Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Springlevend:
| |
Hoe plezant is onze taal: versjes voor kleutersDe grootste stukken van de verzenbundel-taart gaan naar kleuters en tieners.
Dichter-illustrator André Sollie debuteerde - net als vele anderen - in ‘De Stipkrant’. Hij bundelde zijn gedichten in ‘Soms dan heb ik flink de pest in’, dat hij zelf illustreerde in een stijl die ver af staat van zijn vroeger illustratiewerk.
| |
[pagina 316]
| |
Speelse versjes van Riet Wille (rechts), met tekeningen van Tine Vercruysse (links), die duidelijk op dezelfde golflengte zit (uit: ‘Zuurtjes en zoetjes’) Copyright: Ivo Mendrikx, Genk.
De kleuters worden verwend met nieuwe versjes van Riet Wille, Ed Franck en Geert de Kockere. Gemeenschappelijk in hun werk is de speelse houding tegenover de taal, de licht humoristische toon met nogal wat knipoogjes naar de volwassen lezers en tenslotte de hechte wisselwerking tekst-tekeningen. Bij Riet Wille is het geboeid zijn door de speelse mogelijkheden van de taal het opvallendst, wat vanuit haar praktijk als logopediste niet verwonderlijk is. Veel van haar versjes groeien als het ware uit spelletjes met rijm, ritme, klank en betekenis. Hierbij verwerkt ze heel wat eigenaardigheden van de kindertaal. Zo volgt ze de kinderlijke logica in het vormen van nieuwe woorden door analogie en klank- of betekenisovereenkomst. Kauwgom wordt ‘blaasgom’ en als ze openklapt ‘plakgom’. IJs op stokjes is ‘stokkelekker’, ijs in bolletjes ‘bollelekker’ en het lekkerste van al is ‘volwassen ijs’. Voor iets oudere kinderen speelt ze vaak met verschillende betekenissen van woorden en uitdrukkingen: ‘Van lollies likken krijg je lol. / Van bitterkoekjes bijten kijk je bitter...’ (Zuurtjes en zoetjes). Het gedicht ‘Het weer’ eindigt met volgende regels: ‘Ik krijg / op mijn donder / omdat ik warm loop / voor Noor. / Daarom wil ik er nu / als de bliksem / vandoor’ (Krantekriebels). Door het opvallende spel met alliteratie, klanknabootsing, klinkerrijm, herhaling, opsomming en parallellie roepen verschillende versjes herinneringen op aan oude bakerrijmpjes. De schrijfster weet zich niet alleen goed in te werken in de kinderlijke taalvorming maar ook in hun manier van denken, ervaren en observeren. Zo heeft tante drie buiken: één van kindjes kopen, één van te snoepen en één die er gewoon tussenin zit. Ma, die aan de lijn doet, eet ‘wiphammen’ uit de broodrooster en kaas van een magere koe, maar ze profiteert wél van elke visite, verjaar- en zondag om te snoepen, ‘voor die ene keer, mag het wel’. Wat het kind van dit alles zélf vindt, komt meestal in de slotregels verrassend uit de mouw. Zo in het laatstgenoemde vers: ‘Maar als ik eens / om iets lekkers vraag / voor die ene keer, mag het niet.’ Een merkwaardige bundel van het duo Riet Wille - Tine Vercruysse is Raadsels te koop. Elke dubbele pagina stelt een winkel voor met op de linkerzijde korte, eenvoudige raadsels en rechts een uitstalraam waarin je de oplossingen kunt vinden. Door deze aanpak spreken de raadsels ook reeds kleuters aan: ‘Ik ben een dier / bedrukt met strepen / Liggen die strepen / op straat / dan moet je daar / oversteken.’ ‘Naast zijn /lange groene broertjes / ligt hij / verkommerd in de rij. / “Kom kom!” / zegt hij.’ Hoe ze dicht, drukt Riet Wille zelf uit in ‘Cadeau’ (Krantekriebels): ‘Ik hou van / verrassingen. / Niet / “Heb je zin om mee te gaan?” / maar een vraag met strikjes aan. / Geen chocolade of een glas wijn / maar een idee of droom op rijm.’ Ook Ed Franck blijkt in zijn bundel Geen gezoen, vlug opendoen gefascineerd door neologismen, parallellisme, ritme en klankspel, waarbij ook hij vaak te rade ging bij bakerrijmen. Het opvallendst in zijn versjes zijn de gezellige knuffel-sfeer, de directe vraag-antwoordstijl en de humor. Het boekje barst van de grappige klankvondsten als wiebelkontje, slagroommeisje, klikke-klakken, slabberpap, flodderbroek, kribbel-krabbel, knipperknip, tinkel-pinkel. Een typisch voorbeeld: ‘knipperknip / gezellig licht / een dikke wafel / op de tafel / en nu // lekker lezen’. De illustraties van Gerda Dendooven geven in een eenvoudig maar beweeglijk lijnenspel de gevoelens van de ondeugende, boze, blije of lieve kleuters weer in een herkenbare omgeving van knuffels, poppenkast, opa en oma, de babysit, de zee, eten, spelen enz. In Vingers in de jam van Geert de Kockere zijn parallellisme en opeenstapeling de belangrijkste bouwprincipes. Ook hij probeert met nieuwe woorden en spelletjes de creatieve, nog niet vastgelegde taal van de peuters te benaderen. Vormen als Visje-Blup, pikke-stikke-donker, glibbel-glad, kliek-fotogeniek of pinge-linge-pech bevatten voor peuters een magische én grappige (bij-)klank. Ook deze auteur bewaart vaak de pointe tot de slotregels: ‘Toren / Dikke boeken / zoeken, / stoelen sjouwen // en / | |
[pagina 317]
| |
In een eenvoudig maar beweeglijk lijnenspel zet Gerda Dendooven de herkenbare kleuters uit Ed Francks gedichten neer (uit: “Geen gezoen, vlug opendoen”).
een / toren / bouwen // Hop, klimop! // Juist gepast / bij mama's / Koekjeskast...’ Na 1985 kwamen ook de oude rijmpjes en liedjes voor kleuters volop in de belangstelling. Deze haan heeft laarzen aan wou deuren openen door deze rijmpjes te bundelen volgens hun functie (wiegeliedjes; schootspelletjes, knierijversjes enz.) en er de oude spelletjes bij te geven zodat ouders en kleuterleid(st)ers ze opnieuw met de kinderen zouden kunnen spelen. Bij Infodok startte in 1986 eveneens een handige reeks met oude kinderliedjes en -rijmpjes, verzameld door An Debaene. Casterman bracht in 1985 de schitterend uit het Engels vertaalde Rijmpjes voor de kinderkamer, met mooie illustraties van Charlotte Voake. Eveneens in vertaling verschenen er na 1985 bij Clavis, Infodok en Lannoo enkele prentenboeken met berijmde tekst. Opvallend in dit aanbod is het Bedboek van Sylvia Plath, met illustraties van Quentin Blake, een knettergek boekje over duikboot-, ruimteveer-, snackbar-, vlekken- en andere wonderlijke bedden. | |
Ik ben er ook nog: gedichten voor kinderenVoor kinderen tussen 8 en 12 jaar verscheen er de laatste jaren in Vlaanderen niet zo veel nieuwe poëzie. Recht voor de vuist, kort en krachtig zijn de gedichtjes uit
Ed Franck
