Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
De ontwikkeling van de (Vlaamse) jeugdliteratuurGa naar eind*Om de (Vlaamse) jeugdliteratuur van nu te begrijpen, nemen we even een kijkje in het nabije verleden. We schrijven de jaren zestig. Uit de analyse van het aanbod blijkt dat de jeugdliteratuur op dat ogenblik nog vrij traditioneel is. Voor jonge kinderen zijn er fantasieverhalen en ‘Umweltgeschichten’, verhalen die zich afspelen in de herkenbare kinderlijke wereld. Ot en Sien, maar dan in aangepaste kledij. Vanaf 10 jaar krijgen de lezers typische jongens- en meisjesboeken aangeboden: jongens-avonturenverhalen in series als de Troubadourreeks (Desclée de Brouwer), de Viking-boeken (De Standaard); meisjesboeken waarin hun seksegenoten centraal staan, nu eens speels en ondeugend, dan weer moederlijk bezorgd. Het aanbod voor oudere jeugd (14+) is eerder beperkt, en richt zich bijna uitsluitend tot een vrouwelijk publiek. Toch is er aandacht voor de jeugdliteratuur. In de discussies fungeert het goede kinderboek vooral als wapen tegen de stripverhalen, die door de opvoeders met argwaan benaderd worden. De uitgeverijen proberen het aantal titels op te drijven en streven bewust naar betaalbare publikaties. Pockets en paperbacks bieden een oplossing. Het boek wordt gebruiksvoorwerp en men bereikt een grotere groep jonge lezers. In Vlaanderen is de jeugdliteratuur in de jaren '60 nog veel beperkter (aantal titels), maar ook provincialer dan bij onze noorderburen. Men vindt minder aansluiting bij de internationale stromingen, er wordt relatief weinig vertaald. Het kinderboek beweegt zich in het kielzog van de schoolboeken. Van In, bekend om zijn prijsboeken, en De Sikkel, met zijn historische verhalen en boekjes voor eerste lezers, hebben een
De fantasieverhalen van Lia Timmermans, bekroond in de provincie West-Vlaanderen (1962) en in het Referendum (1966) kunnen model staan voor wat de smaakmakende gemeente in de jaren '60 van een kinderboek verwachtte.
In de jaren '60 verschenen de eerste verhalenboeken van Jac Linders met illustraties van Lie, in een stijl die toen enorm populair was.
relatief groot aandeel in het titelbestand. Bij Lannoo verschijnen de eerste verhalenboeken van Jac Linders, met illustraties van Lie. Het Davidsfonds publiceert jaarlijks drie jeugdboeken en de bedrijvigheid van Altiora beperkt zich in de jaren zestig bijna uitsluitend tot de kinderbladen. Antwerpen vormt zowat het centrum van de kinderboekenwereld. Er is niet alleen een concentratie van uitgeverijen: De Standaard, C. de Vries-Brouwers, Het Fonteintje, Opdebeek, maar ook van distributiehuizen die de verspreiding van Nederlandse boeken verzorgen (Denis, Pijl, Vlaamse Boekcentrale). De provincie Antwerpen heeft ook de oudste traditie wat bekroningen betreft. De eerste provinciale premie dateert van 1928 en vanaf 1955 worden jaarlijks een kinderboek en een jeugdboek bekroond. Vanaf 1963 organiseert de VBVB (Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen) het Referendum voor het kinder- en jeugdboek. De fantasieverhalen van L. Timmermans, van wie het werk ook bekroond wordt in de provincie West-Vlaanderen (1962) en in het Referendum (1966), kunnen model staan voor wat de smaakmakende gemeente van een kinderboek verwacht. Jeugdboekengids schrijft: ‘fris en vlot verteld, zoals het hoort voor lezertjes van 8 à 9 jaar. Lief en braaf maar toch spannend genoeg om het boekje uit te lezen’. Naar aanleiding van de bekroning zegt de schrijfster in een interview dat boeken opbouwend en opvoedend moeten zijn, zonder dat de lezers het te veel merken. Ze besteedt veel aandacht aan de taal | |
