Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk• Norbert E. Fonteyne,Kinderjaren, uitg. Hadewijch, Plantin & Moretuslei 7, 2018 Antwerpen, 1986, 360 fr. - N.E. Fonteynes Kinderjaren verscheen voor het eerst in 1939, één jaar na de dood van de auteur. Bij elke herdruk - de zevende in 1986 - werd het werk door kritiek en publiek vrij gunstig onthaald. Stilaan was er bovendien een mythe rond de auteur ontstaan, want de tragiek van de te jong gestorven artiest zorgt ervoor dat sympathie voor een afgebroken kunstenaarsleven makkelijk naar aanbidding van een verloren genie omslaat. Hoe het ook zij, de biografische en ideologische achtergronden van Fonteyne en de ongekunstelde charme van zijn werk kregen ook bij literatoren van naam grote aandacht. Toch ontging het hun dat er met Kinderjaren meer aan de hand was en dat het boek de Vlaamse literatuur, net voor de Tweede Wereldoorlog, op een nieuw spoor heeft gezet. Dat komt omdat Fonteyne het verhaalaspect tijd op een andere dan vertrouwde manier aanpakt. Met de tijd is er in Kinderjaren inderdaad iets merkwaardigs aan de hand. Bedoeld wordt niet zozeer de op zich boeiende concurrentie tussen vertelde kinder- en (eerste wereld-)oorlogsjaren, maar veeleer de herhaling van hetzelfde stukje vertelde tijd in alle hoofdstukken van het verhaal. Die telkens weer herhaalde scharnierperiode uit het leven van een oorlogskind wordt weliswaar elke keer met een ander thema opgevuld, maar toch komen de echt fundamentele motieven in alle hoofdstukken terug. Als de ik-figuur het bijvoorbeeld in één van de situerende beginhoofdstukjes over de tuin heeft, dan zinderen er andere verhaalstofdeeltjes mee, al zullen die dan pas verderop in hun volle symbolische intensiteit opklinken: ‘De zomerdagen wijlen, de tijd is roerloos bezig met het rijpen van het ooft, dat rood en geel in die late mildheid blakert. Maar al zijn beste zorgen schijnt het jaar te gebruiken om de fijnste onder alle vruchten die nu plukkensree zijn - de weemoed om het vergane jaar en de nakende winter - te laten rijpen tot ze barstensree uit alle dingen oprijst. Hier heb ik het verzadigende gevoel ondergaan van, naast dier en plant, in de natuur te zijn opgenomen, mijn deel te krijgen van de zon en van de warmte, en daaronder zoals een bloem en een vrucht gelukkig te worden. En men houdt zich zoals de natuur roerloos om de tover zolang mogelijk te doen duren, en reikt haar zijn eigen hartgrondig verlangen naar bestendiging van deze dagen, om aldus haar zichtbaar verlangen te versterken en te verwezenlijken’. De drang naar tijdsbestendiging, de kern van wat in deze bijdrage besproken wordt, komt in het bovenstaande citaat reeds aan bod. Maar ook andere, voor het boek typische gedachten komen erin voor: de sterke ik-betrokkenheid op de vertelde dingen, de sensuele symboliek van nazomer en herfst, de hypergevoeligheid voor natuurimpressies en de overal opduikende, romantische treurnis over een voorgoed verloren paradijs. Fonteyne sluit zijn roman met een voor hem typische conclusie af. Op het individuele vlak zijn die zeer pijnlijke kinderjaren hoe dan ook een zegen voor de persoonlijkheid van de ik-figuur geweest. Maar voor maatschappij en land is de balans negatief: met de oorlog ‘zijn de oude gewaden afgelegd’ en de ikfiguur rekent zich dan ook tot ‘het laatste gelukkig geslacht’. Tussen aanhef en slot confronteert hij zichzelf met zijn kindertijd: met de bevrijdende verkenning van stad en land, met ontroerende, respectievelijk aangrijpende voorbeelden van kindervriendschap en -wreedheid, met de anti-pedagogie van de dorpsschool, met de grillen van de dood, de oorlogsgriezels, de ontluikende sexualiteit, de religieuze beroezing en vervoering, met zijn voorliefde voor kunst en cultuur en met zijn zelfbewuste schrijversambities. Naarmate de lectuur vordert zingt het allemaal één harmonische melodie, een gekwetste ziel klinkt er bovenuit en de al vermelde herhaling van eenzelfde tijdsperiode maakt van de vertelde thema's evenzovele leidmotieven. Ze ontstaan als een vluchtige stip, komen stilaan bij elkaar, nemen toe in omvang en betekenis, stromen in crescendo als een vloedgolf van ik-gerichte dromen, beelden en ervaringen in de richting van de allesomvattende conclusie en deinen aan het einde van het boek tot een spijtig orgelpunt uit. Het gevolg van Fonteynes procédé is dat de grenzen van de tijdservaring bij de lezer verlegd worden. Hij is zich van geen chronologie meer bewust, alles duurt oneindig veel langer en dat komt de rijkdom van de (telkens weer anders) vertelde dingen ten goede. De lezer wordt bij het lezen gewaar wat de ik-figuur zelf over de duur van zijn kinderjaren denkt: ‘Onze levenslessen waren ontstellende paradoxen: deemoed en lafheid, ellenden en ontberingen, weelde en woeker, grote woorden voor afgrijselijke daden, schokkende feiten die de zenuwen ziek maakten. En daarnaast ging het leven voort. We kregen net als alle vroegere en latere kinderen onze genegenheden, onze jonge eerzucht en onze godsvrucht, die ons hart wijd voor het leven openden. Die vier jaren waren voor ons een gekke heksenketel. Onze oorlog duurde veertig jaar...’. Precies die suggestie van de duur der dingen maakt van Kinderjaren een uniek boek. Er staat in die autobiografie meer dan er staat, alle verhaalmotieven hangen in een ondeelbare eenheid aan elkaar vast, het proza verdicht tot poëzie, en de lezers zijn diep onder de indruk van die sfeervolle consonantie, die de tijd heeft doen stilstaan, want bij het lezen van dit werk ‘waren we in volle droom, hier doorschreden we het avontuur, hier stond de onwrikbare zekerheid op van het wonder’. J.v.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Gerda van ErkelTwee-sprong, uitg. Den Gulden Engel, Herentalsebaan 455, 2220 Wommelgem, 1987, 125 × 200 mm, 172 blz., gen. 545 fr. - Twee jonge, verbitterde en ontgoochelde mensen, Melanie en Vincent, vinden bij de andere een gesprekspartner die hen tenvolle aanvoelt. Hun culturele bezigheden, respectievelijk schrijven en dansen, verplichten hen zich uit de niet begrijpende en oppervlakkige wereld terug te trekken en steun te zoeken bij elkaar. De titel refereert naar de dualiteit die elk van de twee hoofdpersonages in zich herbergt, de twijfel tussen heden en verleden. Deze zich tussen hoop en wanhoop, liefde en gemis afspelende psychologische roman lijkt me, paradoxaal genoeg, te zeer bewerkt te zijn qua structuur en stijl om de lezer te blijven boeien. De lezer verdrinkt in innerlijke bespiegelingen en ondergaat de gebeurtenissen even verward als de twee protagonisten zelf. Het poëtisch proza van Van Erkel is en blijft hoe dan ook een heel apart verschijnsel in onze letteren. cvdb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Julien van RemoortereToeristische routes in West-Vlaanderen. 