Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdNieuw werk: proza/poezie• Jacques De Visscher,Over de School, uitgave Grammens-Brussel, 1987, reeks Aktueel nr. 21, 120 × 190 mm, 90 blz., gen. 350 fr. - De stormen van vernieuwing die sinds de jaren zestig over het onderwijslandschap raasden en in het katholiek onderwijs met het Eenheidstype nog niet aan uitwaaien toe zijn, hebben in de ogen van veel weldenkenden onherstelbare schade aangericht. Wie de vernieling wil opmeten, vindt een ongenadigde analyse van de toestand in dit boekje van Jacques De Visscher, docent filosofie aan de Hogere Sint-Lucasinstituten te Gent. Grondstelling van de auteur is dat ‘het onderwijs een zakelijke aangelegenheid is en de school een instelling waar men komt leren’ (35). Teveel externe invloeden hebben deze primaire functie afgezwakt. Ideologisering en politisering wijst de auteur aan als de grootste kwalen. De onmiskenbare nivellering van het onderwijs, de ontmoediging van | |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
leerkrachten en docenten, de overwaardering van wetenschap en techniek en de daarmee gepaard gaande achterstelling van de humane en algemeen vormende vakken, de bedilzucht van allerlei instanties die het onderwijs bezwaren, enz. zijn inderdaad zieke plekken die het onderwijs ondermijnen, een echte cultuuroverdracht onmogelijk dreigen te maken en de rijke traditie van ons onderwijs uithollen. Ongetwijfeld geschreven vanuit de diepe ontgoocheling waarmee velen vandaag tegen het schoolgebeuren aan kijken en vanuit de bekommernis om de school echt school te laten zijn, komt het ons toch voor dat een publikatie als deze net iets te polemisch is opgevat om een dialoog ten gronde over onderwijsproblemen open te houden. In ongemeen scherpe bewoordingen pakt de auteur alle betrokkenen aan, niet in het minst de verantwoordelijken van ‘het rijk en het op macht beluste Nationaal Secretariaat van het Katholiek Onderwijs’. De doordachte en serene taal van de filosoof zoekt men tevergeefs in de pamfletstijl van dit geschrift. Inhoudelijk rijzen veel vragen bij de kritische behandeling van de gestelde problemen. In het bijzonder waar het gaat over de ideologie op school en waar ‘katholieke en vrijzinnige propagandisten’ het verwijt moeten incasseren van ‘misbruik van overheidsgeld voor ideologie en indoctrinatie’, kan men de auteur helemaal niet meer volgen. Het wezen van de christelijke scholen wordt hier compleet genegeerd en het is zeer de vraag of het alternatief van ‘een degelijke cursus wijsbegeerte’ (die overigens in veel onderwijsinstellingen bestaat) de zogenaamde waardevrijheid kan garanderen. Wat men geboeid begon te lezen als een pleidooi voor wat de school opnieuw zou moeten worden, groeit gaandeweg uit tot een radicaal pamflet waarbij slechts weinig overeind blijft. Echte radicaliteit (in de filosofische betekenis van het woord) is steeds constructief. Desondanks kan dit essay, precies door zijn scherpe vraagstelling, in discussies over onderwijsproblemen wel enige dienst bewijzen. p.l. | |||||||||||||
• Jaarboek Vlaamse literatuur 1987,Uitgave Grammens-Brussel, Martelaarsplein 21, 1000 Brussel, 1987, 152 × 210 mm, 199 blz., gen. 795 fr. - Ook dit Jaarboek is boeiend en gevarieerd. Na het inleidend artikel van Mark Grammens over ‘De kritische funktie van de intellektueel’, die naar zijn mening in gebreke is gebleven bij de reddingsoperatie van ‘De Morgen’, volgen in eerste instantie de jaaroverzichten. Jooris van Hulle constateert voor 1986-1987 een ongemeen rijke oogst aan Vlaams proza en daarnaast ook de verdere opmars van een generatie jonge schrijvers, die ‘zonder aan echte school- of groepsvorming te willen doen’ hun eigen plaats binnen onze letteren opeisen. Hij evalueert die