Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk: Proza/poezie• Piet Baudouin, Pierre Coman, Dorsan GoethalsEdelsmeedwerk in België. Profaan zilver XVIe-XVIIe-XVIIIe eeuw, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, 283 zw.-w.- en kleurenillustraties, 290 × 250 mm, 269 blz., gebonden 2.950 fr. - Vooraf willen we opmerken dat deze uitgave enkele interessante indexen bevat (merkenindex, voorwerpenindex) naast een algemeen register en dat gelijktijdig met de Nederlandse uitgave, eveneens een Franse versie verschijnt bij Les Editions Duculot. De laatste tijd staat de edelsmeedkunst blijkbaar sterk in de belangstelling. In 1979 konden we een aantal pronkstukken van ‘Zilver met Brusselse Keuren’ bewonderen op de gelijknamige tentoonstelling te Brussel. Het Bijlokemuseum te Gent organiseerde in 1985 de expositie ‘Meesterwerken in zilver’. Burgerlijk zilver in de 16de, 17de en 18de eeuw uit de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik uit privé-verzamelingen’. En tot 15 januari 1989 liepen in Antwerpen de tentoonstellingen ‘Zilver uit de gouden eeuw van Antwerpen’ in het Rockoxhuis en ‘Antwerps huiszilver uit de 17e en 18e eeuw’ in het Rubenshuis. De catalogi en de exposities kwamen natuurlijk telkens tot stand met steun van een financiële instelling. Het tijdschrift ‘Vlaanderen’ bleef niet achter. Onder de titel ‘De Brugse edelsmeedkunst’ kwam in 1987 het 214ste nummer van de pers. We kunnen dergelijke initiatieven alleen maar toejuichen. Onderhavig boek nu is blijkbaar een verlengstuk van de hoger genoemde tentoonstellingen en catalogi. De drie auteurs konden gemakkelijk heel wat gegevens en illustraties uit die exposities en publikaties putten. Het hoeft, bij een uitgave van deze Tieltse drukkerij, niet meer gezegd dat de kwaliteit van de druk en de afbeeldingen zeer verzorgd en hoogstaand kan genoemd worden. Het boek bevat naast een inleiding, waarin o.a. over het materiaal zilver en goud, de keuring en de merken, de edelsmid wordt gesproken, een stilistisch overzicht van de verschillende voorwerpen. Telkens schetsten de auteurs een cultuurhistorische achtergrond en besteedden aandacht aan de functie, de vorm en de stijl van de objecten. Tevens werden heel wat pronkstukken afzonderlijk besproken en dit telkens volgens een bepaald stramien. Een foto ondersteunt de beschrijving. J.L.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Mia KerckvoordeLouise van Orléans. Het vergeten leven van Louise-Marie, eerste Koningin van België, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, geïll., 240 × 152 mm, 303 blz., geb. 895 fr. - ‘De biografen van Leopold I - en die zijn talrijk - wijden meestal slechts een paar bladzijden aan haar, en sommigen slechts enkele regels’. Deze zin, uit onderhavig boek, kan misschien doorgaan als de reden tot het schrijven en het uitgeven van dit werk. Dit boek biedt echter meer: het bezorgt ons een kijk op het politieke, sociale, economische, culturele en godsdienstige leven in België tussen ca. 1830 en 1850. En geregeld vernemen we bepaalde gegevens uit onze buurlanden en verder. Dit historisch boek, dat leest als een roman - een methode die vanuit Frankrijk overwaaide - werd vooral gebaseerd op een ongelooflijk aantal brieven die de koningin naar haar moeder en vrienden schreef (en eventuele antwoorden erop). Dit alleen al vergde een enorme inzet. De biografie schetst ons een ontroerend en aangrijpend beeld van een eenzame vrouw: de groeiende genegenheid voor haar man, de liefde voor haar kinderen, de contacten met haar weinige echte vriendinnen, haar kijk op de maatschappij, de verhouding met het personeel... Over Vlaanderen schrijft ze: ‘'t Is een vet en vruchtbaar, groen land, dat alle kenmerken van de rijkdom vertoont. Het is dicht bevolkt en toch moreel, godsdienstig en welgesteld. Alle boeren dragen een hoed en hun vrouwen geborduurde mutsen. Het is vrolijk om te zien. Wij hebben geen enkele bedelaar ontmoet. Dat onderstreept nog het best de zeer grote welvaart’. Tragisch zijn de bladzijden over haar ziekte en haar sterven in Oostende. Het geheel is keurig uitgevoerd. De kaft en de stofomslag vertonen kenmerk en van de nieuwe vormgeving, die in opgang is. J.L.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Christine AventinHet hart op zak, uitg. Manteau/Antwerpen/Amsterdam, 1988, reeks GMP 361, 200 × 125 mm, 174 blz., paperback 395 fr/fl 19,90 - Met haar debuut Le coeur en poche trof het Luikse tienerschrijfstertje Christine Aventin meteen in de roos. Een Nederlandse vertaling kon dan ook moeilijk uitblijven. Het verhaal draait om een jonge adolescente. Zij groeit op in een prostitutiemilieu, heeft slechts een afwezige moeder, kent haar vader niet en moet noodgedwongen evolueren in een wereld van geweld, drugs en decadentie. Kortom, dit frele meisje is verplicht helemaal alleen een moeizame weg in de harde wereld te zoeken. Op zichzelf is dit natuurlijk geen hoogst origineel gegeven maar Aventin slaagt erin door middel van een vrij dynamische en beheerst gestructureerde plot de roman gaande te houden en de aandacht van de lezer te onderhouden. Intelligent wisselt zij scènes tussen de verschillende personages af met fragmenten die het verhaal weer voortstuwen. Zo wordt er voldoende zorg besteed aan de uitdieping van de moeder-dochter relatie, komt eveneens de verhouding prostituée-pooier ter sprake en is er ruimte ingebouwd voor de ontluikende idylle tussen het jonge meisje (Alexie) en haar jongen (Julien). Daarnaast zorgen de razzia's in het milieu, de plotse dood van moeder, het kortstondige verblijf in Bretagne, enz. voor voldoende afwisselingen en progressie om te vermijden dat de roman stilvalt. Ondanks de voorbeeldige compositie van haar debuutroman, ontgoochelt Aventin enigszins met een zwakker en lichtjes geforceerd einde van haar verhaal. Wat het ideeëngoed van de roman betreft, kunnen we stellen dat op dit vlak het boek pover uitvalt. Aventin beschrijft goed, analyseert zwakker. Hier en daar vinden we wat oppervlakkige kritiek terug op de kerk of op het in Frankrijk steeds meer spraak makende ultra rechtse Front National. Het is echter allemaal te veel ‘à fleur de peau’ om er echt belang te mogen aan hechten. Met een vertaling valt het steeds moeilijk de oorspronkelijke (eventuele) rijkdom van de stijl te schatten. Wij beperken ons dus tot het vermelden van de heldere taal die de schrijfster hanteert, de klare constructies, het schalkse slang-taaltje die het geheel tot een vlot leesbare tekst plooien. Alhoewel geen ‘must’ en zeker nog niet op het niveau van Françoise Sagan (zoals de achterflap triomfantelijk aangeeft), is deze eersteling van Christine Aventin een boek dat zijn vertaling in het Nederlands zeker verdiend heeft. F.T. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Pieter G. BuckinxLate gedichten, uitg. P.G. Buckinx-Stichting v.z.w., Kerkplein 12, 3720 Kortessem, 1988, 150 × 240 mm, 57 blz., gen. 350 fr. - In 1983, vier jaar vóór zijn dood, ontving de toen tachtigjarige dichter P.G. Buckinx - wat laat, maar niet onverdiend - de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie. Een jaar eerder waren zijn Verzamelde gedichten verschenen. Geen van beide gebeurtenissen is voor de dichter een aanleiding geweest om op zijn lauweren te rusten. De na zijn dood opgerichte P.G. Buckinx-Stichting heeft er goed aan gedaan een keuze uit te geven van de nalatenschap, die zopas verscheen. De poëzie van Buckinx is altijd gekenmerkt geweest door een innerlijk dualisme: enerzijds de verbondenheid met de aarde, het reële leven en van de andere kant het streven naar vergeestelijking, het verlangen naar een transcendente werkelijkheid. Die thematiek bepaalt eveneens deze Late Gedichten. Ofschoon de levensdrift aanwezig blijft (o.a. uitgedrukt in de veelvuldige verwijzingen naar goud en vuur), heeft de op hoge leeftijd gekomen dichter meer dan ooit de betrekkelijkheid van alle aardse streven leren inzien en verlangt hij nog intenser naar ‘het roerloos gebied van de stilte’, naar ‘de onmetelijke klaarde / van de eeuwige morgen’, waar hij samen met de vrouw ‘tot vlammend goud versmolten’ wordt. Late Gedichten omvat eerst een aantal losse gedichten, die de hoger aangestipte thematiek behandelen en waarin ook het verdriet doorschemert om het geslacht dat niet zal worden voortgezet en hem daardoor nog meer met de vrouw verbindt. Dan volgen drie afdelingen. ‘Denkend aan Ruusbroec’ roept de lichtende figuur op van de mysticus uit het Zoniënwoud tegen de achtergrond van een vaak onmenselijke tijd. ‘Terug naar toen’ voert de dichter weer naar de vertrouwde sfeer van het geboortedorp met vader en moeder en de geborgenheid van het gezin, die in schril contrast staat met de gruwel van de (eerste wereld)oorlog. ‘Soms bloeit een vlambloem’ brengt opnieuw beeldrijke variaties op het grondthema, dat de dichter met blijdschap én vrees vervult. Zoals de vorige afdelingen, is ook deze gebouwd op een innerlijke tegenstelling. Tegenover het schrijnend besef van de vergankelijkheid van al het aardse, staat de warmte van de innerlijke vreugde, die elders haar oorsprong vindt. Pieter G. Buckinx is ook in zijn laatste periode zichzelf gebleven, ‘aldoor een woordendief, een rover / | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
van beelden, kleuren en geluiden’. Al zijn niet alle gedichten in deze selectie even sterk, toch vinden we de eigen tonaliteit van de dichter terug en de specifieke, verstilde beeldentaal, die hem direct onder velen herkenbaar maakt en zijn aandeel in de vernieuwing van onze poëzie bevestigt. Wie van zijn werk houdt, moet zich deze verzorgde uitgave onverwijld aanschaffen. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Richard MinneWolfijzers en schietgeweren, uitg. Manteau/Antwerpen/Amsterdam, 1988, 130 × 190 mm, 280 blz., geb. 965 fr. - In 1946 werd de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza toegekend aan Wolfijzers en schietgeweren van Richard Minne (1891-1965). Die beslissing was toen omstreden en dat is niet zo verwonderlijk, omdat dit boek een heterogene verzameling bevat van brieffragmenten, gedichten en een drietal korte verhalen. Het merendeel ervan dateerde trouwens uit vroegere jaren. De lange ondertitel luidt: ‘Een nieuwe verzameling verzen van Richard Minne, de dichter van In den Zoeten Inval; verder enige verhalen, benevens een serie epistelen over de nood en de nijdigheden, de hoop en de zoetheid, de wijsheid en de argeloosheden van de dichter en de mens; dit alles bijeengegaard door R. Herreman en M. Roelants, met een inleiding en een bloemlezing’. Minne treedt uit de verzameling naar voor als de non-conformistische auteur, die zijn eigen gevoeligheid verbergt achter een vaak grimmig masker. Zijn ironische maatschappijkritiek is gegroeid uit een diepere sociale bewogenheid, die het telkens opneemt voor de zwakkeren en misdeelden. Midden de norse en soms hard aandoende volkse verzen, tref je dan plots een teder vers aan, dat van een zeldzame lyrische schoonheid getuigt. Het watermerk van zijn werk blijft de authenticiteit en daardoor kan het ook vandaag nog boeien. Al is niet alles in dit boek even waardevol, toch is het goed dat het door deze verzorgde uitgave opnieuw onder de aandacht komt. De inleiding van zijn vriend en mederedacteur van 't Fonteintje, Maurice Roelants, is nog altijd lezenswaard. Gaston Durnez voegde er een vlot en goed gedocumenteerd voorbericht aan toe: ‘Toen de jury gelijk had’, waarin hij ‘de ontvangst van een boek en van zijn Staatsprijs’ toelicht. Het kan de polemiek heropenen, maar ook zonder die bewuste bekroning heeft Richard Minne zijn aparte plaats in onze literatuur veroverd. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Gilbert De ClercqIeder zijn wijsheid. Groot modern citatenboek, uitg. DNB/Pelckmans, Kapelsestraat 222, 2080 Kapellen, 1988, 125 × 220 mm, 160 blz., 495 fr., paperback. - Nog dagelijks geniet ik van het ‘groot modern citatenboek’ (zoals de ondertitel vermeldt) en men kan dat van niet zoveel boeken zeggen. Het is bij voorkeur mijn allerlaatste lectuur vóór het slapengaan geworden en vaak helpt het om ‘goedgemutst’ het drukke leven voor een nachtje halt toe te roepen. Maar ik hoop dat die ondertitel met een schalks knipoogje naar de lezer toe is gekozen, want zo groot is het boekje nu ook weer niet (ten minste als ‘groot’ hier iets te maken heeft met ‘omvang’) en ‘modern’ roept in deze context op zijn minst ook enkele vragen op. Daarbij dekt het woord ‘citatenboek’ niet helemaal de lading, ten minste als men ‘citaat’ begrijpt als een zin die uit een context werd gehaald en als bewijs of bekrachtiging wordt gebruikt van