat zesendertig gedichten waarin een sterk natuurgevoel en een versnipperde liefde elkaar afwisselen. Kenmerkend is het vaak broze intieme karakter van de verzen waarin Kuyk een zacht verdriet naar voor brengt; verzen als ‘Verdwijnend laat pijn een/hand na op mijn hoofd/een lip in mijn hals een/wang aan mijn schouder’ (p. 19) en ‘Broze bijna al/vogel van niets//pikje je naar wind/om verstrooiing.’ (p. 25) vormen de kern van deze bundel zonder echt zwakke passages. Wat dan weer niet betekent dat Kuyk baanbrekende poëzie schrijft, maar nergens bezondigt hij zich aan de tierelantijntjes en franjes waarmee sommige dichters zich trachten te onderscheiden. ‘Spoorloos bijeen’ handelt voorts over een vader-zoonrelatie, al is deze verhouding niet uitgesproken. Voor de liefhebber graag volgend gedicht: ‘Half vijf en bijna donker./Ik zag je lege glaasje staan./Je lachte, wilde dammen./We schoven onze stoelen aan.//Beeld voor wie naar binnen kijkt:/vader en zoon, samenhorigheid/onder lamplicht bij het raam//Maar onder lamplicht bij het raam/je brede zwart behaarde handen,/je ademen, je sigaretterook;//nabijheid die mijn wil verlamde/en waar je niets van merken mocht,/dat ook.’ (p. 29) S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Juul LambrechtsKniptorren, dichtbundel in eigen beheer uitgegeven: Gansbroekstraat 25, 2658 Ruisbroek-Puurs, 1988, geïll. met tekeningen van Eleonore van Hoeck, 130 × 200 mm, 80 blz., genaaid. - Ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag gaf Juul Lambrechts bij drukkerij Baeté in Puurs de bundel ‘Kniptorren’ uit, en het minste wat we van deze gedichtencyclus kunnen zeggen is de verrassende rijkheid aan beelden en associaties. Citeren zou ons hier te ver leiden, want vrijwel op elke bladzijde vindt de lezer wel een kernachtig vers waarin Juul Lambrechts zijn kunde laat blijken. Toch zijn sommige gedichten duidelijk gedateerd, wat niet verwonderlijk is gezien de periode die de bundel overspant, zijnde 1955-1988. Een strenge selectie ware hier op zijn plaats geweest, al is het natuurlijk vaak moeilijk om bij een uitgave in eigen beheer er de schaar in te zetten. Onder de ogenschijnlijk traditioneel-religieuze inslag van sommige verzen gaat vaak een natuurlijke zinnelijkheid schuil die deze bundel meteen een extra cachet geeft. En als we nog even stout mogen zijn graag volgende opmerking: af en toe loopt het rijm kreupel, vooral in de oudere verzen waarin Lambrechts Van Wilderode achterna gaat. Slotsom: meer dan een voetnoot in de geschiedenis van de literatuur zal deze bundel waarschijnlijk niet worden, maar als tussendoortje is ‘Kniptorren’ best te smaken. Tussen teveel champagne is een glas lekkere schuimwijn immers niet te versmaden. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Historie en kroniek van het Concertgebouw en het ConcertgebouworkestDeel 1: Voorgeschiedenis/1888-1945, uitg. De Walburg Pers, Postbus 222, 7200 AE Zutphen, 1988, geïll. met foto's, 298 × 210 mm, 256 blz., gebonden 65 gulden. - Johan Giskes overloopt in een eerste hoofdstuk ‘Opbouw’ de conceptie van de N.V. Concertgebouw vanaf de stichting van de N.V. op 8 juli 1882, via de moeizame weg van het bijeenscharrelen van de nodige fondsen (kostprijs van gebouw en grond 600.000 fl) tot de plechtige openstelling van het Concertgebouw op 11 april 1988 met uitvoering van werk van de grote barokmeesters en de ‘Negende’ van Beethoven o.l.v. Mr. Henri Viotta. In ‘De Periode Willem Kes (1888-1945)’ schetst de auteur het portret van de hoogbegaafde Dordrechtse musicus Kes. Hij studeerde in Leipzig, Brussel (bij Wieniawski), Berlijn (bij J. Joachim), trad in Nederland geregeld op als dirigent en vioolsolist en propageerde naast eigen werk ook dat van Haendel, Wagner, Brahms. Vervolgens wordt de samenstelling van het orkest onder de loepe genomen (65 musici!), de start van de muziekbibliotheek en een instrumentencollectie. Willem Kes had bij het bestuur aangedrongen een ‘orkestschool’ op te richten, die geopend werd op 15 maart 1890. In verband met de uitgevoerde werken stelt de auteur dat veel aandacht ging naar Duitse en Oostenrijkse muziek. Naast abonnementsconcerten werden ook ‘matinées’ en ‘soirées musicales’ gepland (zelfs in openlucht!). Het gebouw en orkest werden ook voor andere maatschappijen opengesteld bv. de ‘Toonkunst’ en de ‘Wagnervereeniging’. Buitenlandse orkesten gasteerden reeds tijdens het eerste werkingsjaar bv. de ‘Berliner Philharmoniker’, het Weens ‘Straussorkest’, het ‘Lamoureux-orkest’, het orkest van de ‘Scala’ van Milaan! Het grootse opzet werd reeds in de aanvangsperiode overschaduwd door de nijpende exploitatieproblemen waardoor in 1895 een forse verhoging van het abonnementsgeld werd doorgedrukt. Willem Kes wordt in 1895 aangezocht de leiding op zich te nemen van ‘The Scottish Orchestra’ en dit betekent het einde van een roemrijke periode in Amsterdam. Het hoofdstuk ‘Het Concertgebouw’ van Lydia Lansink behandelt de meer technische problemen bij de oprichting van het Concertgebouw, nl. de plaats, de ontwerpen en de uitvoerders. De juryleden (Van Ogtrop, Sillem, Cnoop, Koopmans, Joosten, Cuypers, Springers en Gosschalk) weerhielden met heel wat reserves het project ‘Apollo’ van A.L. van Gendt. Leden van de Commissie lieten zich voor de uitwerking van hun project inspireren door de bouw van het ‘Gewandhaus’ te Leipzig. Het hoofdstuk ‘Willem Mengelberg. De woelige Jaren 1895-1920’ werd geschreven door Leo Samama. Wanneer Willem Mengelberg op 25 juli 1895 de teugels overneemt, begint voor het C.O. een periode waarin Amsterdam de muzikale aantrekkingspool van West-Europa wordt. Het orkest wordt onder Mengelbergs dwingende hand opgetild tot een ongeëvenaard niveau. Grote componisten vinden hun weg naar Amsterdam om eigen werk te horen creëren of zelf de dirigeerstok te hanteren o.a. Grieg, Mahler, Pierné, Rachmaninov, Reger, Debussy, Schönberg. Het orkest trekt op concerttoernee in het buitenland o.a. Noorwegen, België, Engeland, Frankrijk. Mengelberg wordt als dirigent overal in Europa gevraagd, wat de directie er toe noopt een tweede dirigent aan te stellen. De keerzijde van de medaille bevat de strubbelingen tussen administrateur W. Hutsenruyter en Mengelbert enerzijds en tussen de orkestleden en de directie anderzijds. Reeds in 1898 werd een soort vakbond ‘Sempre crescendo’ opgericht die de ‘geestelijke en stoffelijke belangen’ van de musici voorstond. Die vereniging werd in 1904 ontbonden. Eind 1915 werd de ‘Vereeniging Het Concertgebouw-Orchest’ gesticht die de zaken van arbeidsvoorwaarde, salarisregeling en wederzijdse verantwoordelijkheid op zich nam. Het jaar 1919-20 betekende een hoogtepunt door de ‘Historische Cyclus’, meteen een overzicht van 25 jaar orkestwerk onder leiding van Mengelberg. Lydia Lansink weidt in het hoofdstuk ‘Van Gendt, voortreffelijk, in alle opzichten lofwaardig.’ uit over deze degelijke zakenman die perfect afgestemd was op de Amsterdamse zakenlui. Als zoon van een ingenieur uit Alkmaar volgde Adolf Leonard cursus aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Na een carrière bij de spoorwegen vestigt hij zich in 1874 als ‘ingenieurarchitect’ in Amsterdam waar hij heel wat imposante opdrachten kreeg o.m. de aanleg van het tramnet en de bouw van het Centraal Station. In zijn esthetische opvatting wordt hij als liberaal bestempeld. Hij legt vooral nadruk op de bruikbaarheid van een gebouw. In het tweede deel van dit hoofdstuk peilt de auteur naar de essentie van de architectuur in de XIXe eeuw: het gebouw dient zijn bestemming uit te drukken door middel van de stijl en de verwijzingen in de ornamentiek. Marius Flothuis behandelt de periode tussen de twee wereldoorlogen. Mengelberg dirigeert tussen 1920 en -30 ook het Nationaal Symphony | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Orchestra van New York. Omdat hij de helft van het jaar uithuizig was, deed men voor de artistieke leiding beroep op Dr. Rudolf Mengelberg, een in Krefeld geboren, zeer verre verwant van Willem. De cultuurpolitiek die Rudolf Mengelberg voerde stoelt op de reproduktie van vooral XVIIIe en XIXe-eeuwse orkestmuziek. Daarnaast hechtte hij veel belang aan de relaties met componisten die hun werk te Amsterdam boven de doopvont hielden o.a. Casella, Markevitz, Milhaud, Pijper, R. Strauss. Daarnaast benoemde de directie ook vervangende eerste dirigenten (o.a. Cornelis Dopper, Eduard van Beinum, Johannes den Hertog). Van Beinum werd in 1938 als eerste dirigent aangesteld. In deze periode treden veel gastdirigenten op (35 buitenlanders, waaronder één Vlaming Lodewijk De Vocht en 21 Nederlanders). Qua repertorium houdt Mengelberg vast aan de klassieke waarden en de orkestparadepaarden uit de XIXe eeuw, terwijl van Beinum heel wat nieuw werk van gekende en minder bekende meesters plant (bv. Torelli, Telemann, Cherubini). Na het grootse Mahler-feest van 1920, waarop het complete werk van de auteur ten gehore werd gebracht, dienen nog enkele feesten vermeld te worden, zo bv. het Frans muziekfeest van 1922, de Richard Straussfeesten van 1924 en 1934, het Nederlands Muziekfeest van 1935. Vanaf 1924 werkt het C.O. geregeld mee aan de A.V.R.O. radio-programma's en van mei 1926 dateren de eerste platenopnamen voor Columbia. Ook kamermuziek krijgt de volle aandacht in de Kleine Zaal: daarbij valt op dat enerzijds de solisten die optreden in de Grote Zaal graag hun medewerking verlenen aan uitvoeringen van kamermuziek (waarbij ze soms eigen werk op het podium brengen) en anderzijds dat het repertorium van de Kleine Zaal een enorme verscheidenheid vertoont. Tot slot betoogt Flothuis dat het artistiek beleid in deze periode verantwoord was. Hij wijst op het hoog niveau van het orkestspel maar betreurt de veronachtzaming van de tweede Weense School en de onderwaardering van Nederlandse componisten. Het slothoofdstuk werd gerealiseerd door Pauline Micheels: Het Concertgebouw gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-45). Door een interview in de ‘Völkerischer Beobachter’ deed Mengelberg een storm van protest opstijgen in Nederland. Na zijn terugkeer tilde hij er niet zwaar aan. De Duitse bezetter eiste dat alle Joden systematisch uit alle orkesten werden verwijderd. De zuivering begon in het Residentie-orkest, nadien werd het C.O. onder druk gezet (geen uitvoeringen meer van werk van Mendelssohn, Mahler, Hindemith!). Eind 1940 resideerde de kunst onder het Departement Volksvoorlichting en Kunsten (D.V.K.), rechtstreeks gecontroleerd door de Abteilung Kultur van het Rijkscommissariaat. Langs de Nederlandse Kultuur Kamer moesten alle Nederlandse musici meedraaien in het systeem: de Joden moesten opstappen. Het bestuurslid G.H. de Marez Oyens heeft ervoor gezorgd dat de Joodse musici niet gedeporteerd werden naar concentratiekampen. Bij de bestuursleden was vooral Rudolf Mengelberg het voorwerp van controverse; hij heeft, ondanks de zware moeilijkheden van de oorlogsjaren, voet bij stek gehouden. Op het niveau van de dirigenten constateert men dat van Beinum meer concerten dirigeerde dan Mengelberg. Willem van Otterloo werd aangezocht enkele concerten voor zijn rekening te nemen en voor het seizoen 41/42 werd de Duitse dirigent Eugen Jochum naar Amsterdam uitgenodigd. Willem Mengelberg verbleef in die periode meer buiten Amsterdam en in mei 1944 vertrok hij definitief uit Nederland. Bij de orkestleden werd in 1941 de fluitist W. Clemens (Nazigezind) gekozen als voorzitter van de ‘Vereeniging’. Toen in 1943 bekend werd dat alle mannen tussen 18 en 35 jaar opgeroepen werden, heerste er grote onrust, maar door de onderhandelingen met het Rijkscommissariaat konden de orkestleden hun werkzaamheden voortzetten. Wat de programmatie betreft kan men vaststellen dat deze sterk werd bepaald door het Departement: geen Joodse componisten op het programma, geen Russische, niet teveel Franse. Op financieel vlak ging de rijkssubsidie sterk de hoogte in wat meteen een vergroting van de greep van de overheid op de orkesten meebracht (de leden van het orkest kregen wel een fikse salarisverhoging) maar de contacten tussen directie en overheid verliepen hieromtrent zeer stroef. Een andere reden tot twist tussen directie en Departement waren de zgn. Bijzondere Concerten o.a. ten voordele van ‘Vreugde en Arbeid’, ‘Winterhulp’ en dgl. Het hoofdstuk sluit af met de zuiveringen in het orkest en de directie na de val van Nazi-Duitsland: Rudolf Mengelberg werd ontslagen en van Beinum kreeg een berisping. Willem Mengelberg, levenslang uitgesloten van muzikale activiteiten, bleef minzaam achter in Zwitserland en stierf er in 1951. Dit boek betekent een waardevolle bijdrage tot een eeuw geschiedenis van een instelling die door de inzet van haar grote dirigenten, haar directie en orkestleden toch een bijna legendarisch begrip is geworden in de Europese muziekwereld. Wij kunnen de intentieverklaring van prof. Lubbers terecht onderschrijven: dit boek verdient zijn weg te vinden naar een brede lezerskring. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Beschreven VerledenUitgave van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1989, Kultureel Jaarboek Bijdragen, nieuwe reeks, nr. 28. - De bundel ‘Beschreven Verleden’ bestaat uit vier bijdragen die alle handelen over het verleden van Oost-Vlaanderen, bekeken vanuit een museologisch, historisch en bibliografisch gezichtspunt. Deze tweede verzamelbundel sluit aan bij Kultureel Jaarboek Bijdrage nr. 18 ‘Uit velerlei eeuwen. Historische en kunsthistorische bijdragen’, die in 1982 werd uitgegeven, en bevat bijdragen van de heer Rik Opsommer enerzijds en van de heren Patrick Devos, Etienne Dhont en Peter Wezenbeek, medewerkers van de Provinciale Kultuurdienst, anderzijds. Een eerste bijdrage van de hand van Etienne Dhont, adjunct-adviseur, en Peter Wezenbeek, die in 1986-1987 tijdelijk was tewerkgesteld bij de Provinciale Kultuurdienst als stagiair, is een beknopte Museumgids voor het Provinciaal Molenmuseum in het Domein Puyenbroeck te Wachtebeke, dat in 1976 voor het publiek werd geopend. Deze bijdrage kan tevens apart worden verkregen. Twee andere bijdragen zijn van bibliografische aard. De eerste lijdt, eveneens samengesteld door P. Wezenbeek, betreft de academische proefschriften over de geschiedenis van Oost-Vlaanderen. Dit systematisch gerangschikte overzicht groepeert de historische verhandelingen die van 1981 tot 1986 werden voorgelegd aan Belgische universiteiten. Hiermee wordt een nuttige aanvulling bezorgd op de vroeger gepubliceerde overzichten (over de periodes 1921-1960 en 1961-1970), die destijds verschenen in de jaargangen 1970 en 1971 van het ‘Kultureel Jaarboek van de Provincie Oost-Vlaanderen’, en bij het derde aansluitende overzicht (periode 1971-1980), dat werd gepubliceerd in de reeds vermelde verzamelbundel ‘Uit velerlei eeuwen’. Een tweede bibliografische lijst werd samengesteld door Dr. Patrick Devos, cultureelattaché bij de afdeling Kuntpatrimonium van de Provinciale Kultuurdienst. Deze lijst brengt een gelijkaardig overzicht van de universitaire proefschriften over archeologie, kunstgeschiedenis en musicologie die rechtstreeks of in afgeleide zin verband houden met het gebied Oost-Vlaanderen en/of kunstenaars die er gewerkt hebben. Deze lijst, die eenzelfde periode behandelt als de vorige lijst, sluit eveneens aan bij de Bijdrage ‘Uit velerlei eeuwen’. Beide lijsten werden voor het eerst voorzien van een namenindex, die de praktische bruikbaarheid verhoogt. Een laatste bijdrage: ‘Allodia, lenen en heerlijkheden in Elsegem, 14e-16e eeuw’ steunt op origineel historisch onderzoek van de heer Rik Opsommer, licentiaat in de geschiedenis en momenteel als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Leuvense Universiteit, campus Kortrijk. Deze bijdrage is een deel van Rik Opsommers onuitgegeven licentiaatsverhandeling ‘Elsegem 1166-1572. Proeve van een dorpsgeschiedenis op het Zuidvlaamse platteland’, waarmee hij medelaureaat werd van de provinciale prijs voor geschiedenis van Oost-Vlaanderen in 1986. De verkoopprijs van de Bijdrage bedraagt 200 fr., de overdruk ‘Museumgids’ kost 100 fr.; zij kunnen beide worden besteld door storting van het verschuldigde bedrag (+ 25 fr. verzendingskosten) op rekeningnummer 091-0059890-70 van de Provincie Oost-Vlaanderen, Kulturele Publikaties en Aktiviteiten, Vogelmarkt 17 te 9000 Gent (met vermelding ‘Beschreven verleden’ of ‘Museumgids’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Rob SchoutenCinema Literair. Film in de Nederlandse literatuur, uitg. Agathon/Houten, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, Bloemlezingen-reeks van Agathon, 1989, 125 × 200 mm, 150 blz., paperback 550 fr. - De uitgeverij Agathon (Houten, Nederland) brengt reeds enige tijd een reeks uit die getiteld is ‘Bloemlezingen-reeks van Agathon’ en waarin sterk uiteenlopende onderwerpen centraal geplaatst worden. Muzikaal Verhaal brengt een bloemlezing van literaire fragmenten die handelen over de muziek; Toen was geluk heel gewoon is een bloemlezing van fragmenten uit de jaren vijftig; Laat seizoen is een bundel gedichten voor ouderen en de huidige publikatie, namelijk Cinema Literair, biedt een bundel literaire fragmenten uit de Nederlandse en Vlaamse literatuur waarin de film centraal staat. Het zijn dus geen literaire werken die verfilmd werden; evenmin zijn het literaire filmscenario's, maar wel een bloemlezing van veertig literaire fragmenten die expliciet handelen over de bioscoop, het medium film, het maken van filmopnames, de amateurfilm, filmfragmenten die op een schrijver een hevige indruk nagelaten hebben en dergelijke meer. Niet alleen de inhoud is sterk verscheiden maar ook de verschillende literaire genres die aan bod komen is erg uiteenlopend. We lezen er een cursiefje van Carmiggelt naast een typografisch gedicht van Van Ostaijen; we leren er Jan Cremers voorliefde voor bepaalde filmsterren kennen in een gelijknamig fragment; we maken kennis met enkele passages van Remco Campert en Menno Ter Braak, auteurs die evenals Simon Vestdijk door meerdere fragmenten vertegenwoordigd zijn. We lezen er passages uit het werk van tweede- en derderangsfiguren. Kortom we worden geconfronteerd met een bloem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezing die inhoudelijk en formeel de grootste diversiteit vertoont. Moeilijk om zoiets naar waarde te schatten, al zal de publikatie voor de filmfreak zeker enkele sfeervolle bladzijden bevatten. J.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• V.Y. MudimbeDe Afstand, uitg. Manteau/Antwerpen/Amsterdam, 1979 (vertaling in 1989 door Jef Geeraerts), oorspronkelijke titel: L'écart, Grote Marnixpocket 368, 200 × 125 m, 143 blz., paperback 595 fr. - Sinds 1960 is er in de Afrikaanse landen een golf van literatuur komen opzetten die vrij vlug een weg gevonden heeft naar Europa, vaak immers omdat deze Franstalige en Engelstalige Afrikaanse literaire werken in Londen of Parijs uitgegeven werden. Vrij recent werden heel wat van deze romans in het Nederlands vertaald. In Nederland waren het de uitgeverijen Corrie Zelen en vooral In de Knipscheer die bijdroegen tot de verspreiding van vele vertalingen; in Vlaanderen was het eerst de uitgavenreeks van het NCOS die het publiek bereikte. Onlangs heeft ook Manteau een bescheiden reeks Afrikaanse literatuur-in-vertaling op de markt gebracht. Mudimbe zijn roman L'écart werd door Jef Geeraerts vertaald onder de titel De afstand. Centrale thematiek van dit werk is de vervreemding van een Afrikaans student ten opzichte van zijn directe leefwereld, een aliënatie die uitloopt op een complete waanzin en uiteindelijk ook op de dood. Achtergrond van deze psychologische ontsporing is het biculturalisme van de gemeenschap waarin het hoofdpersonage opgegroeid is: hij was voorbestemd om een ‘kind van de nieuwe beschaving’ te worden maar de traditionele leefwereld en de moderne westerse idealen heeft hij nooit tot een afdoende synthese kunnen verenigen. In de roman is deze gespletenheid uitgewerkt in de vorm van een dubbele liefdesrelatie: enerzijds is er de blanke Isabelle, anderzijds is er de Afrikaanse Aminata. Toch blijven beide verhoudingen problematisch en ook zijn wetenschappelijk werk (het reconstrueren van de Kuba-geschiedenis) komt niet tot een ordelijk einde: nergens slaagt hij erin stevige greep te krijgen op zijn omgeving zodat de vervreemdende afstand hem uiteindelijk fataal wordt. J.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Willy de Bleser,Leven en werk van Jet Jorssen, uitg. De Nederlanden, Antwerpen, 1988, geïll. met foto's, 130 × 205 mm, 79 blz., genaaid 350 fr. - ‘Al ruim veertig jaar speelt Jet Jorssen het oudste spel ter wereld: het vertellen van verhalen’. Met deze aanvangszin typeert de auteur de thans zeventigjarige schrijfster, die door het leven niet gespaard bleef (oorlog en naweeën van de repressie voor haar en haar echtgenoot Karel de Cat, dood van een enig dochtertje). Uit haar romans en verhalen spreekt evenwel een positieve levensaanvaarding. Haar schrijverschap is vooral ethisch en sociaal gericht. Zij wil via haar werk doordringen tot de kern van de totale werkelijkheid en haar lezers aldus voorgaan in hun zoektocht naar het geluk. Deze monografie beperkt zich tot een biografisch gedeelte, een overzicht van haar proza en een korte, maar objectieve evaluatie. Enkele romanfragmenten bieden ons een staalkaart van haar mogelijkheden. Tot slot volgt nog een vrijwel volledige bibliografie. Het boekje biedt een nuttige eerste kennismaking met een schrijfster die, op grond van haar werk, meer aandacht mag krijgen. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jean Marie de Smet,De mooie leegte, uitg. Poëziecentrum, Hoornstraat 11, 9000 Gent, reeks: De Bladen voor de Poëzie, jrg. 36, nr. 1, 1988, 135 × 210 mm, 64 blz., genaaid 000 fr. - Deze bundel baadt nog in een typisch nieuwromantische sfeer. Vooral in de eerste cyclus ‘Ruïnes’ treffen we motieven aan als droefheid, eenzaamheid en stilte. De oorzaak ligt in de verkilling van onze wereld, die nauwelijks ruimte laat voor menselijke communicatie. In het tweede deel, ‘Monster van groot verdriet’ klaagt de dichter onze vertechniseerde beschaving aan, die elke vorm van spontaan en natuurlijk leven doodt. Toch bevat de bundel meer dan maatschappij-kritische beschouwingen, want in de titelcyclus ‘De mooie leegte’ gaat de auteur een dialoog aan met de hoogten of diepten van de geest, die op een zinvolle wijze het bestaan, ook de liefde, kunnen vullen. Door thematiek en uitwerking staat deze poëzie wat apart van veel hedendaags geschrijf. ‘Het binnenste der ziel is slechts voelbaar/voor gevorderden, zij die door liefde/en kracht verder reiken dan het trage lijf’. Het typeert zowat het karakter ervan. Hoewel De mooie leegte vaak nogal abstract aandoet, verdient de bundel toch een ruimer gehoor te vinden. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Adhémar Vandroemme,Aardstralen. De Grote onbekenden. De stille doders, uitg. H. Rafcop, Drukkerij, 8960 Poperinge, 1989, geïll met schetsen, 170 × 240 mm, 112 blz., genaaid 400 fr. - In onderhavig boek heeft radiëthesist A. Vandroemme, met of zonder opzet, heel wat ondertitels nodig om de lading van zijn lezenswaardige bevindingen met wichelroede en pendel toe te dekken. Wie Vandroemme tijdens één van zijn vele voordrachten heeft gehoord, was zoniet overtuigd, dan toch geboeid door zijn uiteenzetting. Wie zijn boek leest, wordt in dezelfde boeiende zwier meegenomen en raakt, zelfs bij kritische stellingname, in de ban van het heilige vuur van de occulte ervaringen en de magische praktijken van roede en pendel. Of... letten radiëthesisten dan toch meer op uiterlijke gedragingen en kenmerken bij mens, dier, plant of gebouw (zelfs kerk en kathedraal) die al dan niet positief reageren op de geheime kracht (?) van de aardstralen? Wat er ook van zij: vanuit de kosmos dringen aardstralen via onze aarde door tot op de wateraders tussen de aardtegels, stralen daarop terug de ruimte in om zo hun duistere kringloop gesloten te houden. Vandroemme weet met enorm veel ervaring (40 jaar praktijk) ‘zijn’ theorieën te staven en de luchtige en lichte indeling van zijn boek, rijkelijk met schetsen geïllustreerd, ligt binnen het bevattingsvermogen van iedere geïnteresseerde lezer. A.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• M. Mehling (samenstelling),Turkije, uitg. Agon BV/Amsterdam, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, reeks: Agon Cultuurgidsen in kleur, 1989, vertaald uit het Duits (Knaurs Kulturführer in Farbe: Türkei), geïll. met kleurenfoto's, plattegronden en kaarten, 195 × 120 mm, 591 blz., geb. 970 fr. - Agon heeft een goede traditie op het vlak van gidsen voor culturele reizen. Hier werden vroeger reeds de uitstekende gidsen voor Rome, Florence en Venetië voorgesteld. Een reisgids voor een heel land moet uiteraard beperkter uitvallen. Als die bovendien overvloedig en goed geïllustreerd wordt, gebeurt ook dit ten koste van een diepergravende tekst. Niettemin biedt deze gids voor Turkije een goede oriëntatie voor een eerste contact met de rijkdom en de verscheidenheid van culturen op dit raakpunt van de oosterse en de westerse wereld. Van de alfabetisch geordende belangrijke centra wordt de historiek geschetst, hun voornaamste bezienswaardigheden beknopt beschreven en de plaatsen in de omgeving toegelicht. Met behulp van het kaartmateriaal en de oriënterende behandeling van de cultureel belangrijke plaatsen kan de lezer zijn reisroute vastleggen. Een beknopte geschiedenis van de talrijke volkeren die in Turkije hun sporen achterlieten, plaatst de cultuurcentra in een breder verband. Een handige gids die voor de veeleisende reiziger een degelijke eerste verkenning biedt. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Ton de Joode & Peter Bernard,De Mens en het Water. Bruggen, sluizen, kanalen in Nederland en België, uitg. M & P, Weert, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1989, geïllustreerd, 310 × 240 mm, 280 blz., gebonden 1.590 fr. - Dit volumineuze boek is rijkelijk geïllustreerd. Een resem van kleurenfoto's, aangevuld met ettelijke kaarten en tekeningen, verfraaien het boek op een bijzondere manier. Bij het bekijken van de inhoud bemerken we dat de verschillende aspecten i.v.m. het water aan bod komen: het vervoer en de ontspanning, de sluizen en de bruggen, hoogteverschillen en schilderachtige hoekjes. Ook wordt aandacht besteed aan de kanalen en rivieren, aan meren en vijvers, aan grachten en omwallingen. De auteurs hebben het onderwerp behandeld uitgaande van de verscheidene streken (Amsterdam en Rotterdam, de Rijn, de IJssel, Drente en Zwolle, Friesland en Groningen, Brabant en Limburg, de Maas, de Belgische waterwegen). Hierbij valt duidelijk op dat het grootste deel van het boek aan Nederland is gewijd. Dat is trouwens traditioneel voor dergelijke werken. Vlaanderen, dat uiteindelijk even rijk is, komt er maar pover uit! J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Terence H. White,Arthur. Koning voor eens en altijd. Gevolgd door het boek Merlijn, uitg. Het Spectrum, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1989, oorspronkelijke titel ‘The Once and Future King & The book of Merlyn’, vertaling van Max Schuchart, 210 × 130 mm, 762 blz., paperback 695 fr. - De vertalingen van beide romans gebeurde al vroeger door Max Schuchart. In feite gaat het over een goedkopere uitgave in paperback.Terence White brengt ons hier een vlot geschreven boek en een briljant verhaal over de (duistere) middeleeuwen. Bij het lezen van dit werk valt zeker de eruditie van de auteur op. Doordat hij, bijvoorbeeld, een verwoed hengelaar en jager was, kon hij zijn verhaal doorspekken met allerlei details die het geheel nog boeiender maken. Ook zijn diepzinnige humor valt op. Tevens blijkt de auteur over een rijke verbeelding te bezitten. Met zijn taal neemt hij ons mee doorheen de onuitputtelijke wereld van de middeleeuwen, weet hij ons te boeien en te ontroeren en schept levende karakters. Je kan het gerust lezen als zuivere ontspanning en er toch uit leren. J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dennis Wepman & Hugo Brutin,Piet Bekaert. Schilderijen 1982-1988. Uitg. Lannoo, Tielt, 1989, geïllustreerd, 280 × 330 mm, 172 blz., geb. 2.650 fr. - Piet Bekaert ‘is een kunstenaar die vrijwel geen enkele discipline uit de weg gaat en die elke expressievorm, die men wel eens elkaars antipoden kan noemen, op een meesterlijke wijze hanteert’. Deze woorden schreef Remi de Cnodder in het boek Piet Bekaert. Tekeningen en schilderijen uit de periode 1979-1981, waarvoor hij, samen met Raymond Lacroix de teksten leverde. Piet Bekaert (Vichte, 1939) studeerde na zijn Grieks-Latijnse humaniora aan het Belgisch Textielinstituut, aan de Académie Julian in Parijs, aan het Sint-Lucasinstituut en de Academie van Gent, aan het Pratt Institute in New York waar hij Master of Science werd in industriële vormgeving en waar hij meewerkte aan prestigieuze ontwerpen o.m. met de Bauhausarchitect Edward Durell Stone. In 1970 keerde hij naar Gent terug, waar hij een eigen zaak voor interieur en ontwerpen vestigde en leraar werd aan het Stedelijk Hoger Instituut voor Architectuur en Stedebouw. In 1974 gaf hij deze banen op en begon figuratief te schilderen, nadat hij onder de constructivistische en minimal art kunstenaars al een hele reputatie had verworven (in 1971 verscheen een boek over zijn constructivistisch werk met teksten van Jaak Fontier en Karel Geirlandt). Dit nieuwe boek, het derde dus over Bekaert, met fijne inlevende teksten van Denis Wepman uit New York en Hugo Brutin uit Oostende, handelt helemaal over zijn recent schilderwerk. Bekaert is bovendien nog een uitstekend fotograaf (hij leverde tientallen foto's voor een prachtig boek over Tuinen in Vlaanderen) maar ook dichter (Gotisch blauw, 1975) en romanschrijver (Amaryllis, 1971). Zijn poëtische visie zit diep verwerkt in zijn schilderijen. Hij heeft een zeer eigen, persoonlijke droomwereld opgebouwd, uitgedacht, die hij via zijn in het algemeen grote schilderijen meedeelt aan de beschouwer. Zijn impressionisme is diep symbolisch geladen. Wij zien er meestal tuinen of warandes, interieurs met gedekte tafels en rieten zetels, die weer uitkijken op weelderige bloempartijen, bosschages en struweel. Allemaal keurig verbeeld en wat mistig weergegeven, zoals het bij beelden uit een droom past. Opvallend is wel dat de mens afwezig is. Hij is net weg of moet straks aankomen en áls hij verschijnt (zo'n driemaal op 125 reprodukties in dit boek) dan lijkt hij (opzettelijk?) eigenlijk op een schim. Maar Bekaert is vooral een goed kunstschilder. Hij bouwt zijn werk handig en uitdagend op in grote en kleinere vormen. Hij kiest verstandig en gevoelig zijn kleuren. Hij heeft zin voor ritmes die herhaaldelijk verschijnen in zijn werk, elkaar overlappen en tot spanningen roepen. Hij leidt het licht waar hij het hebben wil. Hij schept ten slotte een voluit poëtische wereld (het boek bevat twaalf gedichten van Bekaert) die onvervreemdbaar de zijne is. Dit maakt zijn werk aantrekkelijk, toegankelijk, herkenbaar. Lannoo zorgde opnieuw voor een bijzonder verzorgde uitgave. F.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Anne Sheppard,Filosofie van de kunst, uitg. Aula / Het Spectrum, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1989, oorspronkelijke titel: Aesthetics: an introduction to the philosophy of, vertaald door Jean A. Schalekamp, 210 × 130 mm, 184 blz., paperback 695 fr. - Vanuit de vraag ‘Waarom zouden we ons met kunst bezighouden?’ onderzoekt deze inleiding tot de esthetica een reeks filosofische problemen die het fenomeen kunst stelt. De verscheidenheid aan werken in de verschillende kunsten ontsnapt aan de klassieke theorieën die kunst omschreven als mimesis, als expressie, als vormspel of eenvoudigweg als draagster van schoonheid. Niet alleen de aard van de kunstwerken maar ook de aard van onze belangstelling voor kunstwerken dient onderzocht. Bezitten onze esthetische oordelen een algemene geldigheid? Hier komen vragen aan de orde in verband met de bedoeling van een kunstenaar, de verwachting van het publiek en de werkwijze van de criticus. Zijn kritische interpretaties en evaluaties te rechtvaardigen? In welk opzicht hebben kunstwerken betekenis of dragen zij waarheid over? Heeft kunst een morele werking op haar publiek? Getoetst aan concrete voorbeelden uit de schilderkunst en de muziek en (in het tweede gedeelte hoofdzakelijk) uit de literatuur, analyseert de auteur stapsgewijze en in vrij eenvoudige bewoordingen het fenomeen kunst. Esthetische theorieën uit de geschiedenis van de filosofie, van Plato over Kant tot Wittgenstein, worden kritisch onderzocht. Dit merkwaardig boek doet ons nadenken over onze esthetische ervaring en verrijkt die ook. Met de lectuur groeit tegelijkertijd het besef dat zonder esthetische waardering het leven armer zou zijn. Aanbevolen lectuur voor wie zich niet tevreden stelt met het predikaat ‘mooi’ bij het beschouwen van een kunstwerk. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Mary McCarthy,De stenen van Florence, uitg. Het Spectrum, verdeeld door Standaard uitgeverij, 2018 Antwerpen, 1989, oorspronkelijke titel: The stones of Florence, vertaald door Ingrid Toth, uit de reeks: Schrijvers over de wereld, 210 × 130 mm, 186 blz., paperback 595 fr. - In de reeks ‘Schrijvers over de wereld’ verschilt dit boek van de Amerikaanse schrijfster en critica Mary McCarthy enigszins van de andere delen. Hoewel gekleurd door haar persoonlijke appreciatie van politici en kunstenaars van de Toscaanse stad, groeit het boek uit tot een stevig gedocumenteerde cultuur-geschiedenis van Florence tussen het duecento en het cinquecento. De oorspronkelijke uitgave dateert reeds uit 1956 op een ogenblik dat de nieuwe historische benaderingen van de Franse Annales-school nog geen gemeengoed waren. Pas nu vertaald, verrast dit werk waarin de auteur toen reeds op meerdere plaatsen een mentaliteitsgeschiedenis poogde te schetsen. De heftige dramatiek van het Florentijnse leven, dat alle politieke systemen beproefde en waarin kunstenaars steeds de grenzen hebben verlegd, wordt hier in een kleurrijk fresco geëvoceerd. Blijven filosofische en literaire denkbeelden een beetje in de mist, het boek graaft diep naar de drijfveren van bouwmeesters en beeldende kunstenaars. De analyse van een aantal afzonderlijke kunstwerken behoren tot de boeiendste bladzijden van het werk. Liefhebbers van de renaissance en fanaten van Firenze en Toscane zullen deze stevige brok lectuur, dertig jaar na verschijnen, niet zonder verrassing en met veel genoegen lezen. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Vic Anciaux,De hardheid van hun beste glimlach, uitg. Nioba, Uitgevers, Maarschalk Gérardstraat 6, 2000 Antwerpen, 1989, 125 × 200 mm, 111 blz., paperback 350 fr. - Als partijvoorzitter van de Volksunie heeft Vic Anciaux tussen 1980 en 1986 wekelijks een column geschreven in het weekblad Wij. Dit boek bevat een keuze van ruim veertig stukjes en persoonlijke aantekeningen uit die periode. Nu eens vol enthoesiasme, dan weer vol ergernis spreekt Anciaux zich uit over de Brusselse toestanden, over de sociaal-economische crisis, over aspecten van de wereldpolitiek en over de zeden in het politiek bedrijf. Doorheen deze thematisch geordende stukjes loopt als een rode draad de grote bekommernis van de politicus Anciaux. Politiek is meer dan de koele toepassing van kille economische theorieën. Politieke beslissingen moeten ook ingegeven worden door sociale, ecologische en humanitaire argumenten. De titel van het werk verwijst naar die koele beredenering waarmee de zuiver economische denkende politici de sociale omstandigheden van hun land naar hun hand trachten te zetten. In tegenstelling met veel andere boeken van politici, waaruit vaak een geposeerd portret naar voren komt, heeft deze bundeling het voordeel dat de persoonlijke bedenkingen van Anciaux op concrete toestanden en mensen zijn geschreven. Doordat het oorspronkelijk karakter van de bijdragen werd behouden, krijgt de lezer een menselijk document in handen vol temperament en felheid. Een boek dat duidelijk niet alleen de partijgenoten van Anciaux zal boeien. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Guido Fonteyn,De nieuwe Walen, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, geïll. met zw.-w.-foto's, 200 × 120 mm, 143 blz., geb. 000 fr. - Met dit boek biedt Guido Fonteyn een leerrijk inzicht in en overzicht van de beweging die in Wallonië actief is om in het Nieuwe België en in het Europa van morgen een eigen plaats te veroveren. Er wordt aldus merkwaardige aandacht geschonken aan nationalistische voortrekkers zoals A. Renard, J. Destrée e.a. Nu men in Wallonië voelt dat de Vlaamse meerderheid spijts grendels niet te stuiten is, zoekt men intenser naar de boodschap van de grote voorgangers van de Waalse Beweging. Voor G. Fonteyn zal België geconfronteerd blijven met een typische ‘driehoeksverhouding’ tussen een Waalse, een Vlaamse en een beginnende Belgische Beweging. Dit alles binnen een groeiend Europees bestel. T.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Redactie Jeugdboekengids,Schrijver gezocht. Encyclopedie van de jeugdliteratuur, uitg. Lannoo/Tielt & Van Holkema & Warendorf, 1988, geïll. met foto's en tekeningen, 130 × 205 mm, 408 blz., geb. 595 fr. - Ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van het tijdschrift Jeugdboekengids, gaf de redactie een geïllustreerde encyclopedie van de jeugdliteratuur uit onder de titel Schrijver gezocht. Zowat honderdvijftig belangrijke jeugdauteurs uit Vlaanderen, Nederland en de rest van de wereld worden hier voorgesteld. Hoofdzakelijk de jeugdliteratuur van de laatste decennia, parallel lopend met het tijdschrift, wordt er in behandeld. Het is een mooi, prettig en handzaam boek geworden. De bijdragen zijn omkaderd en bevatten informatie over leven en werk van de auteurs, die zelf zoveel mogelijk via interviews aan het woord komen. Er is telkens een lijst van de door hen uitgegeven of in het Nederlands vertaalde jeugdboeken, met aanduiding van de leeftijdscategorie. Aparte bijdragen handelen o.m. over kinderboekenwinkels, uitgevers van jeugdboeken, oorlogsverhalen, boeken over de derde wereld, detectiveverhalen, dierenverhalen, bekroningen, enz. Een uitvoerige bibliografie, verdere informatie en een bruikbaar register sluiten het boek af. Deze encyclopedie is in de eerste plaats geschreven voor tieners. Het taalgebruik is helder en aangepast. Schrijver gezocht is echter ook aan te bevelen aan al wie op een of andere wijze bij jeugdliteratuur betrokken is. De redactie van Jeugdboekengids verdient alle lof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat dit boek in een leemte voorziet, is hier zeker niet als cliché bedoeld! rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Lucien Bockstaele, e.a.,Groen in West-Vlaanderen, sierteelt en groenvoorziening, uitg. Koninklijke Hofbouwmaatschappij Sint-Fiacre, Kortrijk, 1989, geïll. met zw.-w.-foto's en tekeningen, 240 × 160 mm, 207 blz., gebonden. - Met de uitgave van dit boek heeft de jubilerende hofbouwmaatschappij St.-Fiacre geprobeerd de Westvlaamse tuinbouw objectief door te lichten. Het betreft een onvolledige analyse die toch de belangrijkste deelfacetten overloopt, zodat de lezer zich zeker een ruim beeld kan vormen van de Westvlaamse situatie. In het algemeen is de eindbalans positief: de Westvlaamse sierteelt heeft wind in de zeilen! Dat ondanks moeilijke tijden de Koninklijke Hofbouwmaatschappij St.-Fiacre Kortrijk honderd jaar stand hield, bewijst alleszins haar veerkracht. Immers, in een verruimd Europa is een plaatselijke bundeling van de vakbelangen wellicht een verantwoord verweermiddel tegen het dreigende beroepsindividualisme. Enkele Westvlaamse troeven zijn de verfijnde bloemsierkunst en het degelijke tuinbouwonderwijs. De persoon van Sint-Fiacre, als patroon van de sierteelt en de groenvoorziening, kan het ‘goede weer’ binnen de sector niet garanderen. Wel is hij de verpersoonlijking van collegialiteit en doorzettingsvermogen. T.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frank Tubex,Frans Depeuter. Het mystisch symbolisme, uitg. in eigen beheer, Morkhovenseweg 9, 2420 Herentals, reeks Gouden Boek nr. 1, 1988, zw.-w. illustr., 210 × 290 mm, 214 blz., genaaid 650 fr. - Het boek dat F. Tubex over Frans Depeuter heeft uitgegeven, is geen essay, eerder een documentaire of een werkboek, zoals hij het zelf noemt. Na een volledige bio- en bibliografie van Depeuter, volgen drie grote delen, die achtereenvolgens het creatief proza, de poëzie en het kritisch werk van de auteur belichten. Per boek of dichtbundel werden - in fotokopie - een of twee volledige besprekingen opgenomen, aangevuld met uittreksels uit andere kritieken en de bibliografie over het betreffende werk. Tussendoor komen er interviews met of teksten van Depeuter, die zijn visie op de literatuur of op zijn eigen werk weergeven. Zij nuanceren en/of verrijken de kritische receptie ervan. De werkwijze van F. Tubex biedt het voordeel dat de lezer, student of wetenschapper hier zonder moeite het belangrijkste geschreven materiaal en de verdere gegevens over een boeiend oeuvre vindt en zelf zijn conclusie kan trekken. Het boek werd met veel liefde en zorg samengesteld. De auteur die dit als ‘geschenk’ aangeboden krijgt, mag zich gelukkig prijzen. Moge het aan zijn werk de bekendheid geven, die het op grond van zijn betekenis verdient. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jacques Le Goff,De cultuur van Middeleeuws Europa, uitg. Pelckmans/DNB, Kapelsestraat 222, 2080 Kapellen, Historische Reeks, 19894, geïll. met kaarten, 140 × 220 mm, 494 blz., gen. 855 fr. - De vertaling van ‘La civilisation de l'Occident médiéval’ van Jacques Le Goff is reeds aan de vierde druk toe. Deze Nederlandstalige uitgave gaat terug op de editie van 1984 met inbegrip van kaarten en afbeeldingen. Geworteld in de traditie van de Nouvelle-histoire maakt Le Goff niet alleen gebruik van de nieuwe technische hulpmiddelen, die een licht werpen op de materiële cultuur, en van de sociale wetenschappen, die de economische, sociale en psychologische aspecten van een maatschappij bestuderen. Ook de kunstwerken en vooral een opnieuw en anders lezen van de verhalende en literaire bronnen brengen hem tot een verwerpen van de romantischidealiserende visie op de middeleeuwen zoals die gehuldigd werd in studies uit de 19e en 20e eeuw. Het boek is tweevoudig van opzet. Het eerste deel beschrijft de historische ontwikkeling vanaf de 5e tot de 15e eeuw. Het tweede en meest uitgebreide deel behandelt de middeleeuwse cultuur van de 10e tot de 13e eeuw: techniek en economie, de verschillende vormen van gemeenschapsleven binnen de christelijke samenleving, het totaal anders gericht tijdsbesef van de middeleeuwer, zijn denk- en gevoelswereld. Het boek is een nieuwe en monumentale synthese van wat ooit de duistere middeleeuwen werd genoemd. Aan de vertaling werd uitzonderlijke zorg besteed om dit standaardwerk als handboek in het hoger onderwijs te kunnen gebruiken. Maar uiteraard zal elke geïnteresseerde met enige leescultuur intens genieten van dit monument van bezinning op onze Europese cultuur. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Luc Suys,Een zonderlinge zomer, uitg. Kofschipkring/Brussel, 72 blz., genaaid 350 fr./22 gulden. - Luc Suys is - zo lezen we op de kaft van de bundel - een licentiaat Klassieke Filologie, die een vijftal jaar in Halle les gegeven heeft, en die sindsdien wegens ziekte geen beroepsbezigheid meer aankan. ‘Een zonderlinge zomer’ is zijn tweede dichtbundel. Het openingsvers laat de lezer weten dat een geliefde ‘zonder afscheid en zonder woorden uit zijn leven is weggegaan’. ‘Schrijven is schreien, met woorden aanvaarden wat is en wat niet is’, is de aanhef van een gedicht ongeveer in het midden van de bundel. Belijdenisgedichten zijn het, uitgaande van persoonlijke ervaringen, door de band echter niet zo temerig als uit bovenstaande citaten zou kunnen afgeleid worden. Soms zijn ze filosofisch van opzet, wat meebrengt dat abstracte woorden zonder veel poëtische werking in de verzen opduiken. Rechtzinnige gevoelens en verheven gedachten volstaan niet om het ondefinieerbare en eigenaardige van een stuk poëzie tot stand te brengen. Nu eens moet de poëzie het hebben van de densiteit van de taal, dan weer van de buitengewoon doorzichtige helderheid. Luc Suys bereikt dit op meerdere plaatsen in enkele versregels, uitzonderlijk in een volledig gedicht. Misschien zouden zijn gedichten erbij winnen als hij er het snoeimes in zette. J.S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Homerus,Het Schild van Achilles. Ilias 18, 478-617 in het Nederlands vertaald door Andries Welkenhuysen, uitg. Leuvense Schrijversaktie, Boskantstraat 30, 3200 Kessel-Lo, Europese reeks van de Leuvense Cahiers nr. 81, 1988, geïll. met tekeningen van Leo Fabri, 145 × 210 mm, 118 blz., genaaid 440 fr. - Homerus' Ilias werd reeds vaak, geheel of gedeeltelijk, in het Nederlands vertaald. In deze uitgave brengt de Leuvense professor Andries Welkenhuysen een nieuwe Nederlandse vertaling van Homerus' Ilias, XVIII, verzen 478-617. Dit is de beroemde