enorme produktie op een sobere, trefzekere wijze en is voor de lezer aldus een betrouwbare wegwijzer. Hugo Brems gaat voor de poëzie op een andere wijze te werk. Hij belicht - vaak niet zonder ironie - enkele feiten die het poëziegebeuren hebben gekleurd, besteedt aandacht aan ‘De Nieuwe Tachtigers’ (ook hier zijn ze in opmars!) en selecteert dan een ‘Top tien’ uit het afgelopen jaar, zonder veel enthousiasme, want hij vindt het globaal gezien een mager jaar. Meer dan bij Van Hulle speelt in zijn overzicht de persoonlijk-kritische stellingname een rol. Joris Gerits belicht minder uitgebreid tijdschriften en jaarboeken. Hierbij valt op hoe de toekomst van de uitgeverijen en het literatuurbeleid in Vlaanderen telkens weer ter sprake komen. Freddy de Schuuter evalueert het Vondeljaar en Georges Adé schrijft over ‘De totaaltekst van Daniël Robberechts’, n.a.v. het feit dat deze wellicht zijn eenmanspublikatie tijdSCHRIFT stop zal moeten zetten, bij gebrek aan toelagen. Het tweede deel bevat, zoals gebruikelijk, een drietal essays. N.a.v. de heruitgave van Verzamelde gedichten van Jos de Haes is het herziene en bijgewerkte essay van Willy Spillebeen van 1966 opgenomen. Het behoort zeker tot het beste, dat over deze nog niet voldoende gewaardeerde dichter geschreven is. Hugo Bousset schrijft bewonderend over Paul de Wispelaere en noemt zijn laatste drie romans ‘één van de zeldzame toppen van het Vlaamse proza van de laatste tien jaar’. Gaston Durnez tenslotte maakt in een eerste totaalbeeld, met veel waardering, de balans op van zowel het literaire werk van Jozef Deleu als van diens algemeen-culturele bedrijvigheden. Een jaarboek met allures. rvdp | |||||||||||||
• Ignaas Dom e.a.,Een Timmermans-Jaar. Jaarboek 1987 van het Felix Timmermansgenootschap, uitg. J. van In - Lier, 1987, zw.-w.-foto's, 235 × 115 mm, 208 blz., gen. 675 fr. - Het 15de jaarboek (1987) van het Timmermansgenootschap verscheen onder de titel Een Timmermans-jaar, daarmee doelend op 1986, toen de Vlaamse schrijver op velerlei wijze speciaal herdacht en gehuldigd werd. Het onderhavig jaarboek brengt een zeer ruime keuze van toespraken en lezingen die bij Timmermans-vieringen in 1986 werden gehouden. Wij vermelden bijdragen van Ignaas Dom, die het jaarboek samenstelde, Maurice Vanhoutte, Louis Vercammen, Anton van Wilderode, H.E. Mertens, Ludo Simons, Marcel Janssens, José de Ceulaer, Pol Goossen, Bert Peleman, A. Lens, Clara Timmermans, Frans Verstreken, Els Verstreken, Gaston Durnez en Frans Silis, die de Timmermansbibliografie 1986 en de Kroniek 1986 verzorgde. Alles bij elkaar een zeer verscheiden, boeiend en belangrijk document, zoals wij dat vanwege het Timmermans-genootschap gewend zijn. Vermelden we volledigheidshalve nog dat het F. Timmermans-Genootschap opereert vanuit de Kan. Davidlaan 22 in 2500 Lier en dat het lidmaatschap kan verkregen worden door de som van 400 fr. over te maken op rek. nr. 413-8086411-63. F.v.V. | |||||||||||||
• Frans Transaer,Onderdak vinden. Gedichten, Point 9, 2e jg. '85-86, uitg. Point vzw, Brusselsesteenweg 356, 9402 Ninove, 1986, reprodukties van het werk van Harold van de Perre als illustraties, 145 × 210 mm, 44 blz., gen. 195 fr. - In Onderdak vinden zoekt de dichter de grenzen te verleggen van zijn krap, ingedijkt bestaan dat hij steeds meer als verstikkend voor zijn zelfontplooiing gaat ervaren. Kortademig vlucht hij de natuur in, geniet etherisch, schakelt alle sluimerende zintuigen in, kijkt en luistert kunstig, drinkt denkend. In een identificatie met plant en uil zoekt hij te ontkomen aan de memel. Naarmate de bundel vordert ruimt het doorleefde natuurbeeld alsmaar meer plaats voor de innerlijke persoonsbeschouwing. In het slotgedicht gaat de dichter resoluut de uitdaging aan: ‘Ik haat mijn kikkerperspectief, / vecht mij wadend / door het kroos. / Wees mij geen rem / leg mij geen strobreed in de weg. / Ik ben gewapend tot de kin.’ Voor mensen die houden van sprankelende, knap in elkaar gezette en vooral open en eerlijk doorleefde stemmingspoëzie is deze bundel een aanrader. De uitgave is bovendien bijzonder fraai en harmonisch geïllustreerd. Niks klatert, niet overheerst. De sepia-tekeningen van Harold Van de Perre zijn ronduit adembenemend! J.V.M. | |||||||||||||
