Karel Dekeukeleire: vooruitziend pionier en theoreticus
Eerst een korte levens- en karakterschets. Karel Dekeukeleire werd op 27 mei 1905 in Elsene-Brussel uit ingeweken Vlaamse ouders geboren. Hij bezocht er het Bonifaciuscollege en groeide op tot een wat stille, gesloten en ernstige jongeman. Zijn vader, naar wiens boerenafkomst hij verwees om zijn eigen zorgvuldigheid en vlijt te verklaren, toonde hem en zijn zuster ook een respectvolle houding tegenover derden en een affectieve afstandelijkheid, waarmee Karel zich op college minder vrienden dan vijanden maakte.
Hij bezat voorts een sterke religiositeit, die rond zijn 13-14 jaar in mysticisme omsloeg, nog later in twijfel en scrupules. Ik ontleen dit aan een soort gewetensonderzoek uit 1930 - hij was toen al 25 - waaraan hij vier jaar later, ook weer zwart op wit, toevoegde dat hij geneigd was veeleer te registreren dan te wikken en te wegen, zich moeilijk te geven en dat hij door het leven geleerd had vaak liever te zwijgen, maar dat hij daar wat aan wilde doen. En dat hij er wat aan deed, wordt duidelijk als men Henri Storck, die hem zeer goed gekend heeft, na zijn dood weet schrijven over een gezette man met een zeker en nauwkeurig oordeel, een glimlach om de lippen en bereidheid tot onmiddellijk echt en frank contact.
Typerend voor hem is een zin uit 1934: ‘Het intellectuele leven moet het hebben van uitwisselingen om niet te verdorren net als het gevoelsleven om niet zenuwziek te worden.’ Hij beschuldigt zich dan ook nog van driftigheid en brutaliteit en een neiging tot het opblazen van bruggen.
Hij bezoekt filmclubs, schrijft, amper 16 jaar oud, al over film en belandt, als hij in 1923 van het college komt, weldra in de filmkritiek. Zijn allereerste film dateert van 1927. Hij is dan 22. Zijn thuis in de Goffartstraat dient als studio, de kelder weldra als laboratorium. Zijn beste jaren liggen tussen 1930 en 1947. Intussen ontpopt hij zich ook als auteur, ontwikkelt een oorspronkelijke en opgemerkte theorie omtrent wezen en zin van het filmverschijnsel. We komen daar nog uitvoerig op terug.
Met zijn eeuwige pijp, zijn kalmte, zijn grote werkkracht, was Dekeukeleire naar afkomst, gevoel, karakter en temperament een echte Vlaming die echter, in de toen nog 100% franstalige gemeente waarin hij opgroeide, het Frans als hoofdtaal meekreeg en er zich zijn leven lang beter in uitdrukte. Hij was een spiritualist met soms mystieke neigingen en tegelijk, in de geest van zijn tijd, leefde hij in een materialistische en humanistische gedachten wereld.
Samen met Henri Storck stond Dekeukeleire aan de spits van de Belgische documentaire school, samen waren zij de belangrijkste pioniers van de filmkunst in ons land en diegenen, door wie die filmkunst in het buitenland voor het eerst naam maakte. Is de mooiste lof die men Dekeukeleire kan toezwaaien niet die van Storck - in dit kleine land met zijn heel beperkte opdrachtkansen vaak noodgedwongen zijn meest directe concurrent - als hij zegt, dat Dekeukeleire als eerste in België de geweldige mogelijkheden van de film voor een creatieve geest besefte en het nieuwe en specifieke van die kunst ook als eerste in België aanvoelde.
In de filmclubs die hij bezocht was Dekeukeleire onder de indruk gekomen van bv. Fièvre van Louis Delluc, La roue van Abel Gance. Aanvankelijk werd hij sterk beïnvloed door de theorieën van Delluc en van de Franse avant-garde met haar estheticisme en formalisme, en door het surrealisme (hij noteerde in 1926 en omstreeks 1929 nauwkeurig enkele van zijn dromen) stond hij onder invloed van Dziga Vertov, die de filmopname als uitgangsdocument beschouwde, de montage als vormgevingsmiddel en spelende acteurs als ongewenst. Maar ondanks zijn vriendschap met Vertov hield hij het hoofd koel en bekende al in 1937 aan René Micha, dat de film zich overal aan de voeten van de geldmachten had geworpen behalve in Rusland waar hij ontspoorde door propagandazucht.
Zijn eersteling, onder al die invloeden gemaakt, is Combat de boxe, uit 1927, een afwisseling van positieve en negatieve beelden (toen iets heel nieuws) van twee beroepsboksers, evoluerend op twee op de vloer uitgestrekte lakens met als boksring een tussengemonteerd model van 50 op 50 cm en een twaalftal bekenden als publiek. Opnametijd twee dagen, montagetijd zes maanden, lengte ± 5 minuten.
In 1928 volgde Impatience, waarin snelheid en sexueel verlangen geassocieerd worden in een streng geritmeerde 25 minuten-lange opeenvolging van uiterst kort gesneden beelden, van een weg, landschappen, een naakte vrouw op een motor en abstracte vormen.
In 1929 tenslotte het laatste werk uit deze experimentele periode,
Histoire de détective, waarin allerlei alledaagse dingen onderzocht worden door een subjectief gehanteerde camera
Ca. 1939. Karel Dekeukeleire aan zijn montage-unit, de beroemde Moviola. (Filmmuseum, Brussel).