Gerda Dendooven Denise de Veylders bundel met de typische titel Ik ben ik. Zonder veel omhaal van woorden geeft de auteur een stem aan de ‘kindermond’, en die klinkt meestal niet zo braafjes. Het kind dat het commanderen van zijn ouders grondig zat is, besluit gevat: ‘Nu is 't genoeg. / Ik wil hier weg. / Ik laat me adopteren!’ De vele uitroeptekens zetten de kindermening kracht bij. Naast dergelijke revolutionaire versjes bevat deze bundel ook gevoelige en komische gedichtjes, alle op rijm en met een huppelend ritme. Haartjes op mijn arm van Armand van Assche, Kinderversjes van Katelijne van der Hallen en Soms, dan heb ik flink de pest in van André Sollie zitten wat de doelgroep betreft zowat op de wip tussen de lagere en de middelbare school. Hun thematiek sluit nog gedeeltelijk aan bij de speelse kinderwereld, maar raakt ook aan nieuwe gevoelens en ervaringen uit de puberteit. Naast gevoelens speelt de natuur - meestal op een bijzondere wijze bekeken - in deze tienerpoëzie een belangrijke rol. Binnen deze thematiek legt elke dichter vanzelfsprekend eigen accenten. Het spelen met realiteit en fantasie, met wat er is of niet is, waardoor de grenzen van de werkelijkheid verlegd worden, is het belangrijkste creatieve principe bij Armand van Assche: ‘Zijn er dingen, / glinsteringen / die ik alleen / echt kan zien / en bewaren / als ik mijn ogen sluit?’ Dit vermengen zorgt in deze bundel ook voor verschillende originele personificaties. In het tweede deel van de bundel verschuift de aandacht naar reële ervaringen en gevoelens die nu eens in een opvallend sobere, dan weer in een rijkelijk beeldende taal worden uitgedrukt, waarbij steeds iets verborgen, net niet gezegd blijft. Soms, dan heb ik flink de pest in van André Sollie dankt zijn succes zowel aan de heel herkenbare onderwerpen als aan de bijzonder vlotte vorm. Met de hier verwerkte gevoelens krijgt elke puber vroeg of laat te maken: de pest in hebben, bang zijn bij het geruzie van de ouders, je onwennig voelen bij onbegrepen verdriet, onzekerheid tegenover oma's ziekte, verliefdheid en seks, angst | |
[pagina 318]
| |
Speelse illustraties van Paul de Becker bij versjes van Armand van Assche (uit: ‘Haartjes op mijn arm’).
voor het verlies van een vriend. Dit alles wordt verwoord in een taal die nauw aanleunt bij de hedendaagse spreektaal, vlot berijmd en met een dwingend, bijna swingend ritme. Sommige stukken dringen door hun compacte, rake verwoording diep in het geheugen zoals volgende slotstrofen van verzen over de zoon met een drukbezette vader of een verliefde, verlegen jongen: ‘Soms dan bel ik net alvorens / deze jongen slapen gaat, / nog wel eventjes gezellig / met z'n antwoordapparaat.’ ‘Dus nu hoop ik maar, Graziella, / dat het goed wordt tussen ons. / Met m'n bril en met m'n beugel / en met heel m'n hart, je Fons.’ In deze bundel presenteerde Sollie ook een nieuwe tekenstijl, met expressieve, ietwat karikaturale, schetsmatige figuren en decors. Katelijne van der Hallen tekent of schildert in haar Kinderversjes meestal een natuurtafereeltje rond een bepaalde emotie. Haar poëzie is overwegend beschrijvend en suggestief, op het dromerige af, waarbij ze het mysterie van de natuur in klank en beeld probeert te vatten: ‘Een blauwe vogel zingt / over zon / water en wind. / En alsof het zeer lang / geleden was / ontluiken bloemen / in het groene gras.’ Waar Katelijne van der Hallen met woorden schildert als met pastelkleuren, proberen de verzen - en illustraties - in de anoniem verschenen bundel Memorie, herinneringen en gevoelens aan en over de kindertijd haarscherp vast te leggen als op foto's. Door deze benadering verraden veel verzen wel té sterk een volwassen visie, waardoor ze over de kinderhoofden heen mikken. De meeste gedichten zijn ook hier in een klassieke, berijmde vorm gegoten.