• Patricia Lasoen,Landschap met roze Hoed, uitg. Manteau-Antwerpen/Amsterdam, 1987, 130 × 215 mm, 128 blz., gen. 545 fr. - Tweede druk van de thematisch gestructureerde verzamelbundel die oorspronkelijk in 1981 verscheen en een keuze bevat uit de gedichten geschreven tussen 1965-1980. Deze nieuw-realistische, erg toegankelijke poëzie confronteert de lezer met de concrete werkelijkheid en het leven-van-alledag, waarin geluk ‘mettertijd’ meer en meer plaats moet ruimen voor pijn en verdriet. Onderwerpen als natuur, maatschappij, huwelijk, ouder worden, schrijven, geboorte en dood... zijn vaak ‘verpakt’ in een beschrijving, anekdote of verhaaltje. Nauwkeurige observatie wisselt af met understatement en relativerende ironie als verzet tegen het ‘grote sentiment’. Maar ook de weemoed is voldoende aanwezig, vooral dààr waar de gedachten van de dichters zich even vermeien in het verleden. De romantiek laat zich af en toe gelden zonder grenzen te overschrijden en het evenwicht te verstoren. In het poëtisch landschap van Patricia Lasoen overheerst inderdaad ‘het roze’... ‘Ouder geworden’ wordt de dichteres zich tenslotte bewust van een aloude waarheid: ‘en heden, in de late ochtend na de laatste maan / ken ik na jaren droom en daad.’ E.A. | |||||||||||||
• Guido Cloet,Onmogelijke onmin, uitg. Leuvense Schrijversaktie, Blijde Inkomststraat 9, 3000 Leuven, Leuvense cahiers nr. 57, 1986, 140 × 210 mm, 54 blz., gen. 230 fr. - Genezen van een stuk teruggetrokken leven, een winteravontuur, een louteringsproces vol angst, vertwijfeling en pijn, een zoektocht naar zijn identiteit, staat de dichter bruisend van vitalisme open op de toekomst. Durvend, vastberaden tot daden bereid trekt hij alle registers open en schept ruimte en openheid. ‘Grotere jaren met warmere stemmen steken hun kop op’. Het ik verglijdt naar een wij, ruimer, wereldomvattender: ‘Onder hoede van zon en van maan vinden we verte, / schepen met de vissen in, / springen kangoeroewarm ons te buiten ons vel.’ De dichter propageert een grenzeloos (bijna naïef aandoend) optimisme naar de toekomst toe: ‘Met de allure van allen voor allen / krijgt Sisyphus de klus wel geklaard.’ Alles valt nog te beginnen: ‘Alles ligt nog bijeengeschreven in den beginne, onze tijden staan zwart van ongeletterdheid; / kunstzin en ontwikkeling op strohalmmaat. / Onze plaats is bij de runen.’ Voorwaar een merkwaardige bundel in een chagrijnige tijd waarin zovelen schreeuwen: alles is gezegd! J.V.M. | |||||||||||||
• Johan van Cauwenberge,Raaklijnen van het licht. Een huldeboek voor Erik van Ruysbeek, uitg. Leuvense Schrijversaktie, Blijde Inkomststraat 9, 3000 Leuven, 1987, Leuvense cahiers nr. 68, geïll. met zw.-w. foto's en tekeningen, 210 × 140 mm, 204 blz., gen. 690 fr. - Veertig jaar dichterschap ‘Erik van Ruysbeek’ mocht zeker niet onopgemerkt voorbijgaan! Daarom dit huldeboek. Samensteller Johan van Cauwenberge wijst er in zijn inleiding terecht op dat van Ruysbeeks werk ‘ontegensprekelijk een ruimere belangstelling waardig is’, en dan vooral van ‘officiële zijde’. De essayistische bijdragen pogen al- | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