13 bewegwijzerde routes voor automobilisten en fietsers, uitg. Lannoo/Tielt, reeks ‘Lannoo's dicht-bij-huis gidsen’, 1987, omslagfoto van Hilde van Remoortere, kaarten van Jan Lenoir, 122 × 215 mm, 144 blz., gen. 398 fr. - Bijna vijftien jaar geleden verscheen de eerste druk van deze gids. Intussen is er één tocht bijgekomen (Rodenbachroute) en werd een deel van het Westvlaamse wegennet herschikt. Een heruitgave werd dus noodzakelijk. Van noord naar zuid en van oost naar west kan de toerist een keuze maken uit dertien fiets- of autotochten, variërend in afstand tussen 40 en 100 kilometer. Per uitstap treft de lezer, naast een overzichtsplan, een beknopte maar volledige reisbeschrijving aan die niet alleen oog heeft voor het cultuurhistorisch patrimonium maar ook voor de natuur. Een onmisbare gids voor wie West-Vlaanderen wil leren kennen of beter kennen. cvdb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Johan van NijenDe ontdekkingsreis, uitg. De Graal, Jef Peetersstraat 6, 2300 Turnhout, 1987, 135 × 210 mm, 158 blz., gen. 495 fr. - De 45-jarige Turnhoutse auteur streeft met deze roman, na reeds tien andere publikaties, eindelijk naar literaire erkenning. Twee verhalen smelten in dit boek samen tot de levensgeschiedenis van één romanpersonage: Flip/Flora. De transsexuele Flip gaat in een sprookjesachtige omgeving op zoek naar zijn eigen ik. Tot leider gekroond van de ‘groene mannetjes’, gaat hij hen voor in hun gezamenlijke zoektocht naar het paradijs. De rust en het geluk vindt hij, na een geslachtsverandering, in zichzelf. Deze in onze Vlaamse letterkunde nog niet voorkomende sexuele problematiek wordt heel schroomvallig behandeld. De roman moet het meer hebben van zijn symbolisme in thema en structuur dan van zijn stilistische kwaliteiten. De auteur verliest zich teveel in details en laat de lezer te weinig ruimte om zijn gedachtengang in te vullen. Toch een waardevol boek. cvdb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Paul ServaesEen literair dijkpad langs de Schelde - Een keuze uit de Scheldeliteratuur. Uitg. Streek V.V.V. Klein-Brabant/Scheldeland, Jan Van Droogenbroeckstraat 59A, 2688 Sint-Amands, 1987. Illustraties in zwart- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wit, 205 × 300 mm, 40 blz., 150 fr. + 20 fr. verzendingskosten te storten op rek. 061-7806640-60 van de V.V.V. Klein-Brabant/Scheldeland te Bornem. - Hingene, dat sedert de fusies bij Bornem hoort, kreeg er in de lente van dit jaar een wandelpad bij, dat als ‘Literair dijkpad langs de Schelde’ de geschiedenis is ingegaan. Het bevat vijf panelen die zich op de dijkkruin ter hoogte van het domein De Notelaar bevinden. Ze bevatten teksten van Emile Verhaeren, Pol Le Roy, Jan Hammenecker, Anton van Wilderode en Filip de Pillecijn. Het literair dijkpad kwam tot stand, door samenwerking van de Dienst van de Zeeschelde, de Dienst Groenbeheer, de Streek-V.V.V. Klein-Brabant/-Scheldeland en de v.z.w. De Notelaar. De brochure ‘Een literair dijkpad...’ hoort bij dit pad. Ze bevat een keuze uit de Scheldeliteratuur, samengesteld en ingeleid door Paul Servaes, in een realisatie van Luk De Wachter. Voor hen die van Klein-Brabant en van de Schelde houden (en dat zijn er vele!), is ‘Een literair dijkpad langs de Schelde’ een hele verademing. K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Ulrich BouchardHet krachtveld woord, uitg. Nada Publications, Kloosterstraat 5, 2000 Antwerpen, 1986, geïll. met tekeningen van Sarah Pauwels, 125 × 183 mm, 34 blz., 200 fr. - Dit is een mini-poëziebundel die 24 gedichten bevat uit de jaren 1980-1985: Ulrich Bouchard blijkt geen veelschrijver te zijn. Het is waar dat deze, over het algemeen vrij goede gedichten, beter verdienen dan de magere, povere verpakking. De lezer wordt bovendien onaangenaam verrast door talloze fouten (‘omkransd’, ‘wijdse’...). Heeft het gedicht geen recht op een foutloze schriftuur? R.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frans CornelisHet wordt klaar door de ruiten. Hulde aan Karel Jonckheere, uitg. Gemeente Keerbergen/Kultuurkrant Keerbergen, A. Cleynkenslaan 8, 2850 Keerbergen, 1986, geïll. met zw.-w. foto's, 155 × 210 mm, 80 blz., gen. 350 fr. - Een huldeboek gewijd aan de ‘spitse’ Karel Jonckheere (80) en samengesteld door Frans Cornelis. Het boek omvat bijna veertig getuigenissen ‘in dicht en ondicht’ van vooral bekende en ook van minder bekende namen. Je moet ze maar bij elkaar krijgen! Terecht wordt er meer dan eens verwezen naar één van de allerbeste gedichten door Karel Jonckheere zelf geschreven: ‘Kinderen met krekelstem’. Al denkt men ook automatisch aan: ‘Fabel van de bloedtransfusie’. De ene bijdrage in deze verzameling is geleerder, de andere lichter van inslag en van toon. Alles samengenomen is deze publikatie een boeiend geval. R.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Guy van HoofAan wat overblijft heb ik genoeg, uitg. Pablo Nerudafonds, Westmeers 51, 8000 Brugge, reeks ‘Profiel’, 1986, 150 × 210 mm, 80 blz., gen. 365 fr. - Dit werk handelt over de poëzie van Thierry Deleu (o 1940). Deze is wat men een vruchtbaar dichter noemt, want hij heeft reeds meer dan tien bundels op zijn naam staan. Een staaltje van Deleu's kunnen: ‘Ik leg mijn huid over de bomen/ en naakter ben ik in mezelf./ Op de rooilijn van de nacht loop ik/ in evenwicht tussen dag en dood.’ Guy Van Hoof volgt de evolutie van Deleu, situeert de dichter in het literaire landschap (neo-realisme), analyseert kundig en indringend, en staaft zijn bevindingen met bewijzen. Hij legt de nadruk op Deleu's steunpunten zoals natuurindrukken en mooie beelden. Wanneer men de interessante bloemlezing (blz. 35-69) doorneemt, komt men tot de overtuiging dat Thierry Deleu deze voortreffelijke monografie heeft verdiend. R.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Paul CelanDe bloeiende steen (vertaald en samengesteld door Paul Vanderschaeghe), uitg. Pablo Nerudafonds (Westmeers 51, 8000 Brugge), 1986, 150 × 210 mm, 48 blz., gen. 295 fr. - Met deze bloemlezing heeft P. Vanderschaeghe een uitstekende vertaling geleverd van een dertigtal gedichten van de duitstalige joodse dichter P. Celan, die in 1970 op vijftigjarige leeftijd zelfmoord pleegde door in de Seine te springen. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog (de ouders van Celan werden door de nazi's vermoord; hijzelf slaagde erin uit een werkkamp te ontsnappen), hebben duidelijk hun stempel gedrukt op deze surrealistisch aandoende poëzie, waarin de grens van het communiceerbare is bereikt. De bloemlezing is representatief voor een periode die loopt van '48 tot '63. Nagenoeg de helft van de hier opgenomen gedichten is een selectie uit Mohn und Gedächtnis, de overige gedichten werden gekozen uit Von Schwelle zu Schwelle, Sprachgitter en Die Niemandsrose. Uit de vier bundels, verschenen na '63, werd geen keuze gemaakt, wellicht omdat deze poëzie die nog compacter is dan de vorige, moeilijk een selectie verdraagt, waarbij onvermijdelijk de verstaanbaarheid van het uit zijn zingevende context losgemaakte gedicht in het gedrang komt. Hoe dan ook, de bloemlezing confronteert ons met een indrukwekkend oeuvre dat de tijd waarin ‘de wereld ons overkwam’ als een nachtmerrie, poogt te bezweren met de esthetiek van het woord. Een duidelijke illustratie daarvan is de hier opgenomen beroemde ‘Fuga van de dood’, een huiveringwekkend mooi gezang over het onmenselijke lijden van het joodse volk: schoonheid die de onuitspreekbare gruwel tegelijkertijd oproept en overstijgt. Vanderschaeghe heeft niet geopteerd voor een strikt chronologische rangschikking van de teksten. Zijn ordening impliceert een interpretatie. Het gedicht ‘Thuiskomst’ dat verwijst naar ‘een in het zwijgen ontgleden ik/thuisgehaald in zijn (eeuwig) heden’ en het daaropvolgende korte, titelloze gedicht, dat eindigt met de hoopvolle verzen: ‘Vincents geschonken/oor/haalt het doel’, sluiten op symbolische wijze de bloemlezing af. De echte werkelijkheid die ‘veroverd wil worden’, ligt uiteindelijk jenseits de taal in de verzoening van alle tegengestelden: dood zijn is leven (‘wij waren dood en konden ademhalen’), de steen bloeit... De vertaling zelf geeft blijk van een sterk inlevingsvermogen in Celans enigmatische metaforiek en van een uitgesproken bekommernis om de formulering zo poëtisch mogelijk te houden. In de inleiding tenslotte worden enkele nuttige gegevens verstrekt i.v.m. leven en werk van Paul Celan, die behoort tot ‘de grootste en boeiendste dichters uit de twintigste eeuw’. E.A. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Letterberg-boekjesUitg. Infodok, Brabançonnestraat 95A, 3000 Leuven, 1986, geïll., 140 × 205 mm, geb. - Bij Infodok Leuven verschenen in de reeks ‘De Letterberg’ vijf nieuwe verhalen voor kinderen vanaf zes jaar, ter aanvulling van de tien reeds eerdere verschenen boekdeeltjes. In Tres heeft last van stres (40 blz.) beschrijft Liva Willems de lotgevallen van een spin. Door het gebruik van korte krachtige zinnen met éénlettergrepige woorden slaagt Liva Willems erin een verhaal samen te stellen dat lees- en begrijpbaar is voor de allerjongste lezertjes. De achttien hoofdstukjes zijn uitermate geschikt als voorleestekst voor het slapengaan. Detty Verreydt mikt met Geen kooi voor Takka (40 blz.) op de al wat gevorderde lezertjes. Het verhaal handelt over twee kinderen, Bram en Nelleke, die samen een parkiet willen vangen. Het is een eenvoudig verhaal geschreven vanuit de leefwereld van het kind. Het zal dan ook zeker aanspreken bij kinderen vanaf zeven jaar. Voor achtjarigen en ouder is er Dansen met je ogen dicht (47 blz.) van Bettie Elias. Dit boekje bevat zestien los van elkaar staande verhaaltjes. Ook hier heeft de auteur zich wonderwel aangepast aan wat zich in een kinderhoofdje afspeelt. Op een levendige manier beschrijft Bettie Elias dagdagelijkse belevenissen over zoenen, dromen, buikpijn, enz. In De Bende van de Beeldenaar (64 blz.) schrijft Joris Denoo op een spannende, humoristische manier over drie vrienden die zo rijk willen worden als de zee diep is. Om hun droom te verwezenlijken ‘ontvoeren’ zij een beeld en eisen een losgeld. Een stekelig opstel maakt een einde aan hun belevenissen. Spanning en humor verzekerd! Kinderen vanaf tien jaar zullen dit kinderboek van Joris Denoo beslist appreciëren. Vergeten dorpen in de woestijn (80 blz.) van Wim Daems is het laatste uit deze reeks. Wim en zijn vriend willen uitpluizen wat er aan de hand is met een ontwikkelingsproject dat landgenoten financierden in de Berberdorpen in het arme zuiden van Tunesië. Dit authentieke en journalistiek juiste reisverslag (zelfs een landkaart ontbreekt niet) leert ons een volk en zijn problemen kennen. Ook onze betrokkenheid wordt aan de kaak gesteld. Een bijzonder vlot jeugdboek voor kinderen vanaf elf jaar. Infodok Leuven slaagt erin om met deze serie kinderboeken een gat in de markt op te vullen. Mogen deze, en andere auteurs, aangespoord worden om verder aan het kinderen jeugdboek te werken. D.v.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Franz Sales SklenitzkaDe wolkenrovers, uitg. Infodok, Brabançonnestraat 95A, 3000 Leuven, 1986, geïll. met tekeningen van de auteur, 140 × 205 mm, 136 blz., geb. - Koen Sels vertaalde dit science-fictionverhaal van de in 1947 in Oostenrijk geboren auteur Sklenitzka. De auteur is leraar, schrijver en illustrator van kinderboeken. ‘De Wolkenrovers’ speelt zich af in het tijdperk nà de vliegtuigen. Een metereoloog-op-rust, Johan ‘Met’ Natteboer wordt samen met zijn twee kleinkinderen op onderzoek uitgestuurd door de atmosfeer. Reden daartoe is de ongewone hittegolf die het land en centraal Europa stilaan in een woestijn verandert. Met hun ballon komen ze terecht in Ballonië, het wolken- en ballonnenrijk van Admiraal Viola da Gamba. Met krachtige zuigmotoren trekt hij alle wolken naar zich toe om zo de macht over de wereld te veroveren. Dit verhaal is een schitterende parodie op dictators en hun machtshonger. De tekst wordt doorspekt met humoristische details en gekke toestanden. Zelfs in de illustraties - eigenhandig werk van de auteur - vinden we die zin voor humor terug. Enkele van die tekeningen dienen ook de geloofwaardigheid. Ook de verklaring van de gebruikte afkortingen bij het einde van het boek beogen de geloofwaardigheid. Daarnaast worden de verklarende inlassingen, beslist niet overdadig aanwezig, op een erg originele manier aangebracht. Deze spannende en avontuurlijke parodie, met een voor dit thema onvermijdelijk vleugje cynisme, leest erg vlot. Geoefende lezertjes vanaf 9 jaar zullen dit kostelijke verhaal beslist appreciëren. Ik was er in elk geval ‘weg’ van. Tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slot kan ik alleen lovende kritiek uiten voor de feilloze, taalkundig perfecte vertaling van Koen Sels. D.v.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Valère DepauwOp weg naar Montségur, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1987, 154 × 230 mm, 269 blz., ingenaaid. - Tijdens de eindejaarsproclamatie op zijn college, krijgt de Vlaamse leraar Benoit Rollier een visioen, waarin hij een vrouw, die sprekend op zijn moeder gelijkt, in het vuur gedreven ziet door middeleeuwse ruiters. Hij voelt aan dat het meer dan inbeelding is, ja zelfs dat hij bij het gebeuren op een of andere wijze betrokken was. Dit zet hem er toe aan na te gaan wat er met haar gebeurde, nadat ze hem als zevenjarige had verlaten. Zijn speurtocht naar haar verleden brengt hem via haar stamboom naar Zuid-Frankrijk, naar de Languedoc. Daar ontdekt hij, na een aantal vreemde gebeurtenissen en ontmoetingen, dat zijn voorouders in moederlijke lijn bindingen hadden met de Katharen, een religieuze sekte uit de vroege middeleeuwen. Wegens een verraad weegt er al eeuwen een vloek op zijn familie, die hij blijkbaar moet wegnemen door het beleven van een mooie liefde met een meisje uit de streek. De roman die oorspronkelijk verscheen in 1976 en in 1978 bekroond werd met de Prijs voor Letterkunde (proza) van de Vlaamse Provincies, is thans aan zijn derde druk toe. Hij is ongemeen boeiend geschreven en tevens rijkelijk gestoffeerd met gegevens die ons een beter inzicht verschaffen in een bewogen brok godsdienstige en sociale geschiedenis. Door de vermenging van heden en verleden, werkelijkheid en droom, krijgt de roman een magisch-realistische dimensie, die ook verdere perspectieven opent in religieus-existentiële zin. Na al de mysterieuze en tragische gebeurtenissen, waarvoor er langs rationele weg geen verklaring is, mondt het verhaal uiteindelijk uit op de vraag of niet alles mysterie is en op de nutteloosheid een antwoord op die vraag te willen zoeken. De redding van de mens ligt in de overgave aan het mysterie. ‘De beperktheid van het weten ligt echter ook in de erkenning dat voor de mens Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, al leiden ze voor wie van goede wil is, onvermijdelijk naar Hem toe...’ (p. 250). Dat is ook de ervaring van Benoit Rollier, die tijdens deze vakantie niet alleen veel ouder geworden is, ouder ‘dan de tijd van zijn bestaan’, maar tegelijk ook, gelouterd, aan een nieuw bestaan kan beginnen. Het is goed dat het Davidsfonds deze belangrijke roman door de heruitgave weer in de actualiteit brengt. Op weg naar Montségur verdient het - eindelijk - erkend en gewaardeerd te worden als een van de betere romans uit onze magisch-realistische literatuur. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Fernand Bonneure e.a.Lexicon van Westvlaamse schrijvers, deel 4, uitg. Vereniging van Westvlaamse Schrijvers, Weidestraat 11, 8100 Torhout, 1986, 155 × 220 mm, 115 blz., gen., 300 fr. - Met dit 4e deel wordt het ‘Lexicon’ reeds een heus boekwerk vol biobibliografische notities over bekende en minder bekende Westvlaamse schrijvers van alle tijden. In dit vierde deel vinden we zo wat 600 schetsen van dergelijke auteurs, waarvoor het criterium is, dat men - om als auteur te kunnen geboekstaafd worden - minstens één boek moet gepubliceerd hebben. De redactie van het lexicon bestaat uit: F. Bonneure, J. Schepens, R. Seys, J. van der Hoeven en M. Vanslembrouck. De inleiding, van de hand van dichter-beeldhouwer Renaat Ramon, handelt over ‘Literaire en semi-literaire tijdschriften in West-Vlaanderen na 1940’. Deze tekst is het vervolg op de inleiding van deel 3, waarin André Demedts de tijdschriften van vóór W.O. II uit de vergeethoek haalde. Een tijdschrift wordt als ‘Westvlaams’ beschouwd als het in West-Vlaanderen (na W.O. II) werd opgericht of er (tijdelijk) uitgegeven en waarvan de literaire component, kritisch of creatief, een belangrijk onderdeel vormt. In die optiek komen nu aan bod: Basia, Europa, Njet, Kroeg, Ons Erfdeel, In den Uyl, Kruispunt, Schriften van Drie-koningen, Brugge, Proces-Verbaal, Trefpunt, Diagram, Eén, Betoel, Radar en Handen. Ons tijdschrift ‘Vlaanderen’, dat in 1952 als ‘West-Vlaanderen’ in het licht gegeven werd, is of ‘vergeten’, of de literaire component ervan werd te licht bevonden? Vermelden we ten slotte nog dat samen met dit lexicon eveneens nr. 122 van de reeks VWS-Cahiers is verschenen, geheel gewijd aan de persoon en het werk van onze overleden medewerker in de redactie, priesterdichter Gery Florizoone. Dit cahier werd geschreven door M. Vanslembrouck onder de titel ‘Liefst een stem van riet’. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Carlos AlleeneSchrijvers zijn ook maar mensen, uitg. A. Manteau, Beeldhouwersstraat 12, 2000 Antwerpen, 1987, 125 × 200 mm, 239 blz., gen., 395 fr. - Dit werk is in vele opzichten een merkwaardig boek. Het bevat gesprekken met Piet van Aken, Claude van de Berge, Walter Van den Broeck, Hugo Claus, Herman de Coninck, Jef Geeraerts, Paul Koeck, Ivo Michiels, Monika van Paemel, Herman Portocarero, Ward Ruyslinck, Greta Seghers, Willy Spillebeen, Johny Van Tegenbos, Jos Vandeloo en Paul de Wispelaere. Die gesprekken werden, met de vinger op de pols, door de nu 36-jarige Carlos Alleene, op een niet-conventionele manier opgenomen. Wat resulteert in het zich bij momenten erg bloot geven van schrijvers zoals Ward Ruyslinck, Willy Spillebeen, Paul Koeck e.a. We ontdekken daardoor in elk vraaggesprek, de mens achter de schrijver, wat - naar de inleiding ons leert - de voornaamste bedoeling van de auteur was. Wat opvalt in dit bijzonder boeiende boek is niet enkel de belezenheid van deze momenteel in de cultuurkrant van Het Volk publicerende criticus, maar vooral de manier waarop hij, via zijn bij momenten vlijmscherp gestelde vragen, tot in het klokhuis van de geïnterviewden weet door te dringen. Hij tekent hem (of haar) ten voeten uit. Of beter gezegd: hij biedt de ondervraagden de gelegenheid een zelfportret in woorden te schilderen, dat openhartig en eerlijk is, tot op de draad, en dat bovendien met de nodige biografische notities wordt afgerond. ‘Schrijvers zijn ook maar mensen’ is een literair dossier, dat vol geschreven portretjes zit. Het zal vooral in het middelbaar onderwijs zijn weg maken. Het kan misschien wel de aanloop zijn van een hele reeks, waarin de voornaamste schrijvers van de beide Nederlanden aan bod kunnen komen, zodat de Vlamingen zich niet ‘alleene’ bij Carlos Alleene zullen voelen... K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jan Van OosterhoutStripfiguren maken, uitg. Cantecleer, verdeeld door Westland-Schoten, 1986, geïll. met zw.-w. en kleurenfoto's, 210 × 280 mm, 64 blz., gen. 550 fr. - Dit boek steekt boordevol informatie en is belangrijk zowel voor hen die de striptekenkunst willen beoefenen, als voor de stripfanaten die weten willen hoe ‘hun’ helden zijn ontstaan. Jan van Oosterhout toont ons - in een layout van hemzelf en van Fer Remmers... - hoe men vanuit het visuele en niet vanuit een voorgeschreven idee of verhaal, een stripfiguur dient te ontwikkelen. In tien hoofdstukken en dertig tips toont hij aan hoe vanuit een lukraak neergepletste inktvlek, een figuurtje kan ontstaan, dat mits de nodige bijwerking, de nodige bewegingen en gevoelens weet uit te drukken. Mits een beetje tekenvaardigheid en de broodnodige fantasie kan men met de meest eenvoudige (teken)middelen, na het dichtklappen van deze zeer overzichtelijke leidraad tot de wereld van de stripkunst, onmiddellijk aan de slag. Belangrijk is, dat men juist door dat ‘proberen’, de stripverhalen van groten zoals Uderzo, Morris, Jef Nijs e.a. leert analyseren. Al bij al is het een boek vol gouden raad, waarin de stripverliefde antwoord krijgt op de vele vragen waarmee hij zit opgezadeld... K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jan VeulemansWant ik zeg stilte, uitg. Den Gulden Engel, Herentalsebaan 455, 2220 Wommelgem, 1987, 140 × 218 mm, 64blz., gen. 495 fr. - Met een voorbeeldige regelmaat publiceert Jan Veulemans zowel proza als poëzie, in stilte de eigen weg volgend, een weg die aan de schoonheid van de taal ook een rijk en rijp levensinzicht koppelt. Schrijven is voor hem een vorm van bewustwording én opheldering van wat het raadsel mens inhoudt. In vier afdelingen (Teder, Anderen, Dagen en Bedachtzaam) geeft hij zijn waarnemingen en ervaringen weer. Opvallend is andermaal de plaats die hij in zijn wereld aan het kind toebedeelt, dat altijd opnieuw ‘het scheppingsboek herschrijven’ mag. Toch leidt dit niet tot een idealiserende visie op het bestaan, want in ‘Brieven aan mijn kinderen’ wijst hij ook op de keerzijde: het samengaan van lief én leed, het ervaren van de menselijke onmacht in een steeds meer verloederde wereld. Nochtans spreekt uit zijn werk een positief geloof in het leven, omdat hij weet dat de werkelijke waarden van innerlijke aard zijn en in de genade van de stilte gevonden worden. Die genade bevestigt zijn vertrouwen in een transcendente zingeving van het bestaan, die zelf de dood draaglijk en aanvaardbaar maakt. In de laatste afdeling belijdt de dichter nog eens zijn hartstochtelijk verlangen naar vrede, naar een harmonie die ons met het leven kan verzoenen. Door de waarachtigheid van de beleving en de heldere verwoording ervan, zal deze diepmenselijke en mooie bundel voor velen bevrijdend werken. Hij verdient een ruim gehoor te vinden. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Marcel JanssensDe kaarters van de Faculty Club. Californische notities, uitg. Den Gulden Engel, Wommelgem, 1987, 125 × 200 mm, 140blz., genaaid. - De Leuvense hoogleraar die in het voorjaar 1986 aan de University of California, Berkeley, San Francisco verbleef als titularis van de Peter Paul Rubens-leerstoel voor Vlaamse Cultuur, geeft hier in de vorm van losse notities zijn ervaringen weer van zijn verblijf aldaar. Het is een mozaïek van zakelijk genoteerde, maar rake en niet van humor gespeende aantekeningen, waaruit een indringend en vaak onthullend beeld te voorschijn treedt van de Amerikaanse (universitaire) samenleving, inzonderheid de campus van Berkeley. Die wereld is erg verschillend van de onze en niet altijd, zo lijkt het, in ons nadeel. Precies door de naakte registratie en weergave van feiten en faits divers, werkt dit boek suggestiever in dan een traditioneel reisverslag dit zou kunnen. De auteur toont zich zowel een intelligent en scherp waarnemer als een vlot verteller. Met zijn werk beoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fent hij een soort van dagboekgenre, dat bij ons nog niet zo bekend is. Het biedt een aangename lectuur: ontspannend, informatief en leerzaam, zonder belerend te zijn. Een geslaagde combinatie. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jozef DeleuNooit zag ik eerder. Een keuze gedichten met een inleiding van Jan van der Vegt, uitg. Nijgh & Van Ditmar/'s Gravenhage, 1987, 125 × 205 mm, 32 blz., gebonden. - De inleider van deze kleine dichtbundel wijst op Deleus poëtische thematiek (vergankelijkheid, liefde, dood, het verband tussen taal en leven) en de sobere, beeldende kracht van de schrijftrant. Deleu weet inderdaad in een gedicht van enkele verzen licht en schaduw van 's mensen bestaan te suggereren. Zo in ‘Omarming’: ‘Wij groein tot gebaar,/ worden ledematen van mekaar.// Ons gedenken wordt geladen/ tot gemeenzaam slaande slapen.// Wij zijn schaduw van mekaar,/ maar ook spiegel vol gevaar.’ J.v.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• De ervaring van de afgrondUitg. van het tijdschrift Pi, jrg. 6, nr. 1, 1987, Blijde Inkomststraat 9, 3000 Leuven, 140 × 210 mm, 113 blz. - leder jaar opnieuw slaagt Eugène van Itterbeek erin een aantal dichters, ook van overzee, samen te brengen op het Europees poëziefestival te Leuven rond een bepaald thema. In 1986 was dit: de ervaring van de afgrond. Het thema werd ontleend aan een boek van de Roemeense dichter Benjamin Fondane, ‘Baudelaire et l'expérience du gouffre’, maar het werd breder opengetrokken naar de actuele vormen die het probleem thans zijn substantie geven: o.a. de honger, de holocaust, het geweld, gevangenschap, Apartheid, eenzaamheid. In dit speciaal nummer van Pi werden de resultaten van het colloquium, dat binnen het kader van het festival gehouden werd, afgedrukt. Ze werden gegroepeerd in vier afdelingen: De ervaring van de afgrond, Ervaringen van de afgrond, Poëtica's van de ervaring van de afgrond en Fragmenten van autobiografieën over de ervaring van de afgrond. Geen gemakkelijk thema, dat hier in een verscheidenheid van benaderingen, rassen en talen aan bod komt. Spijtig dat het geheel niet overkoepeld wordt door een samenvattende synthese, hoewel de ordening van de teksten en het voorwoord van Van Itterbeek de lezer toch al voor een stuk tegemoet komen. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Eugène van ItterbeekDe Ervaring van de afgrond. Gedichten, uitg. Leuvense cahiers, Europese reeks 63, Leuven, 1986, 140 × 210 mm, 174 blz., gen. 350 fr. - Aansluitend bij de vorige uitgave, volgt hier een bloemlezing van de gedichten die op het 8ste Europees poëziefestival werden naar voor gebracht. De keuze is ruim en verscheiden. Alle gedichten werden in het Nederlands vertaald. In een inleiding worden de opgenomen dichters door samensteller Eugène van Itterbeek summier gesitueerd. Hij gaat na in welke mate zij met hun poëzie de functie vervullen van ‘een klankbord te zijn van het lijden in de wereld’. Daar komt het meer dan ooit op aan. Het is niet alleen de taak van de dichter het lijden te registreren of erover te getuigen, maar ook op zoek te gaan naar de diepere oorzaken en er de strijd mee aan te binden. Uit de gedichten spreken de verschillende facetten van de afgrondervaring. Van Vlaamse zijde zijn Gust Gils, Stefaan van den Bremt en Erik van Ruysbeek vertegenwoordigd, voor Nederland zijn dat Judith Herzberg en Ed Leeflang. Het is ook eens interessant na te gaan hoe andere Europese en Afrikaanse dichters het thema verwoorden. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeken over kunst• Mansje ZijlmaToscane. Land van kunst en cultuur, Etrusken, Middeleeuwen en Renaissance. Reeks ‘Cantecleer Kunst-Reisgidsen’. Uitg. Cantecleer, verdeeld door Westland NV Schoten, 1986. Illustraties in zw.-w. en kleur, 150 × 205 mm, geb., 334 blz., 980 fr. - De reeks ‘Cantecleer Kunst-Reisgidsen’ is met dit boek van Mansje Zijlma een geschreven monument rijker geworden. Het is een gids waarin men de schoonheid voelt, die optornt uit het turbulente verleden van Toscane, het oude stamland van de Etrusken, en het vaderland van renaissance en humanisme. Het is een boek dat met smaak zal worden verteerd, zowel door de kunstenaars als door de kunstminnaars, die de schoonheid voelen van dit prachtige land, met zijn matte, groene tinten, met zijn gele en bruine aardkleuren, die schril afwisselen met de aloude bergdorpen, de boerderijen en de plattelandskerken. Het is een boek waarin men de adem ruikt van een volk, dat zonder dat zelf te willen, ‘kunstgeschiedenis’ heeft geschreven. ‘Toscane’ bevat, buiten het vlotte ‘wordingsverhaal’ van de streek, een rijkdom aan kleurplaten en een tiental blz. praktische informatie, die na het dichtklappen van dit boek, de lezer aanzet om ter plekke eens een kijkje te gaan nemen. K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Fia Dieteren, Els Kloek, Antoinette VisserNaar Eva's beeld. De geschiedenis van de vrouw in de Europese cultuur, uitg. Elsevier/Amsterdam/Brussel, 1987, geill. met ruim 150 foto's waarvan 25 in kleur, 220 × 160 mm, 224 blz., gen., 775 fr. - In de Inleiding tot dit werk geven de drie (vrouwelijke) auteurs zelf de korte inhoud van hun boek, als volgt weer: ‘Naar Eva's beeld behandelt de vrouwengeschiedenis in het ruime kader van de Europese cultuur. Het boek geeft historische feiten met betrekking tot vrouwen; mannen worden alleen behandeld in relatie tot vrouwen.’ Wat op het eerste gezicht zou kunnen lijken op een stellingname uit de scherpe hoek van het feminisme, blijkt bij verdere lectuur niet het geval te zijn. Het komt me voor dat de auteurs heel objectief de geschiedenis van onze Europese cultuur, vanuit het standpunt van de vrouw weliswaar, hebben onderzocht en tot verhelderende inzichten zijn gekomen. Ze hebben hun onderzoek geboekstaafd aan de hand van vlot lezende teksten en ‘sprekende’ beelden en de illustratie vormt een heel fascinerend aspect van dit boek. ledere illustratie is voorzien van een instructieve tekst die vaak op zichzelf een heel verhaal vertelt en de lezer ertoe aanzet beter te kijken én na te denken over hetgeen hij te lezen krijgt. Het boek is chronologisch opgevat en overloopt de geschiedenis vanaf het oude Egypte tot op heden, met dien verstande dat de jongere periodes verhoudingsgewijs ruimere aandacht krijgen. Binnen dit chronologisch kader behandelen ze tal van thema's die met de geschiedenis van de vrouw verband houden: huwelijk en gezin, vrouwenarbeid, vrouwen als gezagsdragers, rechtspositie van de vrouw, feminisme, heksenjacht, prostitutie en dubbele moraal daaromtrent, vrouwen en het kiesrecht, enz. Ze hebben het onderwerp vanuit alle facetten van het leven bekeken en beschreven, een veelzijdigheid