[pagina 307]
| |
en de zinsbouw omdat stripverhalen zo'n funeste invloed hebben... ‘niet alleen kunnen de kinderen geen fatsoenlijke zinnen meer maken - in spreken en opstellen - maar het maakt hun geest bovendien lui. Die lange zinnen zijn wel bedoeld als vorming van de geest’. Uit diverse kritieken en interviews blijkt dat de Vlamingen tevreden zijn over hun jeugdliteratuur. De toon klinkt vrij zelfgenoegzaam. Men is zich wel bewust van de gebrekkige technische verzorging (lettertype, bladspiegel en illustraties). In de jaren zeventig wordt de jeugdliteratuur grondig vernieuwd. Zweden is hierbij toonaangevend. Reeds in 1966 drukt Kerstin Thorvall haar stempel op de discussie met een artikel ‘Wonen alle kinderboekenschrijvers in kabouterland?’ Onder invloed van het gedachtengoed van 1968, het feminisme, de anti-autoritaire tendens in de pedagogie krijgt de jeugd- en kinderliteratuur in de hele Westerse wereld ernstige kritiek. Vanaf 1972 starten werkgroepen die in diverse publikaties het jeugdboek kristisch onder de loep nemen. In Vlaanderen opereert de Alternatieve Werkgroep Jeugdliteratuur (1975) met de bundels Zozo. Infodok start in 1978 als een informatie- en documentatiedienst i.v.m. jeugd en jeugdwerk en verspreidt Kies een goed kinderboek. Deze activiteiten starten niet alleen vroeger in het Noorden, ze zijn er ook intenser en bepalen daar sterker het klimaat. Hoewel men nu probeert de scherpe kantjes er wat af te halen, toch kan men stellen dat vooral inhoudelijke accenten gelegd werden en dat in de diverse werkgroepen de relatie met de werkelijkheid (weerspiegelingsargumenten), taboedoorbreking en promotie van nieuwe rolpatronen bepalend waren bij de evaluatie van de kinderliteratuur. De allergie voor het brave, wereldvreemde kinderboek was zo groot dat men spontaan het alternatieve veel waardering gaf. De vernieuwing laat sporen na. Nieuwe uitgeverijen zien het levenslicht zoals Sjaloom (1974), Sara (1976), Christofoor (1978) en, in Vlaanderen, Lotus (1978-1981). Bestaande uitgeverijen veranderen hun imago. In Vlaanderen staat vooral de oranje reeks van Lannoo aan de spits van de vernieuwing met werk van G. van Camp, J. van Remoortere, F. de Swert, G. Laenen. Deze auteurs voelden vrij snel de nieuwe trend aan en konden zo de verwachtingen van de critici waar maken. Openhartigheid i.v.m. seksualiteit, dood, gezinsproblematiek is typerend. Het profiel van de jeugd- en kinderliteratuur ziet er in 1975 reeds anders uit. Voor de jonge lezers blijft fantasie een belangrijk ingrediënt, maar de uitgeverijen investeren duidelijk meer in de oude lezers. Opvallend is dat de boeken zich niet langer tot een sekse richten, maar zowel jongens als meisjes willen aanspreken. Het probleemboek komt in het centrum van het systeem. In Vlaanderen wordt De Boodschap van de onzichtbare (C. Verleyen, 1974) als een eerste vernieuwende doorbraak beschouwd, vooral omdat het werk ook in Nederland door M. Diekman geprezen werd. In de jaren zeventig worden zowel traditionele als vernieuwende auteurs bekroond in de provincies en in het Referendum. De canonisering verloopt problematischer dan in het Noorden. In 1971 wordt voor het
In Vlaanderen wordt ‘De boodschap van de onzichtbare’ van C. Verleyen (1974) als een eerste vernieuwende doorbraak beschouwd.