wat men zelf zegt of schrijft. Meestal gaat het in deze verzameling - die niet thematisch werd uitgewerkt, maar kriskras door en achter elkaar werd opgesteld - om ‘aforismen’ (kernachtige uitdrukkingen die los van enige context werden neergeschreven) en/of ‘boutades’ (opmerkelijke humoristische, meestal dubbelbodemige, formuleringen). De auteur heeft in dit boekje heel wat dergelijke uitspraken (cursief gedrukt en onder het pseudoniem ‘Clark’) opgenomen. Dat het aforisme ‘meestal droevig en weemoedig’ zou moeten zijn, laten we voor de rekening van de steller (= auteur?) van de tekst op de achterflap. Maar kom, zo zwaar willen we er nu ook weer niet aan tillen en het boek als een ‘verpozing’ verder blijven aanbevelen. Achterin is een ‘Alfabetische bronnenlijst’ opgenomen, echter zonder verwijzing naar de bladzijden waar men de opgenomen ‘uitspraak’ van de auteurs ervan kan vinden. Tot slot een ‘pareltje’ uit de verzameling dat mijn eigen ‘ego’ streelt: Van alle Belgen zijn de West-Vlamingen veruit de (sic) minst te ‘beïnvloeden’! Ze zijn onvoorstelbaar geboren winnaars! (Jean L. Libeert - President-directeur-generaal van Libeco). R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• The Fine Arts SeriesAquareltechnieken, Uitg. Het Spectrum nv, 2100 Wijnegem, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geïll. met kleurenfoto's, 236 × 260 mm, 116 blz., gebonden 595 fr. - Onderhavig boek is het vijfde deel van ‘The Fine Arts Series’ een boekenproject ontwikkeld door Pieter van Delft en Bert Willem van der Hout. De research en de tekst van dit deel werden verzorgd door Tine Cortel en Theo Stevens. Het werk wil een praktische handleiding zijn voor wie het aquarelverven wil beoefenen. Na een inleiding, waarin het wezen en de geschiedenis van het aquarelleren als kunsttak worden uiteengezet, krijgt men een uitgebreide uitleg i.v.m. het materiaal (verf, penselen, papier, paletten...). Dit deel zal vooral voor beginnelingen erg boeiend zijn, maar ook geroutineerde aquarellisten zullen er toch nog een aantal tips uit kunnen rapen. Het tweede deel dekt de eigenlijke lading van het boek, want hierin worden de ‘aquareltechnieken’ behandeld. Hierbij wordt heel wat aandacht besteed aan het niet altijd probleemloze ‘kleurmengen’. Tevens wordt stapsgewijs het aquarelleren op droog papier besproken (met als voorbeeld een werk van Peter Vassilev) en op nat papier (met een voorbeeld van Ad Merx). Het volgend hoofdstuk wordt besteed aan de ‘uitbreiding van het materiaal’ (vb. aquarelpotloden en -stiften, het toepassen van uitsparingsfilm e.d.). Het laatste hoofdstuk handelt over de ‘effecttechnieken’ (borstelen, deppen, spatten, raderen en krassen). Het geheel lijkt me een grondig en goed gedoseerde studie van de aquareltechnieken, die heel wat dienst kan bewijzen. Erg boeiend vond ik het feit dat als illustraties vaak werk van kunstenaars werd gereproduceerd, zodat het boek - als kijkboek dan - ook een confrontatie van diverse aanpak en uitwerking inhoudt. Zo zien we o.a. werk van John Constable, Paul Nash, Winslow Homer, Thomas Eakins, Wassily Kandinski, Paul Klee, Jan Brein, Bob Komala, Will Goris, John Marin, Gustave Moreau, Peter Vassilev, George Grosz,... R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Claude van de BergeDe zang van de maskers, uitg. Manteau/Antwerpen/Amsterdam, 1988, 150 × 215 mm, 64 blz., gen. 495 fr. - Het poëziedebuut van Claude van de Berge ligt geheel in de lijn van zijn jongste proza: hij legt zijn kosmische ervaringen vast in het woord. De titel van zijn bundel verwijst naar de symboliek van de maskers in niet-technologische culturen. De dragers ervan vereenzelvigen zich met het goddelijke of het mysterie. Al sprekend (door de open mond van het masker) wordt de mens zich bewust van zijn kosmische identiteit, van zijn oorsprong en zijn bestemming, van zijn verbondenheid met het numineuze, dat de grenzen van de aardse realiteit overstijgt. Meer dan gedichten zijn de teksten van Van de Berge zangen, die zich ritmisch en psalmodiërend voortbewegen, deinend op de golven van een innerlijke bewogenheid, die haar kracht ontleent aan de ervaring van de stilte. Zijn poëzie is, zoals hij zelf zegt, beïnvloed door de Indiaanse en Finse literatuur, de poëzie van Gunnar Ekelöf, Saint-John Perse en André du Bouchet. Zij is de vertolking van een kosmische eenwording. In een afsluitend kort ‘anaforisch essay’ zegt hij: ‘Poëzie is de heiliging van de taal. Poëzie is het spreken van de stilte’. Zowel door de aard als de opvatting van zijn werk, neemt Van de Berge in de huidige Vlaamse poëzie een eenzame plaats in. Deze etherische, op het spirituele gerichte wereld, zal in eerste instantie die lezers bekoren, die bereid zijn hem op de weg naar de verinnerlijking te volgen. De bundel is de bevestiging van zijn proza. Het ziet er trouwens naar uit dat in de toekomst de grenzen tussen beide genres bij hem steeds meer zullen vervagen. Wie van zijn werk houdt, moet De zang van de maskers onverwijld beluisteren. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jacques ClaesOnderwijzen: het wonder wijzen, uitg. Pelckmans/DNB/Kapelsestraat 222, 2080 Kapellen, 1988, 172 blz., gen. 595 fr. - De nieuwe zakelijkheid die ook in het onderwijs voelbaar wordt en vorming vaak ondergeschikt maakt aan opleiding, is een van de vele hypotheken die vandaag op het schoolwezen drukken. Daartegenover stellen dat onderwijs een feest kan zijn, zal vele betrokkenen de wenkbrauwen doen fronsen. En toch. Wie het boek van Jacques Claes leest komt tot een vernieuwd besef dat onderwijs onnoemelijk meer is dan de geïsoleerde overdracht van ‘woorden, cijfers, feiten of vaardigheden’. Vanuit een ethymologische benadering van het woord ‘onder-wijzen’ verduidelijkt de auteur een aantal opdrachten die eigen zijn aan het onderwijs: het hic en nunc overstijgen door de aandacht te trekken op het fundament van mensen en dingen, de harmonie en synthese voor ogen houden waarin alle te onderwijzen deelaspecten hun plaats vinden, uit de dingen de ziel naar buiten laten treden, door het onderwijzend woord de dynamische werkelijkheid verder realiseren. Voor gelovige onderwijsmensen is die dynamische werkelijkheid bestemd om licht te worden, om zich te voltooien in het omega van de Verrezene. In dit boek, met honderd-en-één definities van