Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
Aandacht voor...Frank Liedel
| |
[pagina 369]
| |
tegen uitbuiting en onderdrukking; of met de doorn in het hart dragen ze het onrechtvaardige juk; of ze zoeken verlossing in de dood. Het leed dat mensen elkaar aandoen uit hoogmoed, machtswellust, brutaal egoïsme, genadeloze wedijver, komt geregeld aan de orde in het vertelde levensbeeld. Maar ook het onafwendbaar en onontkoombaar tragische in het bestaan - als slopende ziekte, aftakeling, doodgaan - behoort tot de constante thematiek. Geen ontspanningsliteratuur! Liedel is geen blijmoedig auteur! Zelfs relativerende of genezende humor is hem veelal vreemd. Sarcastisch of satirisch rebelleren doet hij wél, in scherpe, spottende uitvallen, vooral tegen onrecht gepleegd door machtige ‘kaffers’ uit de business, de politiek, de ambtenarij. Dan doet hij zijn personage agressief ‘dwarsliggen’, net als de drie vrienden uit Dwarsliggers. In zulke passages schrijft hij zijn figuren een niet geringe dosis intellectuele superioriteit toe; of is dat een schild voor een gevoel van sociale inferioriteit? Het valt in elk geval op hoe dikwijls in zijn werk een situatie gecreëerd wordt waarin een lager geplaatste of ondergeschikte, maar creatiever en intelligenter, met voelbare sympathie gesteld wordt tegenover een baas of hoger-op-de-sociale-waarderingsschaal-gestegene, maar die dan steevast dom, plomp en egoïst is: onder meer Grauwe / Pilliau, Quos / Kobbenox, Brackeniers / Liebens. Hoge pieten zijn bij Liedel vaak onmensen en ze trappen op hun ondergeschikten of medemensen; voor Soerov (De duivel loopt geen risico) zijn gewone mensen slechts ‘vliegen’ (p. 47), ‘hulpeloze insekten’ (p. 57); sla ze zonder meer te pletter als ze je hinderen! In 50 formuleert hij het hiërarchisch niveauverschil nadrukkelijk, hoewel het er niet van relevant belang is: aan de top staat de gouverneur, dan komt Loete, de man van ‘vijf treden lager’ en dan Buekers, de man van ‘zes treden lager’, maar fijngevoeliger en slimmer. Niet zelden betreft het de onmacht van de kleine man tegenover de macht van het geld en van de hoge bonzen. De machtsmens is bij hem nooit een scheppende mens. Soms geeft hij af op het gekuip van politici met benoemingen, de beïnvloeding door optimaten, de verleiding door duiten en vrouwelijk schoon. In het uitzichtloze bestaan van Liedels personages komen slechts weinige momenten van geluk en bevrijding voor. Hun gelukkigste uren brengen ze door bij hun vrouw (als 't meevalt) of hun minnares. Hij wijdt lyrische, fijngevoelige beschrijvingen aan het prachtige vrouwenlichaam en de liefdesexaltatie. In de focus van het TV-spel Octopus (niet gepubliceerd) staat eveneens het thema van de liefde. In het beeld zien we Nicolas, een ontgoocheld man na een mislukt huwelijk, die na wat vrijblijvende ontmoetingen van één nacht, dan toch als 46-jarige de ware liefde ontdekt. Naast hem Nadine, een vrouw die na jaren van leegte en af en toe wat amoureus dienstbetoon, op haar 37ste dezelfde ontdekking doet. Niemand, geen enkele bedreiging, ook geen verminkend ongeluk, Ik ben me er scherp bewust van dat ik niet te catalogiseren ben. Ik hoor bij niets; ik hoor bij niemand; ik ben onnavolgbaar in het weefsel van mijn tekst. Ik pas in geen enkele ‘cranny’... Ik kan morse-seinen naar de leden van een beperkte groep van fervente bewonderaars en daarmee basta. Wie de sleutel heeft, kan mijn deur opendoen. In dat constante bewustzijn van niet te remediëren falen werk ik nu en zal morgen werken, en overmorgen.