beschrijving van ‘Het schild van Achilles’, gesmeed door Hephaistos, waarop heel het Griekse leven in oorlog en vrede staat afgebeeld. Uit deze passage is het verrukkelijke gedicht ‘De waterspegel’ van Guido Gezelle gegroeid. In het woord vooraf spreekt Eugène Van Itterbeek al te modest over een ‘bescheiden boek’, terwijl het ons veeleer voorkomt als een kostbaar boek. Grondig en technisch deskundig schrijft Arnold Provoost een kunsthistorische en iconografische studie over de relatie tussen tekst en beeld bij Homerus' beschrijving van het schild. Het boek bevat een synthetisch literair essay van de Griekse dichter Sotiris Tsambiras (in het Frans) over de tekst. Het was een goed idee de gereputeerde vertalingen op te nemen van Alexander Pope (Engels), Johann Heinrich Voss (Duits) en Leconte de Lisle (Frans). De illustraties van Leo Fabri zijn interpreterend en suggestief. Stippen wij nog aan dat ook de oorspronkelijke Griekse tekst werd opgenomen. In de nieuwe vertaling van professor Andries Welkenhuysen wordt het Nederlands helemaal geen geweld aangedaan, zoals in dergelijke gevallen wel eens gebeurt. Deze vertaling, gesteld in de jambische en de trocheïsche versmaat, is stevig van constructie en toch vloeiend. Een aanwinst voor ons taalgebied. R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Johan de Wit,Jaarverslag, dichtbundel in eigen beheer uitgegeven: Flat 1/Sylva Court, 81 Putney Hill, London SW15 3NX, 1988 - In ‘Jaarverslag’ zijn het de handen die de bundel dragen: ‘de afwas verwatert de handen’; ‘de hand tast de ogen op’; ‘de handdruk betast’ en ‘de bedrukte hand/verkast/de mijt’. Terwijl zijn woorden stijgen tot aan de lippen zegt hij: ‘mijn handen zoeken naar mijn topografie’. Naar het einde toe lezen we: ‘de schaduw van mijn woorden/zijn/de kontoeren van jouw handen’. In het laatste gedicht beschrijft hij ‘de zeven vette jaren/het waren vijf weken/ik sloeg de wijn/uit jouw handen’/ Schrijft De Wit met zijn handen een gebarentaal? Het gedicht ‘Het souterrain half onder’ is een der beste gedichten: raak, inhoudelijk rijk, geladen en getuigend van dichterschap. Verder in zijn bundel beseft De Wit dat de Griekse druiven van weleer zijn vervangen, dat ‘de eendenjacht is gestaakt...’ Er zijn immers geen pluimers meer. Hij zet de mens in zijn hemd: ‘wie lacht niet,/wie de mens beziet’. Er is leegte na het erotisch spel: ‘Waar/zijn de kinderen in ons gebleven’. Met de erfzonde trekt hij door de wereld. Hij vergat de geboden van zijn ouders. Bij zijn thuiskomst was hij evenwel steeds hun kind gebleven. Ook de facetten van de liefde komen aan bod: het gescheiden zijn, het lichamelijk openbloeien, het lichaam dat voor jou is, maar ook ‘jouw lichaam/werd de put waarin ik verdronk’. Op de vraag ‘wie ben ik?’, antwoordt hij: ‘ik ben niet/veel meer dan/een pleister op de wond’. De Wit schrijft associatieve poëzie, waarin het gedichte woord centraal staat. F.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Robert Bogaerts,Pieter Jan van Paesschen, Vlaamse musicus, componist en organist in de kathedraal te 's Hertogenbosch, uitg. Acco, Leuven, 1987, 175 × 250 mm, 254 blz., genaaid 675 fr. (port inclusief, overmaken op rek. 459-7001871-84, t.n.v. R. Bogaerts, Zonhoven). - In deze vlot geschreven biografie schetst de auteur vooreerst het historisch en geografisch kader waarin P.J. Van Paesschen opgroeide als zoon van een schoenmaker. Zonhoven was begin XIXe eeuw een agrarische gemeente met weinig ontwikkelingskansen voor de jongeman. Zijn muziekonderricht moet hij in Hasselt zoeken waar Ulysse Claes (1792-1880) zowat de rol van mecenas vervulde. Later geeft Pieter Jan muziekles in de beste huizen van de stad, waardoor hij zich een degelijke reputatie als lesgever en pianist verwerft. In 1839 stelt hij zijn kandidatuur voor de post van organist aan de Sint-Janskerk in 's Hertogenbosch en na een vergelijkend examen verkrijgt hij het titularisschap. In Den Bosch was de muziekbeoefening in het begin van de XIXe eeuw niet zo denderend. Vanaf 1812 tot ongeveer het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
midden van de eeuw ontstaan een twintigtal muziekverenigingen waarop Van Paesschen zijn stempel zal drukken. Zo neemt de auteur aan dat Pieter Jan waarschijnlijk de stichter is van ‘Caecilia’ de eerste liedertafel van Noord-Brabant. Op 10 oktober 1847 werd het kathedraalkoor opgericht: Van Paesschen is directeur-dirigent en zwaait gedurende 40 jaar de dirigeerstok over deze knapen- en mannenformatie. Ook de liedertafel ‘Erato’, gesticht rond 1848, wordt vanaf 1851 door Pieter Jan gedirigeerd tot 1857. In 1848 staat hij aan het hoofd van de Zangvereniging voor Gemengd Koor. Na twee jaar stapt hij over naar de liedertafel ‘Oefening en Uitspanning’ waarmee hij ruim 20 jaar lang de grootste successen in en buiten Den Bosch oogst. Het hoofdstuk over de muziek van Van Paesschen bevat eerst een algemene inleiding over de romantiek en een schets van de toestand van de kerkmuziek in Nederland in de XIXe eeuw. Van Paesschen kan men best karakteriseren als een epigoon van de Duitse Romantici, vooral Mendelssohn en Schumann. De kenmerken van zijn muziek: a) uitbreiding van de melodie in lengte, diepte en hoogte: grote expressieve intervallen: kromatische wendingen - b) de harmonie moduleert soms naar onverwachte toonaarden en wordt vooral als schilderend element gebruikt. Dan volgt een vrij gedetailleerde analyse van zijn Mis in c met een aantal voorbeelden uit de partituur. Het werk besluit met een overzicht van de publikaties: religieuze vocale werken (4 missen, 2 Te Deums, 106 lofzangen), wereldlijke vocale werken (De Lentehymnus, Neêrlands Trouw), gezelschapsliederen en gelegenheidswerken. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Max Wildiers,Het verborgen leven van de cultuur, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1988, 120 × 200 mm, 60 blz., gebonden 295 fr. - In de inleiding refereert de auteur naar twee belangrijke getuigenissen i.v.m. de Vlaamse ontvoogdingsstrijd: enerzijds de kerstboodschap uit 1986 van Koning Boudewijn en anderzijds de opdracht van een bloemlezing poëzie uit 1880 geadresseerd aan Leopold II. De grondgedachte is als volgt verwoord: ‘Het volstaat niet de draad met het verleden weer op te nemen. Het gaat er vooral om weer aansluiting te vinden bij het Europese geestesleven en op onze beurt iets bij te dragen tot de ontwikkeling en innerlijke verrijking ervan. Deel I: Een moeilijke definitie: de auteur aanvaardt ‘cultuur’ als een totaalbegrip en refereert naar de opvattingen van J.J.A. Mooij, R. Benedict en A. Johnson; vervolgens peilt hij naar de innerlijke eenheid van cultuur. Hij beschouwt dit fenomeen als ‘de concretisering van de ononderbroken dialoog die wij voeren met de natuur’ (p. 20). In die dialoog worden drie fasen onderkend: a) de mens onderneemt een poging tot ‘beeldvorming’ van die wereld - b) vraag naar de levenswijze die best aan het wereldbeeld beantwoordt - c) ontstaan van het ethos en institutionalisering ervan. Deze fasen kunnen gelden als referentiekader dat meehelpt om het wereldbeeld te ontdekken dat achter elke cultuur verscholen zit. Naast het totaalbegrip onderkent de auteur ook het ‘deelbegrip’ waartoe o.a. de kunst, wijsbegeerte, wetenschap en zedenleer behoren. In een anaforische hymne zingt hij zijn vreugde uit over de grote geesten die aan het ‘ware, het goede en het schone’ gestalte hebben gegeven. Deel 2: Het westerse cultuurproject: dit project vertoont een tweeledigheid, nl. het oude patroon met streven naar hiërarchie en ordening en het moderne met streven naar vrijheid en macht over de natuur. In het oude patroon verdient het ethisch-esthetische de volle aandacht: hierin staat het begrip ‘kalokagathia’ centraal d.i. de eenheid van de begrippen ‘schoonheid’ en ‘goedheid’. Historisch beslaat dit oude patroon de Oudheid en de Middeleeuwen. Als synthese en sluitstuk van deze periode rijst Erasmus van Rotterdam op. Met Fr. Bacon en R. Descartes wordt de nieuwe tijd ingeluid: de nieuwe wetenschap is experimenteel (de oude speculatief); de mens wordt ‘heer en meester’ van de natuur, waardoor hij ook het geluk en de welvaart van zijn medemensen zal bevorderen. In onze tijd worden vragen gesteld over het technologisch avontuur van de mens (cfr. de verwoesting die techniek kan veroorzaken). Kernvraag: kan de mens vrede vinden in een wereld die alleen op produktie en consumptie aanstuurt? Sommige denkers beschouwen onze tijd als een overgangsfase en trekken de parallel met de tijd van Galilei. In de houding van vele wetenschappers van nu onderkent de auteur een ‘resacralisatie van het Universum’. - Deel 3: de crisis van het westerse cultuurproject: het ‘technologisch Universum’ is karakteristiek voor onze tijd; het wordt geleid door een innerlijke logica. Het is een wereld van ‘efficiëntie, organisatie en macht’, vandaar de geestelijke leegte. Dan rijst de vraag: waarheen leidt zo een technische evolutie? Waar situeer je de ‘cultuur’ in dergelijke samenleving? Wat is de finaliteit van deze technologische beschaving? Sommigen zien er de ondergang in, anderen een verhoging van de kwaliteit van het leven. De oplossing suggereert de auteur op de hem eigen kernachtige wijze: ‘de technologie kan slechts dan tot het welzijn van de mens bijdragen indien zij opgenomen wordt in een hoger cultuurproject, dat door de ethiek en de esthetiek wordt beheerst’. In de slotbedenking formuleert de auteur de wens dat de techniek ons moge helpen meer welvaart, meer harmonie en meer schoonheid te bereiken. Sterk aanbevolen lectuur voor wie van abstraherende literatuur houdt! G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Achiel-Jan Denys,Wel en wee van een missionaris, uitg. Missiewerk Dominicanen, Gent, 1988, 240 × 260 mm, 212 blz., geïll. met 25 foto's, bestellen door storting van 495 fr. (+ 40 fr. port) op rek. nr. 000-0238224-89 t.n.v. Pater J. Denys, Hoogstraat 41, 9000 Gent. - Jan Denys, de broer van de Roeselaarse schrijver Willem Denys (‘Peegie’!), vertrok in 1946 als dominicaan naar Kongo en bleef er tot in 1979. In zijn boek blikt hij terug op meer dan 30 jaar missiewerk in het noordoosten van Zaïre, hij doet dat op een onderhoudende wijze, zonder literaire pretentie, met aandacht voor het detail en steunend op een frisse waarneming. Een literair werk is het niet geworden (en beoogde het ook niet te zijn): de inleidende bladzijden brengen ons terug in de sfeer van de oude missieverhalen die in het lang en het breed de op- en afreis van de missionaris uit de doeken doen, doorspekt met jeugdherinneringen en uitweidingen over vrienden en kennissen. Maar ook bij het uittekenen van zijn eigenlijke missieterrein blijft de kroniekstijl behouden: stilstaand bij namen en figuren, beschrijvingen inlassend van collega's en Zaïrese parochianen, verwijlend bij anekdotes uit het dagelijkse leven. Veel van de uitgeschetste episodes tenderen naar een zekere langdradigheid, soms wordt de frappante kracht van het cursiefje benaderd. Maar het boek moet wezenlijk beoordeeld worden volgens de normen die de auteur gehanteerd heeft: een gelegenheidsgeschrift met het karakter van bepaalde memoires, aandacht schenkend aan mensen en wat ze bezield heeft om het missiewerk decennia lang succesvol uit te bouwen. Wie de streek (het Zaïrese Bisdom Isiro) kent of vertrouwd is met mensen die er gewerkt hebben, zal het boek lezen met de sympathie waarin men een familiealbum doorbladert en wie nog even nostalgisch terug wil grijpen naar een weerbaar missie-verhaal-van-de-oude-stempel komt zeker ook aan zijn trekken. J.