le inzicht te verschaffen in de aard en de betekenis van een veelzijdig, belangwekkend oeuvre dat getuigt van een onuitputtelijke geestelijke rijkdom en een schoonheid die de glans is van een diepere waarheid. Essay en/of roman worden besproken door Hugo Bousset, Julien Vandiest en Egbert Aerts. Rudolf van de Perre, Annie Reniers en Eugène van Itterbeek wijden beschouwingen aan de poëzie. Christian Wauters heeft het over van Ruysbeek en de muziek (meer bepaald Bach) en Geert Tilleman benadert zijn werk vanuit christelijk standpunt. Emiel Lauf onderzoekt in een thematische studie ‘het poëtisch en existentieel perspectief’, terwijl Paul Gillaerts een ‘eerste verkenning’ geeft van de ‘poëticale opvattingen (1947-1957)’. Voor gedichten zorgden W.M. Roggeman, R. De Neef, D. Christiaens, J. van Cauwenberge, C. Haesaert en E. van Itterbeek. Wat het plastisch werk betreft, vermelden we de illustraties van F. Minnaert, R. Monteyne, M. Goetelen, T. Humblet, W. Philips en J. Duyck. Tenslotte zijn er de getuigenissen van J. Geeraerts, K. Jonckheere en A.G. Christiaens. Moge dit huldeboek een aanzet wezen tot een uitgebreid onderzoek naar de betekenis van E. van Ruysbeek voor onze Nederlandse literatuur. E.A. | |||||||||||||
• 1986. Oostvlaamse Literaire Monografieën. Deel VIII,Uitg. Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Prov. Kulturele Dienst, Bisdomplein 3, 9000 Gent, 1986, geïll., 195 blz. - Deze bundel bevat bijdragen gewijd aan de Oostvlaamse auteurs Roland Jooris, Jan Schepens, Marcel Wauters, Gaston van der Gucht, Walter Haesaert en Ivonne Waegemans. Elke bijdrage wordt gevolgd door een bio-bibliografie en een bloemlezing. In een verhelderende studie schetst H. Brems de evolutie van de nieuwrealistische dichter Jooris naar een ‘ascetische’ houding inzake waarnemen en schrijven. Paul van Aken heeft het over een ‘buitenbeentje’ in onze letterkunde, nl. J. Schepens, die erg bedrijvig was als prozaïst, criticus, dichter en vertaler. Het literair en plastisch werk van dichterschilder-tekenaar Wauters, ooit redactielid van het avant-gardetijdschrift Tijd en Mens en thans voorzitter van de Vlaamse P.E.N., wordt voorgesteld door W.M. Roggeman. Walter Giraldo doorlicht vooral, bijwijlen kritisch, het toneeloeuvre van van der Gucht, ook schrijver van romans, novellen en jeugdboeken. F. Handtpoorter levert een bijdrage over dichter-prozaïst Haesaert, vriend van P. Snoek; hij noemt hem een ‘geprofileerde persoonlijkheid’. M. de Sterck tenslotte schrijft over I. Waegemans, ‘in Vlaanderen jarenlang dé succesauteur voor de jeugd met ruim 5000 voorstellingen van haar toneelstukken en diverse herdrukken van haar kinder- en jeugdboeken’. E.A. | |||||||||||||
• Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen 1986,Uitg. Provincie Oost-Vlaanderen, Kulturele Publikaties en Aktiviteiten, 1987, 210 × 240 mm, geïll., met zw.-w. foto's, 336 blz., genaaid 400 fr., bestellen door overschrijving op postrek. nr. 091-0059890-70. - De veertigste jaargang van het Kultureel Jaarboek verschilt niet fundamenteel van de vorige: weer bevat hij de traditionele dertien hoofdstukken, waarin verslag wordt uitgebracht over een jaar cultureel leven in de Provincie, met de nadruk uiteraard op de eigen provinciale initiatieven. De dertien hoofdstukken worden dit keer echter voorafgegaan door een overzicht van de diverse manifestaties die door het Provinciebestuur werden georganiseerd n.a.v. de 150ste verjaardag van de goedkeuring van de Provinciewet door de Kamer op 30 april 1836: de academische zitting van 7 november, de tentoonstelling met de toepasselijke titel ‘Open Provinciehuis’ van 8 tot 11 november met een aantal culturele nevenactiviteiten, alsook de feestconcerten door ‘I Fiamminghi’ te Gent, Oudenaarde en Sint-Niklaas. Hoofdstuk I is het administratief gedeelte. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de taal- en letterkunde en omvat o.m. de tekst van het nieuwe reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van de verenigingen ter bevordering van de taal- en letterkunde, een verslag over de interprovinciale en provinciale prijzen voor letterkunde 1987 en de lijst met publikaties van Oostvlaamse auteurs in 1986. Daarna komen de hoofdstukken over bibliotheekwezen (met o.m. de tabel der openbare bibliotheken), over toneel (met o.m. de tekst van het nieuwe reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van instellingen voor toneelkunst en van teaterprojecten en - voor de negende opeenvolgende keer - het overzicht van het toneelleven te Gent in het voorbije seizoen door Dr. J. de Vos), over muziek (valt - zoals steeds - uiteen in twee delen, resp. gewijd aan de instrumentale en vocale muziek), over geschiedenis (met o.m. aandacht voor de provinciale prijzen geschiedenis, volkskunde en familiekunde), over plastische kunsten (in 1986 werden voor de provinciale kunstcollectie niet minder dan 73 kunstwerken aangekocht), over fotografie en film, en musea (waarin o.m. een tekst over het heemmuseum in Kasteel Blauwendael te Waasmunster van de hand van de heer André Roels, voorzitter van heemkring ‘Het Sireentje’, en de bijgewerkte inventarislijst van de Oostvlaamse musea), over sociaal-culturele werking en over de culturele uitwisseling tussen de Provincie Oost- en West-Vlaanderen en Zeeland. In 1986 werden in de Provincie Oost-Vlaanderen 53 monumenten en 28 stad- en dorpsgezichten beschermd. Van elk van die monumenten en gezichten wordt in het hoofdstuk Kultuurpatrimonium een korte beschrijving gegeven. Van dit hoofdstuk is een aparte overdruk verkrijgbaar (à 90 fr./ex.). Ook deze jaargang eindigt met de hoofdstukken ‘Ook dat gebeurde in Oost-Vlaanderen’ en ‘In memoriam’ (gewijd aan de nagedachtenis van in de loop van 1986 overleden Oostvlamingen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het culturele leven). Door het geboden overzicht van alle provinciale wedstrijden en prijzen, tentoonstellingen, herdenkingen en andere initiatieven of manifestaties vormt het Jaarboek 1986 eens te meer een rijke bron van informatie, zodat het (nu en later) beslist als waardevol naslagwerk blijft fungeren, niet het minst vanwege de talrijke adreslijsten van o.m. Oostvlaamse openbare bibliotheken, toneelverenigingen, harmonieën, fanfares en brassbands, koren, muziekscholen, geschied- en heemkundige kringen, musea en foto- en diakringen, waardoor tegelijk een waardevol stuk culturele werking op het lokale vlak wordt geïnventariseerd. Jo Bracke, tekenaar bij de Dienst voor Kulturele Aangelegenheden, zorgde voor het originele kaftontwerp van dit rijk geïllustreerde Kultureel Jaarboek. R.D. | |||||||||||||
• Lodovico Guicciardini,De idyllische Nederlanden, uit het Italiaans vertaald door Monique Jacqmain, uitg. C. De Vries Brouwers, Haantjeslei 80, 2018 Antwerpen, 1987, zw.-w. illustraties, 215 × 300 mm, geb. 1250 fr. - Dit werk bevat een uit het Italiaans vertaald deel van Lodovico Guicciardini's Descrittione di tutti i Paesi Bassi. Eerder was dit werk in zijn geheel door Kiliaen vertaald en postuum in 1612 bij Willem Jansz te Amsterdam gepubliceerd. Monique Jacqmain gaf nu het kernstuk van dit geschrift, namelijk de beschrijving van Antwerpen, opnieuw uit in een vlot leesbare nieuwe vertaling. Dit deel had Guiccardini trouwens destijds afzonderlijk opgedragen aan het Antwerps stadsbestuur. Daarbij selecteert de vertaalster fragmenten uit beschrijvingen van andere steden en streken. Dit wordt dan een bloemlezing, voornamelijk over Brussel, Nijvel, Mechelen, Nijmegen, Friesland, Holland, Haarlem en zijn boekdrukkunst, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Loosduinen, Zeeland, Gent, Brugge, Kortrijk, de