Frank Liedel in zijn werkruimte aan de Jules Bilmeyerstraat 37 in Berchem-Antwerpen.
kunnen hen weerhouden. Je zou kunnen zeggen dat Octopus een gedramatiseerde ode is aan de liefde die alles overwint en alles verandert. Soms lijkt het wel stof voor een volksballade! Over de liefde kan Frank Liedel in vervoering en vervoerend schrijven! Echte liefde - de enige die de moeite waard is - bevat echter ook irrationele componenten. Vandaar wellicht de Franse uitdrukking: ‘l'amour n'est pas aimé.’ De personages lopen in de liefde innerlijke kwetsuren en ontgoochelingen op als blijkt dat die zo vurig gestreelde niet geheel onberekenend is (Myriam-Ruth bijvoorbeeld) of de echtgenote (Erna bijvoorbeeld) burgerlijk-bekrompen blijkt te zijn en geen oog, oor of hart heeft voor het nog romantisch-jongensachtige in haar man. In Dwarsliggers houdt een andere reddingsgordel de drenkelingen boven water, namelijk de vriendschap. Deze bundel is bepaald een ode aan de vriendschap van de drie figuren; elk op zijn manier en beurt - of samen - helpt zonder aarzelen een medemens of ‘zielepiet’; ze steunen elkaar in hun verzet tegen persoonlijkheidfnuikende situaties, tirannieke uitbuiters, tegen de geest- en vreugdedodende sleur, tegen het schrijnend tekort aan humaniteit. In een of andere mate zullen die drie dwarsliggers wel weerspiegelingen zijn van Liedels eigen persoons- en levenssfeer. De schaamteloze verloochening van de vriendschap grieft hem diep. Net als in Liedels andere verhalen ontmoet je in Dover het thema van de vergeefse hunker naar geluk, de onmacht van de mens om volledig verzadigend geluk te ervaren in het har- Je weet dat ik altijd begin met een algemeen concept. Ik heb, terwijl ik de eerste bladzijden van een verhaal aan 't schrijven ben, een vrij precies idee van de inhoud en de bouw van het gehele verhaal. Maar naarmate ik vorder, krijg ik altijd (of vaak) de indruk dat de novelle een soort autonoom bestaan begint te leiden. Het klinkt een beetje overtrokken, maar het is alsof ze zich als vanzelf en uit zichzelf begint te ontwikkelen. | |
[pagina 370]
| |
monisch samenzijn met anderen. Ook in Dover zijn de mensen, en zeker de hoofdfiguur, onbevredigende hunkeraars, onbegrepenen, eenzamen, gekwetst tot in het diepste van hun wezen. Zo leeft Hugo, een zesenveertigjarige beheerder, naast zijn vrouw Nelia zonder wezenlijk contact met haar. Ze is wel een voorbeeldige echtgenote in de burgerlijke zin, maar een tot in het diepste van de ziel gaande, hart- en geest- en zinnenberoerende relatie is er geenszins. Van de behoefte daaraan blijkt ze zelfs geen vermoeden te hebben. Als man voelt Hugo zich onbegrepen en onvoldaan. Ook met zijn dochter Brigitte - vroeger zijn liefste kind - heeft hij sedert haar huwelijk geen contact meer; ze is getrouwd met een dokter die, behalve zijn diplomakennis, weinig of geen kaas heeft gegeten van cultuur en Hugo afstoot door zijn vulgaire smakeloze grappen. Maar zijn dochter floreert meer door de status van haar man dan om hemzelf. Slechts bij zijn zoon Stefaan, een assistent aan de universiteit, voelt hij af en toe begrip en sympathie. Marie-Claire daarentegen klampt zich aan Jean-Claude, Hugo's vriend, vast als aan een idool; ze overlaadt hem, bemint hem met ‘streelklauwen’ (p. 53). Ze voelt niet aan dat hij haar juist daarom ontvlucht en vertier zoekt bij andere vrouwtjes. In contact met andere mensen voelt Hugo meteen om een of andere reden antipathie, zelfs minachting. Zijn oude, overleden werkgever was een ongeletterde, brutale, maar rijke dictator met bazige grillen; de drie zonen, erfgenamen van de bouwfirma, laten Hugo ondubbelzinnig voelen dat hij als hun schoonbroer maar een aangetrouwde ‘uitvreter’ (p. 10) is; de gymnasiumrector die hij op de boot van de fabrikant Wolf ontmoet, evalueert hij ras als een hypocriet, een ‘plechtige ezel’ (p. 16). Hugo stoot voortdurend tegen een muur die wezenlijk contact onmogelijk maakt. Hij stelt hoge eisen, te hoog wellicht. Zo zwerft hij door het leven als een verloren gelopen hond in het bos. Hem rest niets anders dan de vlucht, ver van de wereld waarvan hij vervreemdt, naar de andere kant, naar Dover. Hij zal niet het luxe-yacht kopen waarvan
Kaft ‘Karekiet’, uitgave ‘De Garve’.