die nergens grote tekorten vertoont. Zo hebben ze het in het 6e hoofdstuk ‘Het naoorlogse beeld: werkende vrouwen, huismoeders en feministes (1945 - heden)’ over: Vrouwenarbeid en werkende vrouwen: Sociaal probleem of niet-verworven recht; Moeders en kostwinners - Ideeënmaaksters van de ‘tweede golf’: De bijbel van het feminisme; Het probleem zonder naam; Seks, ‘moederen’ en lesbisch bestaan. - Het feminisme in Nederland: Man-Vrouw-Maatschappij en Dolle Mina; Baas in eigen buik; Van vrouwencultuur tot vrouwennetwerken. Jammer echter dat ze (vooral) in dit hoofdstuk ook niet de situatie in Vlaanderen in hun onderzoek hebben betrokken. Dat zou door de Vlaamse lezers - al was het maar om het contrast met Nederland - zeker op prijs gesteld worden. In ‘De Balans’ komen de drie auteurs tot de constatatie dat de emancipatie van de vrouw in de Europese cultuur zeer moeizaam is gegaan en indien er al vrouwen zijn geweest die van zich hebben laten spreken in de loop van de tijden, dan hebben ze zich voor een stuk als ‘mannen’ moeten voordoen (de vrouwelijke farao Hatsjepoet droeg een baard, Jean d'Arc voerde een leger aan in mannenkleren) of er waren uitzonderlijke omstandigheden nodig (oorlogstijd, afkomstig uit een familie van koningen): ‘De geschiedenis van de vrouw bestaat grotendeels uit een cliché: de vrouw wordt voorgesteld als hoer of maagd, als Eva of Maria’! Al bij al een zeer lezenswaardig boek én voor vrouwen én voor mannen en de illustratie doorheen het boek verwerkt, is én royaal én adequaat. Het werk wordt afgesloten met een ‘Literatuurlijst’ (algemeen en bij ieder hoofdstuk afzonderlijk). R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Paul KorenhofWinkler Prins Encyclopedie van de opera, uitg. Elsevier/Amsterdam/Brussel, 1986, geïll. met zw.-w. en kleurenfoto's, 253 × 168 mm, 448 blz., geb., 1.930 fr. - In deze tijd van ‘opera-herwaardering’ - wat o.m. blijkt uit het groter aantal bezoekers in onze operatheaters - is deze encyclopedie een welgekomen boek. Het werd geschreven door Drs Paul Korenhof, die als chef dramaturg bij de Nederlandse Opera goed geplaatst is. Hij publiceert ten andere geregeld over opera en verzorgt een (vaste) radiorubriek over hetzelfde onderwerp. Hij werd bijgestaan door een Raad van Advies waarin deskundigen als Erna Metdepenninghen, o.a. operamedewerkster van de BRT, Frits Celis, dirigent bij de Opera van Vlaanderen, Reinder Pols, musicoloog bij de Nationale Opera in Brussel, Prof. Frits Noske, musicoloog en Jan Bouws, regisseur bij de Nederlandse Opera Stichting, actief waren. Voor het eigenlijke encyclopedie-gedeelte werden een aantal inleidende artikels opgenomen: Wat is opera? (Frits Noske), Opera in Nederland (Redactie), Opera in België (Erna Metdepenninghen, die het daarin o.m. heeft over de opera in Brussel (Munt), Antwerpen (K.V.O.), Gent (K.O.G.) en Luik (O.R.W.). Daarop sluit het alfabetisch encyclopedie-gedeelte aan met ca. 2.650 trefwoorden. Hierin komen zowel de overbekende, als de minder bekende werken aan bod, naast tal van gegevens over componisten, librettisten, zangers en zangeressen, muziek- en theatertermen, literaire werken en (als het van pas komt ook de) auteurs. Uit persoonlijke steekproeven en vergelijkingen met andere werken over opera is gebleken dat onderhavig werk ruimschoots ‘zijn man kan staan’ voor wat accurate informatie betreft. Er werd ook speciale aandacht besteed aan opera's, componisten en uitvoerders van eigen bodem, in casu België en Nederland, een terrein dat in andere ‘operaboeken’ wel eens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
braak blijft liggen of stiefmoederlijk behandeld wordt. Zo vonden we (om ons tot België te beperken) de namen van Vina Bovy, Lucienne Delvaux, Sylvain Deruwe, Ernest van Dijck, Hilde de Groote, Maurice de Groote, Lode Devos, Rita Gorr, Louis Hendrik (sic), José Van Dam, René Jacobs, Frederik Devreese, Daniël Sterneveld, André Vandernoot, Jef Vermeersch, Jan Blockx, Jef van Hoof, Edgar Tinel, August de Boeck, Marinus de Jong, e.a., maar anderzijds zochten we tevergeefs naar de sopraan Monique Herreman, de tenor en Guy De Mey en Zeger Vandersteene (of specialiseert die laatste zich te veel op het lied om als operazanger vermeld te worden?)... Dat er in zo een werk ‘hiaten’ zijn in de informatiestroom, lijkt me begrijpelijk, als het maar geen storende ‘leemtes’ worden, wat in dit boek geenszins het geval is. Dit handzaam boek durf ik dan ook aan alle operaliefhebbers aan te bevelen. Ook de illustratie (verzorgd door Dick Ernest) die bestaat uit zw.-w.- en kleurenfoto's verdient lof. De zw.-w.-foto's hebben betrekking op een bepaald trefwoord, terwijl de kleurenillustraties gegroepeerd zijn (telkens op vooren achterzijde van een pagina) en gewijd zijn aan een of ander thema, zoals bijvoorbeeld opera-affiches, operageschiedenis in Nederland en België, decor- en kostuumontwerpen, ensceneringen, verfilmde opera's. Het alfabetische gedeelte wordt dan besloten met een overzicht van ‘De belangrijkste Operatheaters en Gezelschappen’ uit binnen- en buitenland. Het ‘Register’ tenslotte vermeldt operatitels die geen eigen trefwoord hebben in het alfabetische gedeelte, maar waarnaar in het boek bij een of ander trefwoord toch gehandeld werd. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken• LiteratuurTijdschrift over Nederlandse letterkunde. Red. H. Muus, postbus 129, 3500 AC Utrecht; jaarabonnement 995 fr. - 1987, jrg. 4, nr. 1: De nieuwe jaargang opent met een bijdrage van D. van Teylingen over de belangrijke roman ‘Hersenschimmen’ van J. Bernlef. Het boek wordt vergeleken met de theaterbewerking van Chaim Levano. De bijdrage besluit met een gesprek met H. Honingmann over de verfilming ervan, die tegen het najaar 1987 is voorzien. T. Anbeek besteedt ruime aandacht aan ‘De kwestie Kellendonk’, n.a.v. diens omstreden roman ‘Mystiek lichaam’ die, door een aantal uitspraken van de auteur zelf, de kritiek tot ongenuanceerde stellingnamen heeft gedwongen. H. Scholten analyseert het gedicht ‘darf ich mitfahren’ van Gerrit Kouwenaar en komt tot het besluit dat het meer is dan een geëngageerd gedicht in de enge zin. Wat de literatuur van vroeger betreft, is er een bijdrage over ‘Natuur en landschap in de Nederlandse letterkunde van de Gouden Eeuw’ (M.A. Schenkelveld-van der Dussen) en over ‘Troost voor “bedrukte mensen” in de late Middeleeuwen’ (Y.G. Vermeulen). De ‘troostboeken’ bieden een drietal ‘concepten’, waarvan de belangrijkste zijn: de orthodoxe genademiddelen en een vertrouwen in Gods genade door een standvastig geloof. In de literaire nieuwsrubriek oordeelt W.M. Roggeman mild over staatsprijswinnaar voor poëzie Roger de Neef. Anders vergaat het ‘Jotie t'Hooft: een witboek’. Evert Filius noemt het zelfs ‘een zwartboek van de hedendaagse Belgische beoefening van de literatuurwetenschap’. - Jrg. 4, nr. 2: Hoofdbrok is een bijdrage over ‘Verhaal en waarheid in Hella Haasses historische romans’ (J. Goedegebuure), met vooral aandacht voor ‘Het woud der verwachting’ en de beide Bentinck-romans. A. van de Wege onderzoekt de beeldspraak in het proza van Dèr Mouw. W.H. Morel van Mourik gaat ‘De afkomst van Ferguut’ na. Het gaat hierbij om diens vader Somilet, die volgens hem niet tot de boerenstand behoorde, zoals vaker werd beweerd. C.A. Zaalberg schetst een totaalbeeld van Albert Verwey met uitvoerige literatuuropgave en belicht de dichter, de ‘leider’, de hoogleraar. Mieke B. Smits-Veldt heeft een gesprek met prof. dr. L. Strengholt en zijn verbondenheid met de figuur van Constantijn Huygens. Genootschapsleven heeft het over de Stichting J.H. Leopold en de Nacht van het Boek. In de overige rubrieken is er o.m. aandacht voor het Multatuli-jaar 1987, Ton Anbeeks boek ‘Na de oorlog’, over de Nederlandse roman 1945-1960 en voor ‘Vlaams leesboek’ van Jozef Deleu en Anne Marie Musschoot. - Jrg. 4, nr. 3: H. Pleij toont in ‘Literatuur en stad in de middeleeuwen’ aan hoe de stedelingen vanaf 1300 een eigen literatuur scheppen, die de specifieke aard en belangen van een burgerlijke samenleving moet rechtvaardigen en bevorderen. H. van den Bergh heeft het in ‘Tergende tegenstrijdigheden?’ over de harde kern van Multatuli's Ideeën en ziet zijn ‘geloofsbelijdenis in de zedelijkheid van de natuurlijke, onbedorven mens’ als een element van blijvende waarde. J. van Zweden onderzoekt de bijzondere band tussen de Klaagliederen uit het Oude Testament en de roman ‘Het bittere kruid’ van Marga Minco. W. Vermeer belicht de cyclus ‘Een veldtocht in sonnetten’, met name de slag bij Nieuwpoort in 1600. Auteur is vermoedelijk de rederijker Michiel Vlack. Speciale aandacht verdient de bijdrage ‘Oorlog en collaboratie: variaties op een thema in de romanliteratuur van Nederland en Vlaanderen’. De auteur, Carola Henn, constateert ondanks bepaalde overeenkomsten toch een schril contrast tussen Nederland en België, zowel wat de gekozen motieven betreft als hun verwerking in de romanfabel. Bij het onderzoek hadden nog meer romans kunnen betrokken worden (o.a. ‘De levenden en de doden’ van André Demedts) om tot nog hechtere conclusies te komen. In Genootschapsleven komt ditmaal het Multatuli-Genootschap aan de beurt. Veel literaire nieuwsjes (o.a. een lijst literaire prijzen en een kort in memoriam P.G. Buckinx), signalementen en zoals steeds degelijke recensies. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• SeptentrionDriemaandelijks tijdschrift, Revue de culture néerlandaise, éditée par la fondation flamando-néerlandaise ‘Stichting Ons Erfdeel vzw’; red. Murissonstraat 260, 8530 Rekkem; abonn. 900 BF, los nummer 250 BF. - 15e année, no 3, 1986: Dit laatste nummer van de jaargang 1986 bevat een artikel van A.M. Musschoot, dat een goed overzicht van Claus'schrijverschap biedt. Schrijfster weet Claus ook in zijn kenmerken te typeren. Uitstekend is Sonja Vanderlinden in ‘Arthur Van Schendel et l'idéalisme moderne’: die kunst is een reactie op de aanstormende ontaardingsverschijnselen, zoals die het West-Europa van het interbellum aantasten. Terloops is het interessant even aan te stippen dat een jong auteur als Kamiel van Baelen een gelijkaardig humanisme (als dat van A. van Schendel) zal verdedigen. Dit vierde nummer van Septentrion bevat o.m. ook nog een derde boeiende bijdrage over de oude muziek van onze Nederlanden: Ignace Bossuyt schrijft nu over ‘Josquin Desprez (vers 1440-1521), le Michel-Ange de la musique’, nadat hij in 1984 in dit tijdschrift over Orlandus Lassus en in 1985 over Adriaan Willaert publiceerde. - 16e année, no 1, 1987: Wie dit nummer doorneemt stelt vast dat het een zeer interessante kennismaking met het sociale, politieke en culturele leven van de Nederlanden mogelijk maakt. De rubriek ‘Actualités’ b.v. beslaat 25 bladzijden en geeft een kort, grondig overzicht van wat er in de Nederlanden te gebeuren staat. Verder zijn er opstellen over schilderkunst, tapijtweefkunst, het Nederlandse Deltagebied en de rol van onze moedertaal in de E.G. Er staat ook nog een stuk over de vrijzinnige Multatuli afgedrukt en Jos Borré stelt het oeuvre van Walter van den Broeck voor en bepaalt er het literaire en sociale gewicht van. Het stemt de recensent van dienst tevreden dat Borré de eertijds verschenen ‘Brief aan Walter van den Broeck’ beaamt. J.v.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Tijdschrift voor ExlibriskunstTwintig exlibris naar thema's uit het werk van F. Timmermans - Graphia 96, uitg. Graphia, Bleekstraat 6, 2800 Mechelen, 1986, 245 × 175 mm, in mapje, 490 fr. - De map met exlibris over Timmermans wordt deskundig en functioneel door José De Ceulaer ingeleid: ook de Fee was plastisch kunstenaar en hield van pentekening en houtsnede. Elk exlibris is gekleefd op een blad waarop een citaat uit het werk van de Lierse schrijver te lezen is. Dit citaat duidt meteen de inspiratiebron van de grafische kunstenaar aan. Het gaat meestal om hout- en linogravures. Het nummer 96 van Graphia presenteert drie exlibriskunstenaars: Frank-Ivo van Damme, Lou Strik en Anneke Kuyper. De eerste wordt in een lang, uitvoerig geïllustreerd artikel aan de lezer voorgesteld en de afgedrukte voorbeelden van exlibriskunst zijn meestal erotisch van aard. Het zijn allemaal mooi geboezemde, anatomisch perfecte meisjesfiguren en ook de jongelui mogen er zijn. Hun presentatie gebeurt frontaal, ruggelings of in schroeflijn, staand, liggend, knielend, kronkelend, met of zonder partner, voor of tijdens de... omarming. Het is dus allemaal zeer mooi... De tweede, Lou Strik, lijkt me meer geladen spanningselementen in zijn grafiek te brengen: de plaatjes hebben een menselijke dimensie die charmeert, ontroert, zelfs aangrijpend is. Anneke Kuyper tenslotte vertelt goeie sprookjes: in dingen en wezens van alledag zit iets geheimzinnigs, dat ze met een grafische eenvoud wil achterhalen en vastleggen. J.v.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• DocumentaDriem. tds. van het Documentatiecentrum voor Dramatische Kunst, R.U.G., Rozier 44, 9000 Gent; 250 fr. op rek.290-0012255-54 of 440-0490851-06 van het Documentatiecentrum, Gent. Los nr. 75 fr. Jrg. 5 (1987) nr. 2: Julien Vermeulen wijdt een uitvoerig artikel aan de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sociale dimensie van Soyinka's toneel. Wole Soyinka is een engelsschrijvend sociaal-geëngageerd auteur, een Yoruba uit West-Nigeria, Nobelprijs literatuur 1986. Vermeulen beklemtoont terecht dat Soyinka onder geen etiket te vangen is; in een recent interview wijst de Afrikaan zélf op deze schijnbare tegenstellingen: hij combineert gemeenschapsethiek met een ‘onverbiddelijk affirmeren van het individualisme’, en dat maakt evident de relevantie en ook de charme uit van zijn veelzijdig oeuvre. Annick Poppe gaat dieper in op de succesproduktie van de Antwerpse K.N.S., Joshua Sobols ‘Ghetto’, een ‘ode aan het leven in het aanschijn van de dood’ rond de fatale gebeurtenissen in het ghetto van Vilna tijdens de jongste wereldoorlog. Poppe analyseert zowel de toneelmatige aanpak als de inhoudelijke aspecten van het stuk. De nieuwe dans in België wordt door Tom Bruwier onder de (sympatieke) loep genomen: vertrouwen op de realiteit van het eigen lichaam, opineert hij. Inderdaad zijn Anne Teresa De Keersmaeker, Rosas, Michèle Anne De Mey, Roxane Huilmand, Marc Vanrunxt ver buiten de landsgrenzen bekend om hun breuk met de klassieke tradities en het realiseren van een nieuwe beeldentaal. Johan Thielemans, de briljante spil van het Eilandprogramma op de Vlaamse Televisie, bespreekt ‘Opera tot theater maken. Het team van Gerard Mortier in de Munt’ van Jean-Marie Piemme. Thielemans prijst dit werk als een Munt-monument, tevens document; en Martin Desloovere wijst terecht op de warrige aanpak van de V.U.B.