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Clem Schouwenaars,Emily Beyns, uitg. Manteau, Antwerpen/Amsterdam, Isabellalei 76, 2018 Antwerpen, 19883, 125 × 190 mm, 1.229 blz., geb. 1.195 fr. - Clem Schouwenaars publiceerde in de jaren 1981-1982 vier afzonderlijke boekdelen in de ‘Emily Beyns’-cyclus. De derde druk ervan verscheen nu in één, mooi ingebonden, dundrukuitgave. ‘Emily Beyns’ behoort tot het betere werk van deze produktieve auteur. De evolutie van onze maatschappij van 1939 tot 1980 wordt er met de nodige verve in beschreven. De vier delen hebben als titels: ‘Verwanten’, ‘Meeldauw’, ‘De vrouwen’ en ‘De glimlach’. Nogmaals komt tot uiting dat de schrijver over een bijzonder episch talent beschikt. De roman is bovendien gekruid met de nodige dosis maatschappijkritiek. Voor de Schouwenaars-fans is deze publikatie een ‘must’. J.Vs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Axel Bouts.De derde dag, uitg. Manteau, Antwerpen/Amsterdam, Isabellalei 76, 2018 Antwerpen, 19892, 125 × 200 mm, 170 blz., genaaid 545 fr./27,90 gulden. - Axel Bouts is een schrijver die niet meer weg te denken is in onze Vlaamse romanliteratuur. Tot één van zijn beste werken behoort ‘De derde dag’ (1984), waarvan zopas een herdruk verscheen. Het centrale personage hierin is Pol Smet, een 41-jarige hoogleraar in de letterkunde. Hij is gehuwd met de negen jaar jongere Vera Maas. Op zekere dag komt de melding dat zijn echtgenote in een bordeel in Antwerpen vermoord werd... Meteen is dat voor de professor het sein om naar de achtergronden van dat gruwelijke gebeuren te speuren. Dat alles gaat gepaard met terugblikken uit het leven van het hoofdpersonage. Zoals vele generatiegenoten zit Pol Smet verveeld met de evolutie van een streng-katholieke opvoeding thuis en op school naar een meer ongedwongen aanpak bij ouders en onderwijzend personeel in de wereld van vandaag. Toch is dit prozawerk geen afrekening geworden met het verleden. ‘De derde dag’ is veleer een zoektocht naar God en de mens. Deze geeft de man echter een zee van mogelijkheden, al beseft hij wel dat het huidige tijdsklimaat zijn specifieke nadelen heeft. We kunnen de roman best interpreteren als een louteringsproces, waarbij de hoofdpersoon - bevrijd van frustraties uit het verleden en het heden - met een propere lei opnieuw kan beginnen. Vele lezers zullen zich trouwens in de geschetste problematiek herkennen. Voor het overige hebben we te maken met het typische Axel Bouts-concept: een vlotte afwisseling van scenes, dialogen en verhaaleenheden die alle in een kernachtige en levendige taal zijn gesteld. J.Vs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Paul CoppensDe Hut, uitg. Clumzy vzw, Postbus 140, 2500 Lier, 1987, 145 × 205 mm, 62 blz., genaaid. - ‘De hut’ is een spannende psychologische novelle. Hiermee debuteert toneelschrijver Paul Coppens in het verhalend proza. Het boekje is pittig en vlot geschreven, zodat het de lezer onmiddellijk aanspreekt. Ook het onderwerp (de haat-liefde verhouding van een gehandicapt meisje met de haar omringende wereld, in casu haar vader en de vreemde moordenaar die de hut binnendringt) komt geloof- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waardig over. Bovendien wordt de innerlijke gemoedsgesteltenis van een mindervalide in haar drang tot zelfaffirmatie pregnant tot uiting gebracht. J.Vs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Margit Reij,Wenskaarten in kruissteek, uitg. Cantecleer bv, de Bilt, verspreid door Uitgeverij Westland nv, Th. van Cauwenberglei 101, 2120 Schoten, 1988, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's en tekeningen, 145 × 210 mm, 48 blz., genaaid 398 fr. - In de serie Textieltechnieken van Cantecleer verschenen reeds vroeger een aantal boekjes van Margit Reij: Patchwork, Kruissteekborduren, Open naaiwerk en Grondslagen van kloskant. Onderhavig werkje heeft als grondslag: klein kruissteekborduurwerk als versiering van (wens)kaarten te maken. Voor ietwat vaardige (vrouwen-?)-handen is dit een ideaal boekje. Alles is zo klaar en overzichtelijk uitgelegd, dat het een plezier is om originele wenskaarten in kruissteek te vervaardigen en wie een lapje aftelbare handwerkstof bij de hand heeft, kan direct van start gaan, want samen met het boekje worden drie passe-partoutkaarten meegeleverd. Ofwel kan men andere passepartoutkaarten zelf maken (ook dat wordt in het boekje uitgelegd), ofwel kant en klaar in de kleinhandel aankopen. Jammer genoeg zijn de opgegeven papierwinkels allemaal in Nederland gesitueerd... (Vlamingen moeten het maar opnieuw zelf uitzoeken! Wanneer zullen Noordnederlandse uitgeverijen die hun boeken in Vlaanderen verspreiden, het toch eens leren ook voor die Vlamingen de nodige informatie in hun boeken af te drukken?) Verder worden er heel wat kruissteekmotieven afgebeeld en uitgelegd: kerstmotieven, bloemmotieven, motieven met letters en cijfers, e.a. Verjaardagen, kerstmis, geboorten en jubilea kunnen aldus met originele wenskaarten gevierd worden. Naast het borduren van de motieven wordt ook aangetoond hoe men met succes het borduurwerkje in de passe-partoutkaart kan monteren. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Marcel Janssens e.a.,Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1988, Keurreeks nr. 177, 128 × 208 mm, 284 blz., gen. 495 fr. - Wellicht kon op geen zinvollere wijze het 65-jarige bestaan van Boekengids, het kritisch tijdschrift over literatuur, uitgegeven door het Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening, gevierd worden dan met de uitgave van onderhavig boekwerk: een cadeau waarmee de lezers van Boekengids heel erg blij zullen/kunnen zijn. Immers, zij die met belangstelling het werk van onze huidige Vlaamse schrijvers via het tijdschrift volgen, krijgen hier een heus naslagwerk over diezelfde auteurs, zodat ze alles wat ze over hen willen weten, direct kunnen naslaan. De modale lezer van de Vlaamse literaire prozaprodukten, maar evenzeer - zo niet nog meer - de leerling én de leraar M.O. vinden in dit boek een up-to-date informatie (bijgewerkt tot 30 sept. 1988) over 94 Vlaamse prozaschrijvers die na 1945 debuteerden en minstens twee zelfstandige uitgaven verhalend proza in boekvorm op hun actief hebben. Van deze stelregel door de samenstellers in acht genomen, werd slechts in enkele gevallen afgeweken, vb. wanneer de produktie van een auteur die wel vóór 1945 debuteerde, zich vooral ná 1945 manifesteerde, zoals bij J. Daisne, M. Gijsen, L.P. Boon, R. Gronon e.a. De bijdragen over de auteurs die telkens een summiere biografie van de auteur, een beknopte inhoudelijke, thematische en stilistische typering van zijn of haar werk, een primaire (verhalend proza) en een secundaire bibliografie (een keuze van publikaties in boekvorm) bevatten, naast de vermelding van (inter)nationale of (inter)provinciale prijzen, werden geschreven door de vaste recensenten van Boekengids, uitgebreid met critici van andere tijdschriften en organisaties. Aldus lezen we bijdragen van Marcel Janssens (10), Chris Humbeeck (3), Rudolf van de Perre (7), Anne Marie Musschoot (1), Jef van Gool (4), Koen Vermeiren (8), Jooris van Hulle (12), Marita de Sterck (8), Guido Goedemé (13), Luc Verhuyck (2), Luc Lannoy (9), Fernand Bonneure (2), Georges Wildemeersch (1), Joris Gerits (5), Paul Verhuyck (1), Luc Daems (1), Luc Pay (1), Jos van Damme (4), Roger Geerts (1) en Hugo van Hoecke (1). Behalve voor de hierboven reeds geciteerde artikels signeerden Prof. Dr. Marcel Janssens, Marita de Sterck, hoofdredacteur van Boekengids en Jeugdboekengids en Luc Lannoy, redactiesecretaris van beide tijdschriften, tevens voor de eindredactie. Vooraf lezen we een indringende literair-historische schets over de verhalende prozaliteratuur in Vlaanderen in de periode 1945-85 van de hand van Prof. Dr. M. Janssens. Hierin wordt het kader aangereikt waarin opvallende tendensen, elkaar opvolgende trends en/of modeverschijnselen op een rijtje gezet worden en waarbinnen de literaire produktie van de behandelde auteurs gesitueerd kan worden. Waarlijk een boek dat heel veel diensten zal bewijzen en waarvoor we de samenstellers en medewerkers dankbaar zijn. En voor het jubilerende tijdschrift Boekengids... ad multos annos! R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Fernand Bonneure,Kunstgids voor Brugge, uitg. Hadewijch, Vrijheidstraat 33, 2000 Antwerpen, 1988, geïllustreerd met kleurenfoto's (op voor- en achterkaft en 16 binnenin), zw.-w.-foto's en plattegronden, 150 × 205 mm, 191 blz., genaaid 690 fr. - Dat over de wereldvermaarde stad Brugge heel wat boeken geschreven zijn, zal wel niemand verwonderen. Toch is onderhavig boek niet zo-maar-een-tje-in-het-rijtje! Wel integendeel. De auteur had een duidelijke doelstelling (of laten we zeggen: een vraag) voor ogen: ‘Wat moet iemand die van Brugge houdt of die naar Brugge (de auteur beperkt zich tot de stad zelf en laat de randgemeenten buiten beschouwing) op bezoek komt en met de kunstuitingen in deze stad wil kennismaken, allemaal bekijken?’ Zijn antwoord - een boek van ca. 190 blz. - is boeiend en overtuigend: als kunstgids kunt u zich moeilijk iets beters voorstellen. Ook de structuur van het boek is opmerkelijk en handig bij het gebruik. De auteur heeft zijn boek ingedeeld in vier hoofdstukken: Kunst op Brugges pleinen, Kunst in Brugges musea, Kunst in Brugges kerken en Kunst in Brugges straatbeeld. In dit laatste hoofdstuk worden de bruggen, gevels, de architectuur door de eeuwen heen, de godshuizen, de kunstgaleries, molens, parken, pompen en de stadspoorten van wetenswaardig commentaar voorzien. In elk van deze vier hoofdstukken worden de belangrijkste kunstwerken gesitueerd en in een (ook voor de leek) duidelijke taal besproken. Ieder hoofdstuk is voorafgegaan door een overzichtelijke plattegrond van de stad, waarop de besproken locaties duidelijk zijn aangegeven. Het boek wordt afgerond met een paar bijlagen. Zo wordt in het Pantheon de biografie afgedrukt van 150 Brugse of met Brugge verbonden figuren, waarnaar vanuit de vier hoofdstukken herhaaldelijk wordt verwezen (21 bladzijden). Volgen nog een lijst van beschermde monumenten in Brugge (6 blz.) en een personenregister (6 blz.). Met dit boek wordt Brugge als kunststad alle eer aangedaan en de kunstzinnige bezoekers van de stad uiterst adequaat geholpen. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Suzanne Hahn,De kunst van het zijdeschilderen. Technieken en voorbeelden, uitg. Cantecleer bv, de Bilt, verspreid in België door Uitgeverij Westland nv, Th. van Cauwenberglei 101, 2120 Schoten, 1988, oorspronkelijke titel ‘Seidemalerei als Kunst und Hobby’, vertaald door Titia IJzereef, kleurenillustraties en tekeningen, 215 × 265 mm, 136 blz., gebonden 890 fr. - Van de uitgeverij Cantecleer zijn we het gewoon zeer praktische handwerkboeken onder ogen te krijgen. Dit werk mag datzelfde deugdelijkheidsmerk ontvangen. Suzanne Hahn is erin geslaagd op een boeiende wijze de techniek van het toch niet zo eenvoudige zijdeschilderen over te brengen. Maar er is heel wat meer in dit boek: aan de hand van tientallen kleurenfoto's worden voorbeelden en ontwerpen getoond. Zowel van broches, kaarten, doeken, lampekap, kussens, kleding (zonnetopje, cocktailjurk) en in een aparte ‘Galerie’ vinden een heuse reeks van schilderijen, wandkleden en kleding. Verder is er ‘De Geschiedenis van het zijdeschilderen’ met de ontwikkelingen in Azië en Europa en een hoofdstuk over de zijde als materiaal (de ontdekking van de zijde, zijdespinners, zijdevezel, enz.). Van praktische aard is dan weer het hoofdstuk over het zijdeschilderen zelf: schildermaterialen (verfstoffen, penselen, enz.), effecten van het zijdeschilderen (kleurovergangen, schilderen met de föhn, enz.), fixeren, kleurenleer en ideeën voor het ontwerpen. In het ‘aanhangsel’ vinden we het register op het boek, de adressenlijst van de kunstenaressen die ‘exposeren’ in de ‘Galerie’ en een literatuuropgave. In een woord: een boek waarin voor beginners onontbeerlijke richtlijnen gegeven worden en voor gevorderden in het zijdeschilderen een onschatbare reeks ‘gouden tips’. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. Frans Dony,Handboek Antiek, uitg. Tirion/Baarn, 1988, verspreid in België door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geïll. met foto's in vierkleuren en zwartwit, 170 × 240 mm, 320 blz., gebonden 765 fr. - Steeds meer worden we geconfronteerd met ‘antiek’ en de antiekzaken groeien als paddestoelen uit de grond, niet zelden in druk bezochte (toeristen)oorden. En dan zwijgen we nog over de brocanteurs (handelaars in tweedehands spullen) die niet zelden hun koopwaar als ‘antiek’ aanbieden. Daarbij gaat het vaak over een handel(tje) met grote bedragen, want een ‘vaste prijs’ voor een antiek voorwerp bestaat er niet. Al te vaak is die prijs afhankelijk van het verkoopstalent van de handelaar en het verlangen van de koper om het voorwerp te bezitten. Dit boek nu wil de antiekliefhebber de gelegenheid bieden zich zo breed mogelijk te informeren en te oriënteren in de wereld van het antiek en de antiquairs. Vooral de inleiding van het boek én het laatste hoofdstuk ‘Varia’ zijn in die zin van groot belang. Daarin geeft de auteur Mr. Frans Dony, een autoriteit op het gebied van het antiek, enkele elementaire, maar onmisbare tips en regelrechte adviezen aan verzamelaars. Zo heeft hij het o.m. over: wat is antiek?, de handwerktechnieken, het belang van de musea i.v.m. antiek, de veilingen, garantie bij het kopen van antiek, nep en vervalsingen, trends in het antiek, beleggen in antiek, enz. Het grootste gedeelte van het boek wordt dan in beslag genomen door een reeks thematisch uitgewerkte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdstukken, waarin telkens een samenhangend beeld geschetst wordt i.v.m. het onderwerp, ‘zodat de historische en kunsthistorische ontwikkelingen en achtergronden, de stijlen en scholen, de technieken en de karakteristieke verschillen zo onmiddellijk mogelijk worden gepresenteerd’. Daarna volgt in ieder hoofdstuk een alfabetisch gedeelte waarin zaken en details die binnen het overzicht te weinig aan bod kwamen, worden uitgelegd. Zo vinden we in het alfabetisch gedeelte bij het hoofdstuk ‘Meubelen’ bijvoorbeeld trefwoorden als: bergère, boudeuse, Spaanse stoel, Thonetstoelen, Swing-leg table, voluutpoten, voyeuse, zittekist, enz. De hoofdstukken handelen achtereenvolgens over: meubelen; porselein; aardewerk en steengoed; goud en zilver; sieraden en emailwerk; brons, koper, ijzer; tin; Oosterse tapijten; klokken en horloges; glas en een hoofdstuk ‘varia’. Tot slot een erg volledig register (13 blz.). Eén facet van dit boekwerk hebben we nog niet besproken en met opzet, om er heel speciaal de aandacht voor te vragen: de illustratie! Honderden (zonder overdrijving!) illustraties waarvan wellicht de helft in kleur en in allerlei formaten (zelfs full page) sieren dit boekwerk. Werkelijk een lust voor het oog, een museumverzameling in boekvorm! I.v.m. de meubelen zijn er ook nog heel wat explicatieve tekeningen opgenomen. Uitgeverij Tirion heeft er goed aan gedaan het boek, oorspronkelijk (in 1978) uitgegeven door Elsevier onder de titel ‘Elseviers groot antiekboek’, zijn vijfde druk te laten beleven. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hans Beerekamp e.a.,Het Nederlands Jaarboek Film 1989. Alle films van 1988, uitg. Het Wereldvenster (Unieboek bv)/Houten, 1989, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geïll. met zw.-w.-filmfoto's, 170 × 240 mm, 278 blz., paperback 695 fr. - Niet alleen wie belang stelt in de Nederlandse film, maar ook in de buitenlandse films die vorig jaar in Nederland uitkwamen, kunnen hun voordeel doen met dit boek. Het bevat vooreerst het Jaaroverzicht 1988 van het filmgebeuren (filmfestivals e.a.) in Nederland (geschreven door Jan Heijs (uitgever van De Filmkrant) met erna de lijst van Grote Filmprijzen: Filmfestival Rotterdam, Berlijn, Academy Awards (Oscars) 1988, Cannes, Venetië, Nederlandse Filmdagen en European Films Awards (Felix's). Willem Oosterbeek (hoofdredacteur Film en TV Maker) schreef de geschiedenis van Cinetone, de Nederlandse filmstudio ofte ‘Hollands Hollywood’ en Gerdin Linthorst (redactrice van De Filmkrant) tekende het portret van Piet Meerburg, bioscoopexploitant (ook in België) en ex-theaterproducent. Erg boeiend voor de Nederlandse film in het bijzonder is het Dossier Krabbé dat Kristel Nijssen (redactielid van het film- en videotijdschrift Preview) heeft opgesteld, terwijl een uitgebreid artikel van Joyce Roodnat (filmredactrice van NRC Handelsblad) de filmcarrière van Shirley Maclaine uit de doeken doet. Het grootste gedeelte van het boek wordt echter ingenomen door de rubriek ‘Alle films’, d.w.z. de films die voor het eerst uitgebracht werden in Amsterdam tussen 30/11/87 en 30/11/88. Van iedere film krijgt men de ‘steekkaart’ en een beknopt commentaar. Tot de steekkaart van elke film behoort: originele titel, alternatieve titel(s), datum en plaats van de eerste openbare vertoning in Amsterdam, resultaat van de filmkeuring, land van herkomst, formaat, taal van de dialoog, jaar van eerste vertoning buiten Nederland, naam van de produktiemaatschappij, Nederlandse distributeur, genre-afkorting, regie, producent, executive producer, scenario, dialoog, cameraman, filmtrucage, muziekcomponist, songs, montage, production design, supervisie, decors, kostuums, assistent-regisseur, stuntregie, special effects, choreografie, geluid en tenslotte de acteurs en eventueel de (geleende) stemmen. Completer kan men het zich moeilijk voorstellen! Op die manier passeren ca. 275 films de revue. Daarna worden de Nederlandse produkties voorgesteld, waaraan er een uitgebreider commentaar gewijd werd (in het totaal 15). Om het instructieve boek af te sluiten werd een Regisseursregister op de Jaarboeken Film van 1981 tot en met 1989 (35 blz.) opgenomen, gevolgd door een Titelregister, eveneens tot en met 1989 (52 blz.). R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Christopher McIntosh,American Express Reiswijzer: Parijs, uitg. Het Spectrum, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 19892, 195 × 95 mm, 224 blz., geïllustr. met tekeningen, plattegronden en 24 blz. kaarten in kleur, gebonden 495 fr. - Het handig (zak)formaat van het boekje is ongetwijfeld het grote pluspunt van deze gids: slechts 95 mm breed, 195 mm hoog, 16 mm dik en daarbij in een hardkartonnen cover: het glijdt zo je jaszak uit en in! anderzijds is het verwonderlijk dat zoveel (nuttige en wetenswaardige) informatie in zo een (toch) beperkt formaat bijeengebracht werd: informatie die de toets van de confrontatie met de werkelijkheid en andere informatiebronnen glansrijk doorstaat. Alleen op het plaatsen van illustraties heeft men zich streng beperkt, alhoewel men toch weer het nodige kaartmateriaal (plattegronden) heeft afgedrukt. Het boekje wordt ten andere afgerond met een 20-tal bladzijden waarop de kaart van parijs in kleuren staat afgedrukt, naast een kaart met de omgeving van Parijs, het metro- en busnet en de kaart van Versailles. Behalve een ‘basis informatie’ (o.a. verkeer en vervoer, nuttige adressen, etc.) lezen we een inleidend hoofdstuk over ‘Cultuur & Geschiedenis’ met een historisch overzicht, een artikel over de Parijse architectuur (geïllustreerd met tekeningen) en kunst. Daarachter volgt de beschrijving van wijken, routes en stadswandelingen, gekoppeld aan een evenementenkalender die ons leert wanneer we waarheen terechtkunnen. Tachtig bladzijden worden vervolgens ingenomen door de beschrijving van de bezienswaardigheden van de Lichtstad. Alfabetisch worden hierin de belangrijkste cultuurmonumenten voorgesteld met vindplaats op de kaart, aanduiding van openingsuren, bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De tekst zelf van deze artikels is vlot leesbaar en bevat zeker de belangrijkste informatie. Ook de belangrijkste musea, kerken, stadswijken, parken, tuinen en moderne gebouwen komen hierin aan bod. De vijftig volgende bladzijden worden besteed aan de beschrijving van (een ruime keuze van) hotels (ingedeeld per arrondissement), eten, drinken, wijn, restaurants, cafés, uitgangsleven en winkelen. Tot slot van het tekstgedeelte een vijftigtal bladzijden ‘Bijzondere informatie’ (o.a. biografieën, Parijs voor kinderen, Sport en recreatie, excursies, taalwijzer en een paar registers). Waarlijk een prestatie om een zo ruim aanbod aan informatie in zo een klein en vooral handig boekje te presenteren. De ‘American Express Reiswijzers’ hebben met ‘Parijs’ puik werk geleverd. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken• YangKwartaaltijdschrift. Abon. 750 fr. Bankreken. Yang, 001-1660079-97. Red. J.P. Den Haerynck. Postbus 245, 9000 Gent. - 24ste jaargang, 1988, nrs. 1-4: Nr. 1: Het themanummer ‘Legeringen’ beschrijft het proces en het spel van de creativiteit. In het eerste deel ‘Materia prima’ vinden we ‘Lambsprincks traktaat over de Steen der Wijzen’. Guido Martens (filos. R.U.G.) belicht de alchemie aan de hand van de oorspronkelijke tekst, die vertaald werd door Annie van Keymeulen. De originele tekeningen uit de uitgave van 1677 werden integraal opgenomen. In ‘Sublimatio’ staan gedichten, die zich profileren op een alchemistische achtergrond, (L. Nolens, F. Budé, P. Celan, F. de Vree, W. Kusters, S. Hertmans, A. van Keymeulen, J.P. Den Haerynck). In ‘Calcinatio’ bespreken A.-M. Musschoot, J.P. Den Haerynck en H. Vandevoorde het werk van Ivo Michiels, Midas Dekkers, Freddy de Vree, Frans Budé en Wil Kusters. In ‘Projectio’ lezen we vier opstellen respectievelijk over Maurice Ohana (Hugues Catharin), over Artaud en Bataille (Frank Van de Veire), over de vogelmachines van L. da Vinci (Lieven De Cauter), over Paul Claes (Christine D'haen). Portfolio: Denis Roche ‘De overmorgen van de stijl. Is de fotografie een dagboek?’ Tenslotte: vijf gedichten van Rik Huys en recensies. - Nr. 2: Tien jaar nadat ‘Raster’ aandacht besteedde aan ‘Nieuw proza uit de D.D.R.’ brengt Yang een nummer over D.D.R.