het onderwijs, bieden ethymologie, kunst en literatuur verrassende uitgangspunten en plaatsen de ideeën in een origineel daglicht: oorsprong en grond van de onderwijs-daad lichten weer op! Bovendien slaagt Jacques Claes erin vanuit zijn christelijke levensvisie aan de praktijk van het onderwijs een dimensie te geven die luister-rijk is, ‘waarin de feiten glorierijk worden omdat zij hun alliantie vieren met de universele oergrond of heilsgrond van de kosmos’ (103). Het boek ondergaat men als een symfonie: al het wezenlijke klinkt er samen in een eenheid die didactisch of eng-pedagogische vereisten ver overstijgt. Op die manier wordt onderwijs inderdaad opnieuw een feestelijk gebeuren. p.l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Paul GriffithsModerne muziek: van Debussy tot Boulez, uitg. Het Spectrum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BV/Utrecht, 1988, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, Aulareeks, vertaald uit het Engels door Relinde Nefkens, oorspronkelijke titel ‘Modern music, a concise history from Debussy to Boulez’ (1986 bij Thames and Hudson Ltd, Londen), geïllustreerd met muziekvoorbeelden, 130 × 210 mm, 188 blz., paperback 695 fr. - De auteur geeft m.i. een zeer deugdelijke bepaling van de muziek die hij wenst te bespreken als hij in zijn inleiding (Prélude) stelt dat één van de voornaamste karakteristieken van de moderne muziek is ‘dat zij niet meer afhankelijk is van het systeem van grote en kleine terts-toonsoorten dat sinds de 17e eeuw het merendeel van de Westerse kunstmuziek kiemkracht en samenhang gegeven had’. En zo ziet hij dan ook Debussy's Prélude à l'Après-midi d'un faune als vertrekpunt voor de moderne muziek. Achtereenvolgens schetst hij dan in een vlot leesbare stijl de ontwikkeling van de moderne muziek (vertrekkend vanuit de laat-romantische achtergrond met componisten als Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg), via de nieuwe harmoniek (de atonale componisten Schönberg, Berg en Webern; Skrjabin met zijn streven naar een combinatie van kunstvormen, e.a.) naar de nieuwe ritmiek en nieuwe structuur (o.m. Stravinsky met de Sacre en zijn Symphonies pour instruments à vent). In het vijfde hoofdstuk, getiteld Internationaal talent richt hij de schijnwerper op de nieuwe muziek in Amerika (Charles Ives), Hongarije (Béla Bartók), Tsjechoslowakije (Leoš Janáček), Spanje (Manuel de Falla). Bij het einde van de Eerste Wereldoorlog stelt men ook in de muziek een gehele omwenteling vast: het neoclassicisme is geboren (Stravinsky, Erik Satie en Les Six met o.m. Arthur Honegger, Darius Milhaud en Francis Poulenc; verder Paul Hindemith, Prokofjev, Sjostakovitsj, Ravel...). Hoofdstuk 7 leidt ons binnen in de Twaalftoonmuziek (dodecafonie), ontdekt en beoefend door Schönberg, later ook door Webern en Berg (in mindere mate). De nieuwe muziek vindt dan zijn echte doorbraak na de Eerste Wereldoorlog met de zgn. futuristen (Marinetti, Luigi Russolo, George Antheil, Edgard Varèse, Henry Cowell, Carl Ruggles, Ruth Crawford Seeger, Harry Partch en John Cage) waarbij de opwindende ritmes en heldere instrumentatie van de jazz uit de jaren twintig sommige componisten inspireerden tot composities die aan de jazzmuziek (in meerdere of mindere mate) schatplichtig zijn: Poulenc, Milhaud, Ravel, Copland, Gershwin, Ernest Krenek en Kurt Weill. Een andere belangrijke tendens die zich in de nieuwe muziek aftekende was die van het exotisme (gericht vooral op het Oosten). Vertegenwoordigers van deze ‘Oosten-inspiratie’ waren: Albert Roussel, de Amerikanen Colin McPhee, Cage en Partch. Ook Messiaens muziek vertoont Oosterse modi en hindoe-ritmes, maar zijn leerling Boulez volgde hem hierin maar gedeeltelijk na. Stockhaussen daarentegen des te meer, vooral toen hij in de jaren 60 in Japan werkte. De twee laatste strekkingen in de nieuwe muziek die Paul Griffiths in zijn boek aan de orde stelt zijn het serialisme en de elektronische muziek. Deze laatste speelde vanaf 1950 een steeds grotere rol met o.m. Varèse, Stockhausen, Babbitt (met synthesizer), Cage, Hiller, Xenakis (met computer). In de hoofdstukken 13 en 14 wijdt de auteur nog aandacht aan de wisselwerking tussen politiek en theater en de veelvoudigheid in de nieuwe muziek, waarmee hij ingaat op het verwarde beeld dat de muziek van de 20ste eeuw vertoont. Het allerlaatste hoofdstuk is voorbehouden aan de 20e-eeuwse muziek in Nederland, een artikel dat door de vertaalster R. Nefkens is geschreven en waarin zij de Nederlandse muziek tot op onze dagen bespreekt met componisten als Alphons Diepenbrouck, Johan Wagenaar, Hendrik Andriessen, Daniel Ruyneman, Willem Pijper, Matthys Vermeulen, Kees van Baaren, Ton de Leeuw, Henk Badings, Dirk Raaymakers, Rudolf Escher, Jan Boerman, Ton Bruynèl, e.a. Andermaal moeten we hierbij tot onze spijt (om het beleefd te houden) concluderen dat de uitgeverij Het Spectrum een mooie kans heeft laten voorbijgaan om zich ook tot de Vlaamse lezer te richten door naast of samen met de beschouwing over de Nederlandse nieuwe muziek eveneens de ontwikkeling ervan in Vlaanderen (en Wallonië) voor te stellen. We staan nog ver van de Noord-Zuid-eenheid af! Deze (kortzichtige) bedoening even terzijde gelaten, vind ik het boek voor iedere muziekliefhebber die op de hoogte wil zijn van de nieuwe en nieuwste muziekontwikkeling en de componisten ervan een aanrader. Het boek bevat achterin nog een literatuurlijst gerangschikt op de naam van de componisten en een alfabetisch register op naam van de behandelde componisten met verwijzingen naar de besproken muziekwerken. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Emiel EybenDe onstuimigen. Jeugd en (on)deugd in het Oude Rome, uitg. DNB/Pelkmans/Kapellen en Uitg. Kok Agora/Kampen, 1987, geïll., 150 × 220 mm, 214 blz., gen. 650 fr. - Voorliggend boek is een goed voorbeeld van hoe een stevige wetenschappelijke uitgave herschreven kan worden voor een breder publiek. Resultaat van een jarenlang onderzoek dat uitmondde in tal van bijdragen aan tijdschriften én in een doctoraal proefschrift (uitgegeven door de Koninklijke Academie), geeft dit boek een rijk gedocumenteerd beeld van de jeugd in het antieke Rome. Met ‘jeugd’ bedoelt Eyben de jongere generatie tussen 15 en 25/30 jaar, de leeftijd waarop men maatschappelijk als volwassen werd beschouwd, naargelang van de periode in de Romeinse geschiedenis. Steeds gaat het om jongens uit de hogere maatschappelijke klassen. Het wezenskenmerk van die jeugd werd toen ervaren als ferocitas, de onstuimigheid, die jongeren drijft naar goed en kwaad, naar deugd én ondeugd. Die onstuimigheid manifesteert zich in de gedragingen van jongeren (ontspanningsleven en maatschappelijke positie), in hun geesteswereld (de belangstelling voor welsprekendheid, filosofie en religie, poëzie), in hun gevoelswereld (de relaties met ouders en vrienden, het belang van hun idolen, hun houding t.o.v. liefde en sexualiteit). Eyben weet uit het immens bronnenmateriaal (profane en vroegchristelijke Latijnse en ten dele ook Griekse literatuur) een gevarieerd en genuanceerd beeld te schetsen van waarden en attitudes van Romeinse jongeren. In de overvloedige citaten uit de literatuur herleeft ook een brok Romeinse geschiedenis vanuit het standpunt van de jeugd. Een aparte charme van dit boek, dat zich vaak als een roman laat lezen, is de vaststelling dat types en toestanden ook vandaag soms herkenbaar zijn. Deze studie over de jeugd in Rome is aanbevolen voor al wie zijn vage en clichématige herinneringen aan het oude Rome wil vervangen door een gefundeerde en ‘jeugdige’ visie. p.l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Valentin VermeerschDe Vlaamse Primitieven / Gilden en Ambachten / Tafelzilver, uitg. Vrienden van de Stedelijke Musea van Brugge, Dijver 12, 8000 Brugge, 1988, geïll., 250 × 180 mm, gen. 350 fr. per deeltje. - Enkele weken geleden publiceerden de Vrienden van de Stedelijke Musea van Brugge drie boekjes in een nieuwe reeks onder de titel Museumpromenade. Met die uitgaven beoogt de Brugse vereniging een aantal thema's te behandelen die het rijke kunstpatrimonium van de Stedelijke Musea dichter bij het publiek zal brengen. De zeer verzorgde en luxueuze uitvoering springt onmiddellijk in het oog. De fraaie kleurenfoto's zijn van de hand van H. Maertens uit Brugge. De kaft bestaat telkens uit een zwarte achtergrond met daarop een kleurenillustratie. De verschillende uitgaven konden zeker niet worden gerealiseerd zonder de financiële steun van enkele voorname sponsors. De drie al verschenen boekjes werden geschreven door de hoofdconservator van de Stedelijke Musea zelf: Valentin Vermeersch. In een vijftigtal pagina's handelt de auteur achtereenvolgens over De Vlaamse Primitieven, Gilden en Ambachten en Tafelzilver. In de eerste uitgave wandelen we als het ware hand in hand met de auteur door de galerij van de Vlaamse Primitieven in het Brugse Groeningemuseum. Een dertigtal van deze laatgotische paneelschilderingen worden op een vlotte en aangename manier besproken. De tweede brochure belicht het Vlaamse en specifiek Brugse gildewezen. De ambachten lieten ons namelijk een resem aan voorwerpen na. Die objecten - waarvan sommige als hoogstaande kunst kunnen doorgaan - worden achtereenvolgens besproken. Uiteindelijk krijgen we na een inleiding een opsomming van het bewaarde tafelzilver uit het Gruuthusemuseum. De voorwerpen werden per onderwerp ingedeeld: schenkgerei, drinkgerei, olie- en azijnstellen, borden, lepels, messen, vorken, tafelkandelaars, tafelvaria. De reeks wordt binnenkort nog met enkele nieuwe publikaties aangevuld. J.L.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Heer in 't verkeer?Uitg. Davidsfonds/Leuven, 1987, geïll. met tekeningen, 130 × 200 mm, 64 blz., genaaid. - Het miniboekje ‘Heer in 't verkeer?’ is een speels boekje dat de meeste ludieke teksten van de aan het verkeer gewijde Junior Joernalist-wedstrijd bevat, die in 1987 door het Davidsfonds werd uitgeschreven. Het geheel werd opgevrolijkt door een aantal kartoens die uit het Davidsfonds Kartoenboek werden gelicht. Het is een werkje met teksten van jongeren, ook al zal het de ‘ouderen’, bij het doorbladeren en het lezen ervan, af en toe tot een glimlach bewegen. Wat vooral te onthouden is... K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frans VermoortelMechelen, Sint-Romboutstoren en zijn beiaard, uitg. Mark Van de Wiele, Jakobijnessenstraat 5, 8000 Brugge, 1987, geïll. met zw.-w.-foto's, 350 × 225 mm, 120 blz., gen. 950 fr. - Frans Vermoortel heeft over de unieke Sint-Romboutstoren, ‘het mooiste monument van de christenheid’ (C. Verschaeve), een zowel heerlijk als eerlijk boek geschreven, dat zowel de wordingsgeschiedenis, als de opbouw van de toren bevat. Aan de hand van grondplannen e.a. illustratiemateriaal, wordt aangetoond dat het voltooien van de toren nooit werd opgegeven. Het is een boek dat leest als een roman, ook al ontdekken wij af en toe een vorm van chauvinisme, dat vooral de Mechelaar siert. Wij trekken, samen met de auteur, de toren in. We maken kennis met het oud uurwerk van de Sint-Romboutstoren; met klokken en beiaard; met de restauratie van de toren; met de nieuwe beiaard en met de beiaardiers. ‘Mechelen, Sint- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romboutstoren en zijn beiaarden’ is een boek dat, om het met de woorden van Jo Haazen, directeur van de Kon. Beiaardschool van Mechelen te zeggen ‘...getuigt van een groot gevoel voor schoonheid en van een grote liefde voor zijn stad’. K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Louis De LentdeckerPrins Karel, uitg. Grammens, Martelarenplein 21, 1000 Brussel, 1987, reeks: Aktueel Biografie nr. 1, 160 × 240 fr., 191 blz., gen. 675 fr. - Louis De Lentdecker heeft het leven van de fel omstreden Prins Karel voetje voor voetje gevolgd. Hij beschrijft hem als de man die met de meest gedurfde stunts zijn omgeving wist te verbazen. Hij heeft het over zijn grote liefde, waarmee hij niet trouwen mocht. En over 20 september 1944, toen hij ‘Prins Regent van België’ werd, dit in een tijd toen het de verantwoordelijke overheid zowel aan sereniteit als aan de nodige kennis ontbrak om naar waarheid de gegevens te achterhalen die tot de bestraffing van de werkelijke grote schuldigen en verantwoordelijken konden leiden. Bladzijden lang heeft Louis De Lentdecker het over de vrouwen die in het leven van Prins Karel een grote rol hebben gespeeld. Hij noemt het relaties met hoogten en laagten, met veel dank en evenveel zielsmiserie. Prins Karel werd al bij al zowel menselijk als meesterlijk beschreven. Louis De Lentdecker noemt hem het zwarte schaap en de zondaar, die in de media en bij de rechtbanken in geen geval op het beste blaadje stond, maar anderzijds de sympathie genoot van de gewone burger, van de man in de straat. En die van Raversijde hield. En van Oostende, waar hij op 1 juni 1983 overleed. Hij had één groot nadeel: hij had het bijzonder moeilijk zijn leven lang prins te zijn! K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Eugène MattelaerEen Voetspoor op het Zand, uitg. in eigen beheer, Binnenhof 18, 8300 Knokke, 1988, geïll. met pentekeningen van A. Gailliaerde, 230 × 160 mm, 95 blz., geb. 250 fr. (bankrek. 