eerst de Staatsprijs uitgereikt aan René Struelens, in 1974 aan Guido Staes. In 1977 wordt de prijs niet uitgereikt en in 1980 gaat hij naar M. Cottenjé voor het omstreden boek Er zit muziek in de lucht. Het kritisch klimaat in Vlaanderen wordt in die periode gekleurd door het werk van E. Hulsens, die in De Nieuwe, maar later ook in Streven en Heibel genadeloos zijn kritiek spuit. In 1980 verschijnen zijn teksten gebundeld onder de titel Een kinderhoofd is gauw gevuld. Hij ontmaskert ‘quasi’-kwaliteit en ironiseert de zelfgenoegzaamheid van de Vlaamse kritiek. Auteurs als C. Verleyen, C.R. Leeman, R. Struelens moeten het ontgelden. Ook De Goede Pers is vaak het mikpunt van zijn spot. Hoewel de Nederlandse auteur Peter van den Hoven de kinderliteratuur Achter de keukendeur (1980) situeert, wint ze in de jaren zeventig duidelijk aan status. Het aantal titels stijgt fors. Daarnaast breidt het forum voor de discussie zich verder uit. Naast de publikaties van de werkgroepen duiken nieuwe tijdschriften op. Infodoktijdschrift (1976-1982), opgevolgd door Pluizer (1982-1986), Refleks (1976-1984) en Leestekens (1978-1986), dat sedert 1987 Leesgoed heet, voegen zich bij tijdschriften als Jeugdboekengids, dat in 1973 zijn vijftiende jaargang viert met de komst van een nieuwe, dynamische redactiesecretaris, Fred de Swert. Hij zal, tot zijn dood in 1978, een belangrijke rol in de toenmalige kritiek spelen. In de jaren tachtig staat de jeugdliteratuur voor een nieuwe uitdaging. De probleemboeken werden zo ondubbelzinnig als model naar voren geschoven dat verstarring niet kon uitblijven. De kritiek spreekt nu meewarig over kommeren kwelboeken. Er is weer behoefte aan spanning, humor en | |
[pagina 308]
| |
Fred de Swert speelde, tot zijn dood in 1978, een belangrijke rol in de Vlaamse jeugdboekenkritiek.
fantasie. Door de verschuiving in de richting van de volwassenenliteratuur is er duidelijk behoefte aan een vernieuwd aanbod voor jongere lezers. Verschillende uitgeverijen proberen daar via nieuwe reeksen op in te spelen. Lannoo start met de Dolfijnboeken, Altiora met Zonneboeken en Trommelboeken, Infodok met de Letterberg, Clavis (1984) wil in de eerste plaats aandacht besteden aan kleuters en jonge lezers en dit geldt ook voor De Ballon (1987), die vooral de warenhuismarkt wil bespelen. Vlaanderen geniet in de jaren tachtig verder van het élan uit de jaren zeventig. De produktie neemt toe maar er is een zekere onrust in de uitgeverswereld, waar men de nieuwe ingrediënten spanning, fantasie en emotie tracht in te bouwen. Lannoo doet dit expliciet in de Totemreeks. Toch lijkt het of het kinder- en jeugdboek een minder centrale plaats inneemt in het fonds van die uitgeverij. Altiora, dat de kritiek uit het verleden wist om te buigen, wordt toonaangevend. De tijdschriften van De Goede Pers geven jonge illustratoren de kans hun talenten te tonen, zodat Vlaanderen nu over een nieuwe generatie illustratoren beschikt. Beide uitgeverijen brengen nu naast werk van Vlaamse auteurs interessante vertalingen van internationaal niveau. Zo vertaalt Altiora werk van C. Nöstlinger, G. Mebs, M. Hughes, C. Taylor, Lannoo van C. Voigt, P. MacLachlan. Voor C. De Vries-Brouwers, Casterman en Clavis zijn vertalingen steeds belangrijker geweest dan het werk van Vlaamse auteurs. Vanaf 1982 wordt Infodok een uitgeverij. Zij neemt een aantal auteurs van het failliete Lotus op en zoekt in haar vertalingen aansluiting met het Scandinavische jeugdboek. In 1983 start de uitgeverij Manteau met een jeugdboekenfonds onder leiding van Nelleke Berns, een initiatief dat in 1987 wordt overgenomen door Houtekiet. In 1984 start Clavis haar activiteiten. Het Davidsfonds verruimt zijn jeugdboekenfonds. Facet bracht tot 1986 vooral Vlaamse herdrukken maar bouwde sedertdien aan een opmerkelijk vertaald fonds.
De jeugdliteratuur heeft in het culturele forum een plaats en een status veroverd, niet steeds op basis van intrinsieke kwaliteiten maar veeleer omdat verontruste pedagogen en ouders, uitgevers en critici erin geslaagd zijn tot de media door te dringen, en omdat de jeugdliteratuur een interessant handelsprodukt gebleken is. Toch heeft de hele rage de onderlinge concurrentie verscherpt en zo de kwaliteit verhoogd. Zal de belangstelling voor het fenomeen jeugdliteratuur van blijvende aard zijn, of leven we nu in een euforische toestand die zich snel kan wijzigen wanneer de commerciële belangen verdwijnen? Rita Bouckaert-Ghesquiere |
|