Kaft ‘De kaperbrief’. Dit boek werd bekroond in de romanprijsvraag ‘Heideland voor Noord en Zuid’. Handschrift van Frank Liedel uit ‘De krant uit Santa Fe’. zijn vrouw droomde om er gezellige party's in te houden, maar wel een kajak, een éénzitter, als om zijn vrouw te pesten. Eenzaam zal hij ermee oefenen op de Nederlandse rivieren en plassen, en genieten van een stil plekje in de zon tussen het riet. Ook traint hij in zijn éénmansbootje op zee, want eens komt de dag van de grote tocht, de verre vlucht. Die dag komt er na zijn funest afgelopen bemoeienis met de radeloze Marie-Claire, na de dood van haar aangebeden man volkomen op hol geslagen. Hij heeft haar afgod van zijn voetstuk gehaald. Vol wroeging, onzekerheid, verscheurd en innerlijk leeg stapt hij in het vaartuigje en begint te paddelen. Dover is de concrete voorstelling van het verlossingsoord waarheen hij wil ontsnappen uit de wereld van onbegrip en persoonlijk fiasco. Dover wordt het - ultieme? - doel van zijn boetetocht en catharsis. Hij kon, mits enig residu van geloof, ook naar Compostela gaan. Is Dover een soort van nirwana of gewoon het einde waar alle verlangen ophoudt? Zijn kajak is het instrument van zijn wraak op Nelia en haar spottende broers van de firma Rombouts, geen ruime en toch zo bekrompen partyboot, maar een wereld voor één man, een middel om te ontsnappen, het enige ding - en hij hield de laatste tijd opvallend meer van dingen dan van mensen - waarmee hij zich één voelde worden. Met zijn vrouw, met anderen was hem dat nooit gelukt. Geen wonder dat hij kon lachen - de enige keer in de novelle - toen hij de ingeving kreeg de kajak te kopen. Tijdens de zware tocht op zee zwalpt hij over golven van onzekerheid en twijfels, soms stuurloos of zonder benul van juiste koers, vechtend tegen dorst, uitputting en pijn. Hij is tenslotte maar een nauwelijks getraind amateur! Herinneringsbeelden doemen concreet voor hem op; vooral het tragisch geval Marie-Claire kwelt hem geregeld als spijt, verraad, onmacht. De zware beproeving van de overtocht is een afbeulende pelgrimage van iemand die zich tegelijkertijd schuldige, dupe en muslukkeling weet, de schommelende levensbalans van een radeloze mens die geen andere uitweg meer weet dan de vlucht zonder meer in vol- | |
[pagina 371]
| |
strekte eenzaamheid - in de dood? Het verhaal eindigt zoals het begon. Of juister: het begint met het einde en eindigt met het begin, met dien verstande dat het begin uit het oogpunt van de passagiers van de mailboot wordt verteld en het einde uit het oogpunt van de hoofdfiguur zelf. Die structuur omsluit het vertelde levensgebeuren als een oester en sluit meteen ook het antwoord in dat de lezer toch graag had gekend. Misschien wou de schrijver geen ondubbelzinnige ontknoping, zag hij er geen in die problematiek... In Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua plaatst Frank Liedel ons, zoals gewoonlijk, meteen in het verhaal en we worden dadelijk in de vaart meegetrokken. Er is een schim aan 't woord, in de ik-vorm, die nog moet wennen aan die nieuwe vreemde vorm van bewust bestaan, in een onzichtbaar, ballonachtig, zwevend lichaam dat gewoon door muren en vensters kan heendringen. De schim ervaart dat ze ook zintuiglijk waarneemt, beter zelfs dan vóór de dood, en emotioneel wordt aangedaan, maar dan afstandelijk en objectief. Alleen het besef van tijd blijkt niet meer te bestaan; de ikfiguur denkt gisteren overleden te zijn, maar achteraf blijkt het al een jaar en twee dagen geleden te zijn gebeurd. Wat er in die duistere periode tussen dood en als schim ontwaken is voorgevallen, wordt hem door Fernanda, zijn ‘evenschim’ en vroegere vriendin, verteld. Een dodelijk remdefect heeft de ik-figuur in de schimmenwereld geholpen; zijn wagen is een steile afgrond ingedonderd en heeft hem de borstkas verpletterd. Zijn vrouw Minka had al tijdens zijn leven een minnaar, namelijk zijn ‘goede vriend’ Boone, garagehouder, door wiens schuldige berekende nalatigheid hij om het leven is gekomen. Een ik-verhaal van een schim over zijn huwelijksrelatie met Minka! Maar dan gesuggereerd aan Shirly op wie hij als schim, zonder dat ze het beseft, een opvallend sterke invloed kan uitoefenen. Hij kan zijn gedachten en adviezen tot haar geest, gemoed en wil doen doordringen. Op het einde van het slothoofdstuk drijft hij haar zover dat ze papier