-literatuur, waarbij het accent vooral op de lyriek valt. Er werd gekozen voor auteurs, die voor de jaren 80 van belang zijn. Behalve Sarah Kirsch en H.J. Schädlich worden vooral de jongere schrijvers belicht, die niet tot de uitgewekenen behoren. Geheel bijzonder is de studie van Jan Gielkens over de Sorbische literatuur, ‘een Slavisch eilandje in de Duitse zee’. Een groep beslagen germanisten zorgde voor de goede gang van zaken: Gerrit-Jan Berendse, Erik De Smedt, Jan Gielkens, Luc Herman, Ton Naaijkens, Wouter Donath Tieges, Oscar van Weerdenburg, Peter Wessels. - Nr. 3: Opent met een gedicht en een prozafragment uit Koen Peeters' (1959) debuut ‘Conversaties met K.’, dat in '88 bij Meulenhoff gepubliceerd werd. Koele waarneming, soms te uitvoerige beschrijving. Goed gedocumenteerde evocatie van de Oostendse Thermen, met een ‘antropologie’ van labiele personages. Drie indrukwekkende gedichten van Michel Bartosik, die het heengaan van de vader suggereren. Anders, maar even indringend ‘Daar’ van Roland Jooris. De novelle ‘Volmaakt fietsen’ door Wouter Donath Tieges (1945) is een psychologisch goed aangespannen verhaal, dat de herinnering aan Musil bewust laat doorschemeren. ‘Uit het lezen gegrepen’, een reeks lezenswaardige beschouwingen bij literaire werken. - Nr. 4: Biedt een dossier H.C. ten Berge. Het werd een document, dat een duurzaam portret van de dichter vastlegt. ‘Spiegeling en omweg, H.C. ten Berge tussen Gilliams en Terborgh’ (Hans Vandevoorde), ‘Naadloze disparaatheid, H.C. ten Berges liederen van angst en vertwijfeling’ (Jean-Paul Den Haerynck), ‘H.C. ten Berges sarcastische mythen (Frank Joostens), Texaanse Elegieën (Paul Claes), Notities bij werken van H.C. ten Berge (Daniël Robberechts), Schrijven na vijftig (Hans C. ten Berge). M.O. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dietsche Warande & BelfortTijdschrift voor letterkunde en geestesleven. Red. Postbus 137, 3000 Leuven 3. Abonnement: 1.200 fr. - Jrg. 134, nr. 1, februari 1989: DWB, nu ondergebracht bij de uitgeverij Peeters te Leuven, pre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
senteert zich in een nieuw kleedje: stijlvoller en met een aangenamer lay-out. Het verschijnt voortaan tweemaandelijks. Het eerste nummer is zeer gevarieerd. Het bevat gedichten van een tiental dichters (waaronder nieuwe namen) en proza van Astère Michel Dhondt en Emile Clemens. Er werden enkele gelegenheidstoespraken opgenomen: Gerard Walschap negentig (L. Simons), Multatuli in Vlaanderen (P. Vermoortel), Karel Jonckheere, Recht op Da Capo (M. Janssens). Bert Decorte blikt terug op zijn debuutbundel ‘Germinal’ en Jan Flamend opent het gedicht ‘Jaloezie’ van Hendrik Marsman. Bert Peene schrijft over Indische letteren, M.J.G. de Jong brengt aantekeningen bij de ‘verboden verzen’ van J.W.F. Werumeus Buning, Jef Ector heeft het over Claus met Oedipus ‘In Kolonos’ en Edmond Ottevaere geeft een overzicht van de Duitse literatuur in 1987-88. Verder zijn er kronieken over nieuw proza van Hugo Claus (H. Bousset), Jef Geeraerts (K. Vermeiren), Theun de Vries (J. de Maere) en de heruitgave van werk van Raymond Herreman (S. van Laere). Ook in de rubriek Boekbesprekingen worden een aantal werken soms uitgebreid besproken. De laatste ronde en Tijdschriftenrevue vervolledigen het geijkte beeld van DWB. In Atelier is graficus Raf Coorevits te gast met een viertal etsen en tekeningen. - Jrg. 134, nr. 2, april 1989: het nummer opent met de toespraken van A.M. Musschoot en C. Offermans, n.a.v. de voorstelling van ‘Lezen om te schrijven’, het Michielsboek van Hugo Bousset. Er is poëzie van een zestal minder bekende dichters en proza van Silvain Salamon, Astère Michel Dhont en Irina van Goeree (deze laatste met een fragment uit een nog te verschijnen roman). Mark Eyskens schrijft over ‘Europa 1992: Eindelijk een vaderland om te beminnen?’. Paul Gilliaerts opent een gedicht (een lied) van Guillaume van der Graft en Ward Ruyslinck blikt terug op ‘Wierook en tranen’. Bart Philipsen beoordeelt een recente Hölderlinvertaling van Piet Thomas en Ludo Verbeeck en Bert Peene brengt een tweede deel over Indische letteren. De kronieken handelen over nieuw proza van Harry Mulisch (H. Bousset) en Clem Schouwenaars (K. Vermeiren), essays van Hubert Lampo (J. van Baelen) en Ernst van Alphen (B. Vervaeck) en poëzie van Stefan Hertmans (D. De Geest). P. Bossier neemt enkele uit het Italiaans vertaalde romans en verhalen onder de loep. In Atelier komt kunstfotograaf Raf de Smedt aan de beurt met een vijftal foto's. Boekbesprekingen en De laatste ronde. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• De LeiegouwDriemaandelijks tijdschrift van de Leiegouw. Jrg. XXX, afl. 4, dec. 1988: Het tijdschrift van de ‘Vereniging voor geschied-, taal- en volkskundig onderzoek in het Kortrijkse’ gaat verder op de goede weg. Dit nummer bevat bijdragen over ‘lenen in Bellegem en Outrijve’ (R. Casteleyn); het ‘wenende’ O.-L.-Vrouwebeeld in Bissegem (L. Devliegher); prijsevolutie en prijsverhoudingen in de streek van Kortrijk (Chr. Vandenbroeke); de Sint-Arnolduskapel en het park in Tiegem (J.L. Meulemeester); de familienamen Gadeyne en So(u)bry of Sobrie (F. Debrabandere). N. Maddens brengt een nuttige bibliografie 1985-1986 over het Kortrijkse. Verder volgen boekbesprekingen en een kroniek. Een zeer lezenswaardig nummer dat getuigt van een onwederlegbare degelijkheid. R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VWS-CahiersTweemaandelijks tijdschrift van de vzw Vereniging van Westvlaamse schrijvers. Red.: Albert Einsteinlaan 8, 8500 Kortrijk. Abonnement 400 fr. - 24e jg., nr. 1, jan.-febr. 1989: André Velghe (oOostrozebeke 28/06/1921). Samensteller: Thierry Deleu met ‘De liefde voor het woord’. Fragmenten uit: Harelbeke in Pennebeeld (1972), Sneeuwpopland (1972), Dagboek zonder data (1984), Een handvol Poëzie (1986), Het toneelspel Rennen (1971) opgevoerd door de K.V.S. Brussel in 1987, Een dozijn keer hond zijn (ongebundelde cursiefjes). - 24e jg., nr. 2, mrt.-apr. 1989: Paul Brondeel (o Lede 20/06/1927). Samensteller Jooris Van Hulle met ‘Er is leven, er is licht’. Verder fragmenten uit: Dagboek van een nacht (1967), Ik, blanke kaffer (1970), Weekend in Brugge (1973), Manslag (1988). 24e jg., nr. 3, mei-juni 1989: Johan Ballegeer (o Lissewege 09/03/1927). De inleiding ‘Afkeer bijdragen van geweld’ is van de hand van Elie E. Balduck. Fragmenten genomen uit: Geen meiden aan boord (1986), Stadhuis Brugge (1987), Célines grote oorlog (1988), Natte sporen op de trap (1988), Damiaan (1989), en het ongepubliceerde Lieven Bauwens (1989). 24e jg., nr. 4, juli-aug. 1989: Walther Vanbeselaere (o Zevekote 04/06/1908 - † 03/05/1988). De inleiding ‘De mensen leren zien en genieten’ is van de hand van Jaak Fontier. De fragmenten zijn genomen uit: De Hollandsche periode in het werk van Vincent van Gogh (1937). Peter Bruegel en het Nederlandsche Maniërisme (1945), Moderne Vlaamse Schilderkunst van 1850 tot 1950 van Leys tot Permeke (1961), Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen (1965), De generatie van 1900 in Nederland en België (1979), Jaarboek 1973 Kon. Museum Schone Kunsten, Antwerpen (1973). Iedere uitgave besluit met een bibliografie. A.v.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• LiteratuurTijdschrift over Nederlandse letterkunde. Redactiesecretariaat: H. Muus, postbus 129, 3500 AC Utrecht. Abonnement: 1.100 fr. - Jrg. 6, nr. 2, maart-april 1989: A.H. den Boef schrijft over een ongelukkige hoorspelbewerking van Nooit meer slapen, de succesrijke roman van W.F. Hermans. In ‘De zwarte vrouw in de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur’ betoogt C. van Eijk dat de Nederlands-Antilliaanse literatuur meer verwantschap vertoont met de Caraïbische dan met de Nederlandse, omdat de verschillende sociale, culturele en raciale achtergronden van het gebied hun weerslag vinden in die literatuur. E.B.M.J. Blomme interviewt drie uitgevers (Huug van Gompel, Arno van der Plank en Laurens van Krevelen) over hun vak en constateert een overmatige belangstelling voor de romankunst in de algemene uitgeverijen. N. Laan onderzoekt de relatie tussen muziek en retorica in het derde deel, Cecilia, van de trilogie die Geerten Meijsing schreef onder de naam Joyce en Co. J. Biemans besteedt ruime aandacht aan de Vlaamse geleerde Willem de Vreese en zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Verder weer veel Literatuur Nieuw en Nieuwtjes, de Literaire Agenda, Recensies en Signalement. - Jrg. 6, nr. 3, mei-juni 1989: H. Pach onderzoekt aan de hand van het toneelstuk Moorkens vel de oude-vrouwenhaat in de 16de eeuw. E. Francken schrijft over de vele slordigheden en onnauwkeurigheden in het werk van J. Slauerhoff en laat zijn bijdrage volgen door een ‘kleine gids voor de poëzie van J. Slauerhoff’, die het mogelijk maakt de bij leven verschenen bundels te vergelijken met de Verzamelde gedichten. E.B.M.J. Blomme heeft een gesprek met drie vormgevers (Herbert Binneweg, Ary Langbroek en Joost van de Woestijne), die zich terdege inzetten om aan elk boek de nodige uitstraling te bezorgen. J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt stellen zich in hun bijdrage de vraag of de cultuurfilosoof Alain Finkielkraut in zijn kritiek op de culturele ontwikkeling in de 19de eeuw cultuurverval niet verwart met culturele modernisering en zien hem als slachtoffer van een wensdroom, nl. een uitbreiding van de traditionele culturele elite. K. Korevaart schrijft in ‘B.H. Lulofs in de Groninger Courant: een recensent laat zich kennen’ over de dagbladkritiek in de eerste helft van de 19de eeuw, een domein waarover nauwelijks iets bekend is. Verder de gebruikelijke rubrieken, met o.a. recensies over de Vlaamse uitgaven van het K.C.L.B.: Schrijver gezocht en Geboekstaafd. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catalogus• Eugeen van Mieghem (1875-1930)De V.Z.W. Eugeen Van Mieghem spant zich onverpoosd in om het werk van de schilder-tekenaar de plaats te geven die het toekomt. De vereniging heeft reeds verscheidene heel mooie ‘albums’ uitgegeven over de artiest die - zo zag het er op een bepaald moment uit - dreigde bijna in de vergetelheid te geraken. De laatste jaren is er - vooral dank zij de genoemde stichting - een positieve kentering tot stand gekomen. De publikatie die thans voorligt is nummer 8 van de albumreeks en werd een ware weelde-uitgave. In het gemeentehuis te Zwijndrecht heeft van 30 september tot 22 oktober 1989 een tentoonstelling plaats van het ‘Oorlogswerk 1914-18’ van EVM. Niet zonder reden te Zwijndrecht: alvorens hun tenten op te slaan in Antwerpen woonden de ouders van de schilder-tekenaar immers in Burcht, deelgemeente van Zwijndrecht. De kunstenaar heeft Wereldoorlog I ‘de visu’ meegemaakt en in zijn tekeningen - alle tekentechnieken komen aan bod - vastgelegd. Deze vrij anekdotische snapshots zijn echter uitgegroeid tot historische documenten met een sterke artistieke allure. Het oeuvre van EVM is sociaal gekleurd. Ook de oorlogstekeningen vormen een soort dagboek van de kleine ‘luyden’ en getuigen van een uitgesproken sociaal realisme. De artiest heeft deernis met de schare vluchtelingen, met de kleine man in de grote oorlog. Het satirische element is eveneens aanwezig, vooral ten overstaan van de Duitse soldateska. EVM wordt met deze oorlogstekeningen ‘opnieuw’ gerevaloriseerd. En terecht. De kunstenaar die, als leraar aan de Antwerpse Akademie, een invloedrijk man was in de artistieke wereld, dient als een uitstekend tekenaar te worden beschouwd. De zeer verzorgde catalogus van de tentoonstelling Eugeen Van Mieghem te Zwijndrecht omvat 124 nummers. R.G.
|
|