Ardennen, Luxemburg, Aken en het prinsbisdom Luik met de Pliniusbron die niet te Tongeren maar te Spa zou bestaan hebben. Een grote hoeveelheid notities verhoogt de waarde van het werk in aanzienlijke mate. Aangezien er in de versie van Kiliaen enkele lacunes en vertaalfouten stonden die meestal aan een verkeerde interpretatie van Italiaanse woorden en zinswendingen te wijten waren, krijgt deze vertaling van Monique Jacqmain een quasi definitieve waarde. Daardoor wordt dit kritisch werk des te belangrijker, vooral voor de Antwerpse geschiedenis. Dit verzorgde werk blijkt met liefde te zijn geschreven. Het is bovendien vlot toegankelijk en heel wat illustratie voltooit deze opmerkelijke editie. F.v.V. | |||||||||||||
• Ludo Simons,Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, deel II. De 20ste eeuw, uitg. Lannoo-Tielt, 1987, geïll. met zw.-w.-foto's, 150 × 240 mm, 252 blz., gen. 960 fr. - Nadat in 1984 het eerste deel verscheen van Ludo Simons' Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, waarin hij de 19de eeuw behandelde, verscheen eind 1987 het tweede deel, waarin onder dezelfde algemene titel, de twintigste eeuw aan bod komt. De twee delen samen vormen een standaardwerk dat een massa gegevens bevat en onmisbaar is zowel voor wie zich bezighoudt met de geschiedenis van het boek als voor wie de cultuurgeschiedenis van de genoemde periodes wil bestuderen. Het is duidelijk, dat vooral voor de recente geschiedenis van de uitgeverij nog niet alle bronnen toegankelijk zijn en dat het werk van Simons soms niet méér kon zijn dan een raamwerk dat voor verdere, occasionele afwerking open blijft en in de meeste gevallen beslist nog op invulling en aanvulling moet wachten. Dat stelde de schrijver trouwens in zijn eerste deel als evidentie voorop. Deze tweedelige geschiedenis is de eerste, bovendien gedurfde, poging om een inzicht te geven in de uiterst boeiende, voor velen onbekende perikelen van het uitgeversbedrijfsleven. F.v.V. | |||||||||||||
• Gust Faes,Noordelijk Wonen, uitg. Kofschip-Kring, Brussel/Hilversum, 1986, Getijdenreeks nr. 63, 135 × 205 mm, 48 blz., gen. 200 fr. - Dichter Gust Faes (40), tot op heden alleen bekend van zijn losse publikaties in diverse literaire tijdschriften, leverde met Noordelijk wonen een merkwaardige debuutbundel af. Vooral intrigerend is De kroniek van Klaas en Klaartje, die in de bundel het leeuweaandeel heeft. Die kroniek dient zich wel even anders aan dan de poëzie die je doorgaans in een bundel pleegt te vinden. Vormelijk leunen de 29 langademige gedichten (mits het invullen van de leestekens) sterk bij proza aan. De stijl is apart, expressief, wrang, ironisch, bijwijlen sarcastisch. (De lezer weze gewaarschuwd!). | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
Klaas en Klaartje, twee flowerpower kinderen kregen na de zweeftocht de bittere pil van de ontnuchtering te slikken, en fladderen nu, achterhaald door de tijd, ontredderd rond in angst, vertwijfeling, een beetje hoop en veel onmacht. Het verhaal is er één van pakken en afduwen, bijten en zalven, hulpeloosheid en frustratie. Er schraapt een enorme verbittering doorheen. Klaas en Klaartje zitten gevangen in hun vel, verdrinken in hun verdriet, zoeken het buitenshuis maar vallen finaal terug op elkaar. ‘immers punt bij paal zij hebben slechts elkaar’ (32). In zijn besluit drijft de dichter de ironie ten top met de regel: ‘...het ga klaas klaartje en bertje wel’. Maar Klaas weet wel beter: vluchten kan niet meer, er is alleen nog het gevaarlijk naderende einde. Faes is in Klaas aanwezig, maar neemt er anderzijds ironisch afstand van. De lezer echter ontkomt niet aan de tragiek van het verhaal en houdt er een kleine kater aan over. In Het Ultieme Besef is Faes duidelijk schatplichtig aan grote broer Claus. In eenzelfde wrange beeldentaal schetst hij de aftakeling van zijn moeder, waar hij ‘zijn eigen sleet aan meet’. De rest van de bundel is opvallend ‘braver’ gesteld. Vooral Let's go to Rio. Yep vergast ons nog op een aantal klankrijke verzen, in een korte hoekige stijl gesteld, drijvend op een prangend gevoel van ontgoocheling, maar uiteindelijk eindigend met een optimistische noot. Boeiende lectuur! (P.S. Toch wel jammer van de vele zetfoutjes! Poëzie verdraagt dat moeilijk.). J.V.M. | |||||||||||||