280-0252605-54). - ‘Een voetspoor op het Zand’ biedt een overzicht van reeds eerder verschenen gedichten van de nu 77-jarige Dr. Mattelaer. In een neo-romantische stijl dicht hij zowel over de vreugde als het verdriet, de dood als het vitale; in ieder gedicht vinden we zijn wijsgerige opvattingen terug. T.V. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jef De KeselHoe is Uw naam, waar zijt Gij te vinden? Over de verantwoording van het christelijk geloof, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, 210 × 125 mm, paperback, 595 fr. - In dit boek probeert priester-theoloog Jef De Kesel een antwoord te geven op de vraag rond de verantwoording van het christelijk geloof. In dit boek uit de reeks Woord en Beleving beoogt de auteur enkele inspirerende inzichten mee te geven omtrent geloof, die ook toegankelijk zijn voor de niettheologische geschoolde lezer. T.V. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Omer TangheCalcutta Brieven uit het huis van Moeder Teresa, uitg. Lannoo/Tielt, reeks Oase, 1988, 210 × 125 mm, 156 blz., paperback, 495 fr. - ‘Neem mijn kruis (hun kruis) op en volg Mij terwijl ge naar de armen toegaat. Terwijl ge arm wordt, één met hen, één met Mij...’. Deze boodschap uit de Kleine Leefwereld van Catherine Doherty, vinden we in iedere brief terug. Omer Tanghe stelt in een reeks open brieven de eindeloze liefde tot God en tot de zwakke medemens van Moeder Teresa in Calcutta en van Catherine Doherty destijds in het Madonna House te Combermere (Canada), tot voorbeeld voor de lezers van het boek in het algemeen en voor de geadresseerden van de brieven in het bijzonder. Op een vlotte manier weet Omer Tanghe een persoonlijke met een universeel-menselijke boodschap te combineren. Al wie sociaal geëngageerd is, zal zich aangesproken voelen door de brieven. We worden nog maar eens geconfronteerd met de contrasten tussen ons klein-menselijke welvaartsleventje en de onbaatzuchtige en tegelijk ook onbegrensde inzet van Catherine Doherty, Moeder Teresa en zij die hen navolgden of voorgingen. T.V. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Gineke RootKralen geregen tot sieraden, uitg. Cantecleer, verspreid door uitg. Westland nv, Th. van Cauwenberglei 101, 2120 Schoten, 1988, geïll. met zw.-w.- en kleurenfoto's, 210 × 145 mm, 55 blz., geb. 398 fr. - Over kralen verschenen reeds heel wat uitgaven. Sieraden maken is blijkbaar een goed in de markt liggende hobby. Toch is dit werkje anders dan alle andere. Naast de vanzelfsprekende onderdelen van al deze uitgaven (inleiding, soorten kralen, benodigdheden, afwerking) wordt hier heel wat aandacht besteed aan de verschillende technieken. Voor iedere techniek werden enkele of meerdere toepassingen uitgewerkt en voorzien van de gebruikte patronen. Talrijke foto's in kleur en zwart-wit fleuren dit handige werkboekje op. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Antje SchimpfMaskers als kunstvorm, uitg. Cantecleer, verspreid door Uitg. Westland nv, Th. van Cauwenberglei 101, 2120 Schoten, 1988, zw.-w.- en kleurenfoto's van Ulrike Schneiders en tekeningen van de auteur, 200 × 200 mm, 64 blz., geb. 498 fr. - Maskers ter camouflage van het menselijk gezicht vindt men in alle culturen. Hoe maken we de grondvorm? Welke materialen gebruiken we (boetseerklei - porselein)? Hoe beschilderen we maskers? Wat is sparterie en hoe verwerken we het? Hoe vormen we kant-en-klaar gekochte maskers of zelfgemaakte maskers? Allemaal vragen die in deze gids behandeld worden. Ook aan details zoals verwerking van veren, neuzen, hoeden en manieren van bevestiging van maskers wordt heel wat aandacht besteed. Zeer rijk geïllustreerd met o.a. een 35-tal kleurenfoto's, waarvan een 30-tal maskers die een bepaald thema uitbeelden, o.a. ‘winterzon’, ‘clown’, ‘weergod’, ‘lente’, ‘dame’, ‘uitgeteld’, ‘eenzaamheid’, ‘hartedief’. Schitterende uitgave. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Trees Tra en Pieter van der WolkPapierfiligraan, de kunst van het rollen, uitg. Cantecleer, verspreid door Uitg. Westland nv, Schoten, 19872, geïll. met zw.-w.- en kleuren- foto's van Studio Koppelman, 275 × 195 mm, 47 blz., geb. 450 fr. - Goud- en zilverfiligraan kennen we van de edelsmeedkunst. Papierfiligraan berust op dezelfde principes. Het is een erg decoratieve techniek voor snelle en fraaie resultaten. Deze uitgave belicht kort de historische achtergrond en de benodigde materialen. Op de volgende acht bladzijden worden de grondvormen besproken aan de hand van duidelijke foto's. In ‘Techniekbeschrijving’ wordt klaar en duidelijk beschreven - aan de hand van eenvoudige en rijk geïllustreerde voorbeelden - hoe we tot een mooi resultaat kunnen komen. De volgende twintig bladzijden wijden uit over het maken van een ontwerp, bloempotten en vazen, sieraden, wand- en raamdecoraties, paaseieren versieren, wenskaarten, gebruiksvoorwerpen, Kerst, bloemen en dierfiguren. Tot slot vermelden we nog dat bij dit handige doe-boek een mapje met veelkleurige filigraanstrookjes werd bijgevoegd teneinde de smaak te pakken te krijgen. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Julia TulkensIn u vergroeid. Gedichten, uitg. Leuvense Schrijversaktie, Blijde Inkomststraat 9, 3000 Leuven, Leuvense Cahiers Nederlandse reeks nr. 80, 1988, geïll., 140 × 210 mm, 141 blz., gen. 480 fr. - Deze nieuwe bundeling van gedichten van Julia Tulkens (1902) bevat een zestigtal gedichten uit vroegere bundels tussen 1936 (Ontvangenis) en 1976 (Gemarmerd in tijd) en uit de Verzamelde Gedichten (1974). Deze (definitieve?) keuze uit vroeger werk werd aangevuld met 26 onuitgegeven gedichten geschreven tussen 1964 en 1988 en een aantal her en der gepubliceerde gelegenheidsgedichten. Wie vertrouwd is met de intimistische verzen van de dichteres wordt verrast door de sociale inslag van een aantal van die gelegenheidsgedichten. Daarvan werden ook vertalingen gemaakt, o.m. in het Frans door Liliane Wouters en Maurice Carême. Voor het overige zijn de nu pas gepubliceerde gedichten, onder de titel 'k Ben plots weer een vrouw, gekenmerkt door dezelfde thematiek als het vroegere werk, maar in een gevarieerder vormgeving. De plotse dood van haar man (1967) heeft het later werk van Julia Tulkens sterk getekend. Ook deze toegevoegde bundel is een uitdrukking van de herinnering aan de geliefde en van de ervaring van het leven als verlies. Typerend daarvoor zijn de recente gedichten (mei 1988) die de nieuwe reeks omkaderen: Zeg niet / dat ik een ‘Weduwe’ ben. / Die pijnlijke naam, / ik haat hem... want... Hij leeft nog in mij. (133). Poëzie blijft voor haar, die achterblijft, een middel van contact over de grenzen van de dood heen. In de oprechtheid van haar ongecompliceerde verzen zal Julia Tulkens, die op haar gezegende leeftijd blijft getuigen van een aanstekelijke creativiteit, menig lezer weten te ontroeren. p.l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• H. Herreweghen & W. SpillebeenGedichten 1988, uitg. Davidsfonds/Leuven, Poëziereeks, 1988, 130 × 200mm, 64 blz., gen. 175 fr. - Voor de 24ste maal bezorgt het Davidsfonds in de Poëziereeks een overzicht van de betere poëzie die in de tijdspanne van een jaar verscheen. Sinds 1965 bloemleest Hubert van Herreweghen, aanvankelijk met Jos de Haes, na diens dood in 1974 met Willy Spillebeen, uit tal van literaire tijdschriften in Noord en Zuid. Hun staalkaart van de poëtische productie wordt onvermijdelijk gekleurd door een persoonlijke voorkeur. Maar de ervaring van twee poëzie-lezers, die zelf ook dichters zijn, werkt als een filter voor de leek die zich verliest in het toch vrij omvangrijk en vooral erg verspreid aanbod van poëzie. Precies door de voorselectie beantwoordt deze jaarlijkse bloemlezing aan een duidelijke behoefte aan poëzie die gewikt en gewogen werd. Met deze succesformule levert het Davidsfonds ongetwijfeld een grote bijdrage tot de verspreiding van poëzie die anders dreigt opgesloten te blijven in een kring van gepriviligieerde lezers. Gedichten 1988 biedt een kleine vijftig gedichten van zowat veertig dichters met een grote verscheidenheid qua thematiek en vormgeving. Bekende en minder bekende dichters komen aan bod, gevestigde namen en dichters die zich sinds 1987 op de voorgrond hebben gewerkt. De bloemlezing wordt afgesloten met een reeks summiere bio- en bibliografische nota's omtrent de opgenomen dichters. p.l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jakob SmitsJakob Smits: een portret, uitg. Vrienden van het Jakob Smitsmuseum vzw, Sluis 155A, 2400 Mol, 1988, geïll., 300 × 220 mm, 154 blz., geb. 570 fr. (port incluis). - Honderd jaar nadat Jakob Smits zich in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1988 te Mol-Achterbos vestigde om er veertig jaren van zijn oeuvre te scheppen is er op de markt geen enkele monografie meer beschikbaar over deze Kempische grootmeester. De vrienden van het Jakob Smitsmuseum hebben met deze uitgave dit verholpen en een samenvatting gebracht van wat er tot nog toe verscheen. Mevrouw L. Schoonbaert resumeerde op perfecte wijze in haar inleiding de betekenis van Jakob Smits. Hij brak met het burgerlijk milieu van het einde van de 19e eeuw en liet zich ontroeren zoals Servaes door de ongerepte natuur en het eenvoudig en diep geloof van de landelijke mens, die innerlijke vrede schept. Hij zit in de ban van het Rembrandtiaans clair obscur. Hij is een exponent van het symbolisme. Zijn factuur is korrelig. In een eerste hoofdstuk wordt het kunsthistorisch kader geschetst waarin Jakob Smits (1855-1928) optrad en dat van de Haagse school over het symbolisme naar het expressionisme trekt. Aan de hand van brieven en getuigenissen wordt in het tweede hoofdstuk een portret opgezet van deze kunstenaar, zijn gezin, zijn milieu, zijn vriendschap met Jef van Hoof. Het derde hoofdstuk houdt een analyse in van het profiel en een waardeoordeling van de schilder. Is hij de symbolist, voorloper van het expressionisme? Smits is bezeten van het lichtprobleem. Moeder en kind zijn een van zijn favoriete themata. De passionele en compromisloze kunstenaar brengt tederheid, zachtheid en innigheid op doek. Het vierde hoofdstuk handelt over de talrijke tekeningen, die de kunstenaar maakte, eerst met houtskool, vervolgens hoofdzakelijk met rood en zwart krijt en soms met potlood op dezelfde themata. Tenslotte wordt de etser Smits onder de loupe genomen, met eraan toegevoegd een thematische catalogus van zijn 89 etsen. Een bio- en bibliografie sluit het boek af, wat een blijvende consultatiebron over deze schilder blijft. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Norbert HosynFrançois Musin, marineschilder 1820-1988, uitg. Stadsbestuur Oostende, 1988, geïll. 205 × 205 mm, 84 blz., geplakt. - Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het overlijden van François Musin pakte het Oostendse Museum van Schone Kunsten uit met een geslaagde retrospectieve tentoonstelling. Afkomstig uit de oesterputten zou de jonge Oostendenaar zijn betrokkenheid bij de zee nooit loslaten, alhoewel hij aan de Brusselse academie bij Navez gaat studeren en er in het huwelijk treedt met Marie-Célestine Gosselin, schilderes van stillevens, die amper op 26 jaar stierf (1853). Voor zijn tijd een hele beroemdheid als we vaststellen dat koning Leopold I reeds in 1845 een ‘gezicht te Oostende’ aankocht en Keizer Wilhelm I van Pruisen 8 marinelandschappen bestelde in 1853 als muurbekleding van een salon in zijn kasteel van Potsdam. Het was ook een tijd dat de overheid gul was voor artiesten: in 1852 kreeg François Musin een duingrond (100m strand) om zijn ‘Pavillon des Dunes’ erop te bouwen (in hout). Hij baatte het niet uit en was meer dan wie ook op reis. Oostende zelf wachtte echter tot 1877 vooraleer een werk aan te kopen! Ook bij de picturale binnendecoratie van het nieuwe kursaalgebouw werd hij betrokken: 7 doeken schilderde hij (bij de verbouwingen overgebracht in het museum gingen ze in W.O. II in de vlammen op). François Musin is een vermaard marineschilder, die de romantiek toepast op stormscènes, zeeslagen