Daniël Billiet publiceerde naast twee bundels met gedichten voor jongeren van 13 tot 133 jaar ook een bloemlezing Nederlandstalige jeugdpoëzie: ‘Een propje in mijn gezicht’.
| |
Een brug naar volwassenheid: poëzie voor tien-plussersEen apart geluid klinkt uit de bundels van Daniël Billiet met gedichten ‘voor jongeren van 13 tot 133 jaar’. Zowel de thematiek als het taalgebruik staan heel dicht bij de jeugd van vandaag. Dit ‘realisme’ wordt echter telkens weer verrassend omgebogen door een eigenzinnige observatie en een poëtische, vaak beeldende vorm. Deze confrontatie, waardoor het gewone ongewoon wordt, blijkt reeds uit de titels: Bananenschillen in jeans en Een zebrapad in de woestijn. Daniël Billiet wil ‘daad-werkelijk’ poëzie schrijven, hij houdt niet van gedichten ‘waarin twee ogen zo blauw / trouw gevolgd worden door / ik hou van jou’. Verzen moeten iets ‘doen’, mogen | |
[pagina 319]
| |
Breekbare gedichtjes van Gil vander Heyden, met suggestieve tekeningen van Gerda Dendooven (uit: ‘Taartjes van glas’).
een gevecht of engagement niet uit de weg gaan. Hij dicht over punk, roken, een Vlaamse charmezanger en Blondie, Nicaragua en een schilderij van Emile Claus, wetenschap, Zuid-Afrika, giechelende zussen, verliefdheid, de jeugdclub, scheiden, schoolreis, voetbal, de bibliotheek, dik zijn, kauwgom en Tipp-ex. In een vrije versvorm, waarbij hij vaak functioneel gebruik maakt van enjambementen en vergelijkingen laat Daniël Billiet de teksten als het ware voor zichzelf spreken. Ze typeren een gebeurtenis, die de lezer zelf naar zijn leef- en belevingswereld kan overbrengen of eraan toetsen. Vaak probeert de dichter de flits van herkenning te doen overslaan via verrassende woordspelingen. In ‘Een lang gedicht’ waarin poëzie en liefde samenvloeien, wordt duidelijk hoe zijn poëzie kan functioneren: ‘Soms lees ik je snel, lijkt het wel / of ik je zelf geschreven heb’ (...) / ‘Soms moet ik je stapvoets lezen, / spellen letter voor letter, ben je bijna / uitgewist en begrijp ik niet wat ik keer / op keer weer lees. / Maar dan geef je me / een hand en als een lichtreclame licht je op.’ Ed Franck dicht niet alleen voor kleuters. Stille brieven bundelt gevoelsgeladen teksten waarin een ik-figuur zijn verlangens, emoties, onzekerheden, zoeken en onmacht verwoordt. Soms functioneren ze als uitlaatklep, soms als troost of als middel om gevoelens te verwerken. Ook hier wordt een vrije versvorm gehanteerd met functionele enjambementen en vaak een verrassende of relativerende pointe.
De succesrijke bloemlezing gedichten voor tieners, ‘Ik voel me wat bijzonder’, samengesteld door Teo Jochems en Guy Segers (Infodok).
Taartjes van glas van Gil vander Heyden bevat eveneens in hoofdzaak gedichten over gevoelens, heel breekbaar en kwetsbaar verwoord zoals de titel suggereert, gedichten ‘als een bolletje poes’, ‘als een holletje van twee handen’, ‘om in weg te kruipen’. Verliefdheid, gezelligheid, verlangen, verdriet, vriendschap, genieten, trots, jaloezie, thuiskomen, ze worden voorzichtig opgeroepen of scherp geobserveerd. De meeste verzen zijn opgebouwd uit strofen met regels van ongeveer gelijke lengte, maar het ritme is erg beweeglijk en rijm ontbreekt, wat ze een eigen soepelheid geeft. Opvallend zijn de talrijke elliptische zinnen die de indruk versterken dat lang niet alles gezegd wordt, dat het belangrijkste tussen de regels ligt, of zoals het staat in het gedicht ‘wit’: ‘Het mooiste in je brief / is het stukje zwijgen / tussen twee zinnen’. Net als Stille brieven is ook deze bundel knap geïllustreerd door Gerda Dendooven. De Vlaamse poëzie voor kinderen (her)leeft. De voedingsbodem is gevarieerd: ze wordt gebracht voor verschillende leeftijden, door heel verscheiden dichters en door vrijwel alle Vlaamse kinderboekenuitgevers. De huidige evolutie kan de poëzie in het algemeen in Vlaanderen alleen maar ten goede komen. Jan van Coillie |
|