en schrijfmachine koopt en zijn geïnspireerd verhaal begint te typen. Het centrale thema in het werk van Frank Liedel, ook in Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua, is dat van de menselijke onmacht tot de volmaakte liefde, het onvermijdelijke van het onvervulde in de huwelijksrelatie. De grote droom van een volledige harmonie tussen man en vrouw naar lichaam, hart en geest is een levenslang tevergeefs! In zijn werk voelt steeds een van de partners zich onbevredigd, onbemind, in eenzaamheid teruggedrongen. In De kaperbrief was het de vrouw, in Dover en Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua is het de man. Komt het verlangen naar integrale bevrediging in het huwelijk vaker voor in Liedels werk, dan Er is een periode tot en met De kaperbrief. Dat is een periode van uitzegbare en heldere mededelingen... De wereld, en het leven zoals ik dat zag, was te lezen, te interpreteren, langs lijnen die parallellen hadden in de epure van de logica... Het was een periode van klein vertrouwen in het schrijvende complexe wezen dat ik was (en ben)... Na De kaperbrief bevrijdde ik een ander inzicht dat reeds sedert lang latent aanwezig was. Dat gewijzigde inzicht, leidend tot een ongebreideld opbiechten van opwellingen in mij, was een gevolg van een gegroeid en groeiend zelfvertrouwen. Ik heb een landschap nodig, of een localiteit; daar kan ik gemakkelijker in rondschrijven. In Pontoise heb ik een vijftal keren gecaravand. Ik ga alleen op reis in functie van de schrijfmachine... Maar het gebruiken van gegevens komt a posteriori. evenzeer de tegenhanger ervan: het ontgoochelende ontberen ervan. Ook het thema van de dood, als eindpunt van een onvervuld leven, komt bij Liedel nogal constant voor. In de novelle Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua is de hoofdfiguur het slachtoffer van de nalatigheid van Minka's minnaar. Als Boone het haar later vertelt, in bed, zal ze niet eens verontwaardigd zijn en zelfs een hartstochtelijk liefdesspel met de ‘moordenaar’ bedrijven. In Dover zoekt de hoofdfiguur ‘verlossing’ door zich doodop te paddelen tijdens zijn kajakovertocht van het Kanaal. Op de kust van Dover ploft hij in bewusteloosheid neer. Ook in Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua wordt het doodgaan voorgesteld als een bewusteloos worden, maar de ik-figuur ontwaakt uit die definitieve bewusteloosheid als een zwevende schim. In De kaperbrief treedt de dood eveneens op als de enige uitweg uit de ellende voor de kapotgeconcurreerde handelsreiziger. In Om de linkerhand van St.-Antonius van Padua klinkt bovendien een nieuw geluid door: het optreden van het fantastische. Een gestorvene als schim tot hoofdpersoon maken van een nochtans levensecht verhaal is een fijne vondst, beslist in de manier waarop Liedel die vondst consequent logisch heeft uitgewerkt, zowel in de verhaalmogelijkheden als in de daarbij passende woordenschat. Shirly wordt het gewillig - artistiek begaafd - medium van de schim via wie hij eindelijk de woorden zal kunnen scheppen waarmee hij zijn boodschap van over de grens van de dood dan toch zal kunnen formuleren, waar hij tijdens zijn leven zich, gesloten als een oester, niet kon uitspreken. Dat fantastische is echter zo vanzelfsprekend, zo natuurlijk aangebracht, zo onsensationeel-realistisch, hoe paradoxaal het ook mag schijnen, dat er van verbijstering, mysterie of beklemming gewoon geen sprake is.
Denkend aan het werk van Frank Liedel, ontkomt men niet aan de indruk dat hij een homo tragicus is die de onmacht tot het geluk als een kwellend gemis ervaart. Zijn personages gaan gebukt onder een vracht levensleed, zijn gedoemd tot eenzaamheid en mislukken. Bij dat alles blijkt hij te beschikken over ‘de Hasselblatt die ook de ziel fotografeert.’ Dikwijls komt in zijn werk de aanklacht voor tegen de verwoestende macht van de blinde winzucht. Hem onthutst tevens het gebrek aan eerbied voor het leefmilieu. Het tortueuze en het stoïcijnse tenderen in hem naar een overbrugging. De man in de kajak uit Dover komt als een treffend zelfportret over: een man alleen in een dubbele oneindigheid van lucht en water. Hij is ‘a lonely hunter’, die op zijn minst voor zijn groot talent gerespecteerd hoort te worden. Frank Liedel verdient bepaald méér dan wat hij tot nu toe qua erkenning en herkenning mocht in de wacht slepen.
René Turkry |