en allerlei merkwaardige gebeurtenissen op zee met woeste golven en onheilspellende wolkendekken in beeld brengt. Een man, die teveel jaren in de vergetelhoek bleef en een luxueuzer catalogus nodig had. Tijdgenoot van Henri De Braekeleer, de meester van het interieur, is Musin de grootmeester van de wateren. Een zelfde preciesheid van het penseel kenmerkt deze groten uit de 19de eeuwse schilderkunst. Wanneer zal Oostende een budget uittrekken om hem aan een grondiger studie te onderwerpen? rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Mark MeekersOngeneeslijk feest, uitg. Leuvense Schrijversaktie, Leuvense cahiers nr. 78, 214, 1988, 210 × 140 mm, 64 blz., 300 fr. - Mark Meekers verkeert in volle bloei. Zijn oogst is rijk. De dichter-schilder Marcel Rademakers beheerst taal en palet in al zijn variëteiten. Zijn taalrijkdom is overvloedig... een ongeneeslijk feest, waar het ene beeld het andere opvolgt in een overweldigend ritme. Alhoewel de dichter zich laat inspireren door een momentopname zoals bij de dood van Gery Florizoone, of de chirurgische ingreep bij een vriendin, groeien deze momenten uit tot levensdiepe vragen. ‘Het slepend verval van woorden en waarden’ is de grondtoon van elk van zijn gedichten. Voor hem is ‘slechts de pijn van de waarheid waard om te dragen’. Hij draagt die uit met de gloed van zijn elitaire geest, die de problemen van deze kosmos doortasten. De liefdeslyriek uit het middelste deel van de bundel van zijn kant is ‘genadeloos zacht’ zonder nochtans aan diepgang in te boeten. De liefde is immers voor hem ‘onsterfelijk op mensenmaat’. Graag wil ik dan ook met hem ‘wandelen als een wonder op het water van de dag’, want dit is de diepe levenskracht van elkeen onder ons. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jenny DejagerDe smaak van stilte, uitgave in eigen beheer (Kiemdreef 19, 8720 Kuurne), 1988, geïll. met 7 foto's, 210 × 150 mm, 64 blz., 250 fr. - Een debutant heeft nog geen profiel, maar hoe aangenaam is het niet om dan in een eerste verzenbundel levenswijsheid en diepmenselijkheid te ontmoeten. Jenny Dejager, die op de voorstelling van haar bundel in het stadhuis te Kuurne een overvolle zaal wist bijeen te brengen, deelde haar bundel in vier delen in, van elk een goede tiental gedichten. Zinnen als ‘als de stilte pijn huilt, / de leegte mijn boetekleed wordt, / laat me dan weten / dat ik dromend mag genezen’, ‘Jouw sluier van kant draagt dit hele verhaal’, ‘een verrukkelijk gevoel / vertroebelt, / vloedt ongehinderd weg / in rustiger zeeën’ getuigen van angst, die gaandeweg overwonnen wordt ‘Jouw eelt wordt doorschijnend / een luttel moment / schrijf jij het landschap dat ik met woorden schilder’, ‘In een mozaïek van kleuren / offer ik mijn mooiste / dromen’. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Fernand FlorizooneOp de bermen van de tijd. Gedichten, uitg. Lannoo/Tielt, 1988, reeks ‘De Golfbreker’, 140 × 225 mm, 64 blz., paperback, 480 fr. - Deze bundel werd in 1987 bekroond met de Guido-Gezelleprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie. De jury loofde de spontaniteit van de zegging, de verwoording van een dankbaar aanvaarden van de existentie en de vaak verrassende beeldspraak. Het landschap van de Westhoek met de sloten, de bomen, de bloeiende bermen, de nabije zee, is in nagenoeg elk van deze korte gedichten opgeroepen, soms met een vleugje melancholie, meestal met een gelukkige glimlach. Fernand Florizoone laat zich hier kennen als een stille genieter van wat het eenvoudige leven biedt. De dankbaarheid en het geluksgevoel overstemmen zelfs de tragiek van het overlijden van een naastbestaande. Het gedicht ‘De moeder sterft’ eindigt aldus: Toen baarde zij ons opnieuw, / en werden wij, heviger dan voorheen, / haar kinderen. Dit zijn versregels, die heel wat meer zeggen dan in nuchtere woorden kan uiteengezet worden, en die daardoor juist onvervangbare poëzie zijn. Vrij talrijk zijn in de bundel de verzen van onmiskenbare hoge kwaliteit. De aanhef van ‘Zestigste lente’ luidt aldus: Misschien bloeit alles nu van binnen, / het kleinkind en de roos, / en ook de dood draagt knoppen ongezien. Nergens wordt een laaiende passie beleden. Telkens is het een mijmeren voor een venster, dat uitkijkt over rietkragen heen op ‘een weg naar oeverloos’. J.S. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
• ScharnierTijdschrift dat het archeologisch onderzoek in de Antwerpse kathedraal op de voet volgt; te koop aangeboden in de O.-L.-Vrouwekathedraal à 20 fr. - Nr. 5: Als informatieblad wil Scharnier een schakel zijn tussen het publiek en het provinciebestuur van Antwerpen dat verantwoordelijk is voor de restauratie van de kathedraal. Van bij de aanvang van de opgravingen die in de kruisbeuk werden uitgevoerd door de afdeling opgravingen van de oudheidkundige musea van de stad Antwerpen, was Scharnier de ‘verslaggever ter plaatse’. De vier reeds gepubliceerde nummers geven dan ook een mooi beeld van de evolutie van de opgravings- en restauratiewerkzaamheden. Het vijfde nummer geeft in 8 blz. een overzicht van de vorderingen van het archeologisch onderzoek van 1 juni tot 30 september 1988. Nu het eigenlijke graafwerk is afgelopen kan een eerste balans van de gevonden resultaten worden gegeven. De vaststellingen die in de kruisbeuk werden verricht worden later gevolgd door een aanvullend onderzoek in het koor. In dit nummer vindt de lezer eveneens een merkwaardige bijdrage over een vont die in het centrum van de kruisbeuk werd gevonden. De cirkelvormige vlek die zich in de bodem aftekende bleek uiteindelijk een waterput te zijn waarvan de houten resten op 3,5 meter diepte aan het licht kwamen. Alle belangstellenden kunnen in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal eveneens een blik werpen op de werken. Daarvoor is een speciaal platform gebouwd dat te bereiken is vanuit het gerestaureerde gedeelte van de kerk (ingang Handschoenmarkt). De kerk is voor bezoekers toegankelijk: op weekdagen van 12 tot 17 uur; op zaterdagen van 12 tot 15 uur; op zon- en feestdagen van 13 tot 16 uur. De toegangsprijs bedraagt 30 fr. per persoon. Groepen vanaf 20 personen krijgen een groepsticket met 50% vermindering. Het bezoek aan de kerk eindigt met een kleine tentoonstelling over de opgravingen. De recensies werden geschreven door:
|
|