• Robert Houthaeve,Moeder Ida ‘Laat de kinderen tot mij komen’. Uitgave Flandria Nostra, Torhout, 1988, geïll. met zw.-w.-foto's, 230 × 155 mm, 244 blz., ing. 650 fr. - Moeder Ida, in de wereld Ida Iweins, werd in 1876 geboren te Zonnebeke, als enige dochter van een zeer vermogend kasteelheer-grondeigenaar. Zij verliet de adel om een totaal onthecht leven te leiden, volgens de regel van Sint-Franciscus. In 1919 kreeg zij de toestemming van Paus Benedictus XV, om naar haar geboorteland terug te keren. Hier stichtte zij een Vlaamse Zustercongregatie, die zich over de arme kinderen zou ontfermen. Begonnen in Roeselare, verhuisden zusters en kinderen in 1921 naar Rumbeke. Na de tweede wereldoorlog werd haar ‘H. Elisabeths Liefdewerk’ overgenomen door de vzw ‘Onze Kinderen’. Moeder Ida leefde verder teruggetrokken als een kluizenares. Op 20 februari 1962 overleed zij te Roeselare en werd in haar geboortedorp aan de aarde toevertrouwd. De allereerste biografie over deze Vlaamse Franciscanes, deze Vlaamse Mother Theresa, is van de hand van de journalist Robert Houthaeve. Dit is een ‘volksboek’ dat tot stand kwam, op basis van overtuigende documenten en betrouwbare getuigenissen. De schrijver schrok er niet voor terug naar Rome en het Vaticaan te reizen, om nooit eerder geziene documenten in te studeren. Het is méér dan het leven van een kloosterzuster. Geschiedkundig erfgoed wordt de lezer aangeboden; over de adel, de missionering, Wereldoorlog I, enz. Het levensverhaal is geïllustreerd met foto's, tekeningen, prentkaarten, enz. De omslag is een ontwerp van tekenaar André Delbaere. A.v.D. | |||||||||||||
• Lieve Gevers,Bewogen jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging 1830-1894, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1988, zw.-w. illustr., 240 × 165 mm, 278 blz., gen. 635 fr. - Onder deze treffende titel heeft Lieve Gevers zeker een zeer interessant boek geschreven dat ook ruimschoots voorzien is van noten met veel belangrijke, supplementaire informatie. Het kan alleen maar worden aanbevolen, want het levert een scherpe kijk op de ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Dat gebeurt niet in het algemeen. De middelbare scholen waar de eerste promotoren van de Vlaamse Beweging optraden, komen grotelijks afzonderlijk ter sprake. Toch moge ik een paar naar mijn mening kleine onnauwkeurigheden signaleren. Arthur Lewylle en Richard Van de Putte werden niet beiden in 1880 toegelaten tot de seminarie-opleiding in het bisdom Luik (blz. 176, noot 8). Dat is alleen het geval voor Lewylle die in dat jaar naar het Klein Seminarie te St.-Truiden overkwam. Van de Putte zette echter pas in april 1884 zijn priesterstudies te Luik verder. Bovendien twijfel ik of Emmanuel Van Straelen de Leuvense universiteit verliet ‘wegens geldgebrek’ (blz. 53, noot 13). In ieder geval blijkt uit zijn huwelijksakte in 1853 dat hij lang niet onbemiddeld was. Tenslotte: in verband met noot 9 op blz. 20 dient opgemerkt te worden dat L.W. Schuermans zijn humaniora-studies voltooide aan het College van de Hoge Heuvel te Leuven waar K.J. Bogaerts toen leraar Nederlands was. F.v.V. | |||||||||||||