-studie ‘Recent Volkstheater in Vlaanderen’. Dit werk werd geproduceerd door de Werkgroep Vormingstheater, die 10 jaar bestaat. En dit ‘Het teater zoekt... Zoek het teater.’ is het eerste deel van een tweeluik over aspecten van het eigentijdse theater in Vlaanderen. Bij de redactie namen als Marianne Van Kerkhoven, Luk Van den Dries (beide behorend tot de Etcetera-incrowd). Veel bijdragen zijn de neerslag van studentenwerk in workshops en seminaries, vrij gevarieerd groepswerk dus. Van Kerkhoven maakt een intermediaire balans op, als overgang naar ‘Werken aan vernieuwing’, het tweede luik. Het nummer rondt af met aflevering 4 van de bibliografie drama en theater. dv | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• M & L, Monumenten en LandschappenTweemaandelijks tijdschrift van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu. - 6de jrg., nr. 1, 1987: In dit nummer staan twee bijdragen over cafés, herbergen en drankhuizen; een derde stuk behandelt de Gentse opera als een glorieus onderdeel van een brok neo-classicistische stadsaanleg van historische waarde; bovendien zijn er nog resp. een op de actualiteit gerichte ‘binnenkrant’ en een ‘Summary’. M. Verbeek schreef het artikel ‘Van herberg tot café’, waarin ze sociale, culturele en kunsthistorische aspecten van herbergen, koffiehuizen en cafés grondig bespreekt. Vooral de steeds wisselende, evoluerende functies én het architecturaal belang van die lokalen krijgen een bijzondere aandacht. J.v.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VWS-CahiersTweemaandelijkse uitgave. Redactie Hendrik Carette, Zeedijk 148 - Bus 242, 8400 Oostende. Abonnement: 350 fr. - rek. 712-1201000-29 t.n.v. VWS, Weidestraat 11, 8100 Torhout. - 22e jg., nr. 1, 1987: Nummer 122, de start van jg. 22/1987 is gewijd aan ons betreurd redactielid Gery Florizoone. De inleiding ‘Liefst een stem van riet’ is van de hand van Marcel Vanslembrouck. Gery Florizoone, geboren te Adinkerke op 23 februari 1923, beroond met de Yangprijs voor zijn sterke cyclus gedichten Jona is in tragische omstandigheden omgekomen te Lixhe (Visé) op 25 juni 1986. Hij was de samensteller van het prachtig nummer 207 van ‘Vlaanderen’ gewijd aan Joe English. Een uitgave om even ter hand te nemen. Een vergetelheid: in de biografie staat nergens vermeld dat Gery Florizoone, kern-redactielid was van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ met speciale opdracht jonge dichters te begeleiden! A.v.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• ContactTweemaandelijks tijdschrift van het Provinciebestuur van Antwerpen, red. Provinciebestuur van Antwerpen (Omer Coenen), Kon. Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen, jaarabonnement 500 fr. (5 nrs) op rek. 091-0109881-09 t.n.v. het Provinciebestuur van Antwerpen, Kon. Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen, met vermelding ‘Tijdschrift Contact’. - Nr. 17, april 1987, bevat zoals altijd een waaier berichten over het leven in de provincie Antwerpen. Via vlotleesbare artikels, die in een verrassend frisse lay-out werden gestoken, vernemen we een en ander over de Antwerpse diamanthandel en -nijverheden, over het Provinciaal Technisch Instituut Sint-Godelieve, en over de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij van Antwerpen, die dit jaar haar 10-jarig bestaan heeft gevierd. In een bijdrage van Hilde Serneels wordt een overzicht gegeven van de kunstwerken die in 1986 door het Provinciebestuur werden aangekocht. Er is de diepgaande bijdrage van Marc Lambrechts, die het over Julien Van Vlasselaer als tapijtontwerper heeft, en er zijn de belangrijkste culturele en toeristische manifestaties in de Antwerpse gouw. Voor wie het leven in de Provincie Antwerpen stapwaarts wil volgen, is Contact de meest aangewezen gids... K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VolkskundeDriemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven, red. Mercatorstr. 122, 2018 Antwerpen, abon. 500 fr., los nr. 175 fr., rek. 000-0893952-97 t.n.v. Centrum voor Studie en Documentatie v.z.w., 2330 Schilde. - 87e jg. (1986), afleveringen 3 en 4; 88e jg. (1987), aflevering 1: in de 3de aflevering rekent E. Hulsens af met ‘de vuildoos’ van Staf Loots, waarin die de Vlaamse erotische volksvertellingen behandelde (o.a. haastwerk, van de ene onjuistheid naar de andere struikelen, sommige verhalen hebben met erotiek in het geheel niets te maken). A. Kint speurt naar de Antwerpse kaartspelmakers in de 16de eeuw. Op enkele van de 47 bekende figuren uit de Antwerpse speelkaartennijverheid gaat hij wat dieper in; hij onderzoekt de soorten speelkaarten en spelen en behandelt tenslotte de ontdekking van de onversneden vellen speelkaarten. De 4de aflevering is volledig gewijd aan de referaten van de studiedag over het Limburgse Millen. M. Laenen handelt over duizend jaar wonen in Millen, L. Melard onderzoekt de ontwikkeling van natuurlandschap tot cultuurlandschap en W. Driesen beschrijft de typische kenmerken van de hoevewoonhuizen. Het is een boeiende, rijk gedocumenteerde en overvloedig geïllustreerde aflevering en tevens een blijvende neerslag van de aan Millen gewijde tentoonstelling in Bokrijk. In de 1ste aflevering van de nieuwe jaargang ontsluit W.L. Braekman een Oudenaardse bundel met 162 marktliederen, waarvan de meeste nog onbekend zijn, door een repertorium van incipits, zangwijzen en marktzangers. T.C. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Kleinbrabantse almanak voor 1987,onder redactie van Paul Servaes, m.m.v. Luk De Wachter en Louis Callaert. Uitg. Streek-V.V.V. Klein-Brabant/Scheldeland, Jan Van Droogenbroeckstraat 59A, 2688 Sint-Amands. 135 × 215 mm. 20 blz. 50 fr. + 13 fr. verzendingskosten te storten op rek. 061-7806640-60 van de Streek-V.V.V. Klein-Brabant/Scheldeland te Bornem. - De Kleinbrabantse almanak van 1987 is, in tegenstelling met deze van verleden jaar, summier van omvang. Hij bevat uitsluitend de lijst van de manifestaties in de streek van Klein-Brabant, met daarin verwerkt de verjaardagen van de nog levende kunstenaars en bekende figuren uit Klein-Brabant of in Klein-Brabant wonend, aansluitend bij de lijst van de belangrijkste verjaardagen die in 1987 moeten worden gevierd. Belangrijkste verjaardag daarin is de 50e verjaardag van de Streek V.V.V. Klein-Brabant-Scheldeland, die zich reeds een halve eeuw inzet voor de uitbouw van het toerisme in Klein-Brabant. Alleszins een geschreven document dat verder gaat dan de streek... K.D.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catalogus• Met Verhaeren op wandelUitg. Prov. Museum Emile Verhaeren, Kaai 22, St.-Amands-aan-de-Schelde, 1987, geïll. met zw.-w. foto's, 200 × 210 mm, 24 blz. - Dit is de begeleidende brochure van de tentoonstelling die van 1 maart tot 25 oktober 1987 gehouden wordt in het Provinciaal Museum Emile Verhaeren te Sint-Amands. Interessant is de (korte) tekst van Jan Walgrave, waaruit blijkt dat Verhaeren een verwoed wandelaar was. Het wandelen verschafte hem niet alleen de noodzakelijke fysieke beweging voor een gezond evenwicht met de geest, maar vulde ook telkens ‘de reservoirs van de inspiratie’ bij. De brochure bevat enkele afbeeldingen en de catalogus van de 19 tentoongestelde stukken. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoekertje
De recensies werden geschreven door:
|
|