• Jean-Marie Lermyte,Geworteld en vertakt. De christelijke arbeidersbeweging in Izegem tot 1940, uitg. A.C.W. Izegem, Kruisstraat 4, 8700 Izegem, zw.-w. illustr., 170 × 240 mm, 340 blz., gen. 820 fr. - In dit boek wordt het wel en wee van de christelijke arbeidersbeweging in de eerste decennia van haar bestaan indringend behandeld. Izegem was de bakermat van de strijd voor de ontvoogding van de arbeiders; in Izegem leefde en werkte Emiel Allewaert, de eerste vrijgestelde van de vakbonden in West-Vlaanderen, het boegbeeld van de arbeidersbeweging. In Izegem ontstond onder impuls van pastoor Dewitte De Volksmacht. Henri D'artois kampte in Izegem voor de ontvoogding van de werkmens: zijn Bond der Landenaars en de coöperatieve Ons Eigen Brood waren tekenen voor een groeiende bewustwording van de arbeiders. D'artois herleeft zoals hij was: hard en rechtlijnig, niet altijd geliefd misschien, maar zuiver op de graat. Emiel Allewaert en Henri D'artois waren niet enkel actief in het Izegemse, maar ook op het Provinciale en Nationale vlak. W.V. | |||||||||||||
Vlaamse discotheek• Gregoriaans Abdijkoor GrimbergenHemelvaart en Pinksteren, uitgave Eufoda, 1987, referentienummer 1101 MC, opgenomen door Klankstudio Steurbaut (1985-86) onder de artistieke leiding van Vic Nees, de lp kost 425 en de muziekcassette 420 fr. - Nu we in de Paastijd zijn beland willen we de aandacht vragen voor een nieuwe plaat in - wat we zouden noemen - de Gregoriaanse reeks van Eufoda. Het betreft de plaat met gezangen voor Hemelvaart en Pinksteren, gezongen door het Gregoriaans Abdijkoor van Grimbergen o.l.v. Gereon van Boesschoten, norbertijn. Op het typische van het premonstratenzer gregoriaans dat dit koor zingt en op het hoge gehalte waarmee dit koor zingt, hebben we reeds vroeger - ter gelegenheid van onze recensies van andere platen van dit koor in ‘Vlaanderen’ nr. 200 en nr. 204 - gewezen en onze appreciaties blijven onverminderd ook hier van kracht. Op deze plaat nu vinden we volgende gezangen: voor Hemelvaart: Pater, manifestavi nomen tuum; Viri Galilaei; Ascendens Christus; voor Pinksteren: Spiritus Domini; Alleluia: Veni Sancte Spiritus; Prosa: Veni Dancte Spiritus; Factus est repente; voor Sacramentsdag: O quam suavis est; Cibavit eos; Caro mea; voor de 18e Zondag na Pinksteren: Da pacem, Domine; Domine, exaudi; Tollite hostias; voor O.-L.-Vrouw-Hemelvaart: Signum magnum; Beatam me dicent; Haec est praeclarum vas en voor de 23e Zondag na Pinksteren: Dicit Dominus; De profundis; Amen dico vobis en Salve Regina. Moge deze verrukkelijke plaat er toe helpen bijdragen om de schat van de gregoriaanse muziek te blijven koesteren, al is het dan misschien in de intimiteit van de huiskamer, nu ze - met het stilaan uitsterven van de plaatselijke gregoriaanse koren (want aflossing van de wacht door jeugdige zangers zit er blijkbaar niet meer in!) uit onze parochiekerken - haar geëigende plaats - verdwijnt. R.D. | |||||||||||||
Ter recensie toegestuurdBob Schippers, Mijmeringen, De Koofschep, Hilversum/Antwerpen, 1987. Adriaan De Roover, Ik ruik de sterren al, Poëziecentrum, Gent, 1987 M. Larbi Khetouta, Houden van... is geen schande. Aimer... n'est jamais une honte, De Koofschep, Hilversum/Hulshout, 1987. Anthia C.M. Boers, Canadese kwatrijnen, De Koofschep, Hilversum/Antwerpen, 1987. Patrick Cornillie, Sneeuwgrens, Yang Poëzie Reeks, Gent, 1987. Suzy Van Bever, Mijn persoonlijke diepgewortelde gevoelens, in eigen beheer, 1987. Frank Moyaert / Hubert van Eygen, Als het leven een gedicht is..., NADA/Antwerpen, Poëziereeks, nr. 5. Gregory Corso, Dichters liftend langs de snelweg, ingeleid en vertaald door W.R. Roggeman, Poëziecentrum, Gent, 1987. Albert Middendorp, Het taboe virus, De Koofschep, Hilversum/Hulshout, 1987, Pantheonreeks nr. 2 (proza). | |||||||||||||
Zoekertjes
De recensies werden geschreven door:
|
|