Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Multatuli - Korte biografieEduard Douwes Dekker werd op 2 maart 1820 te Amsterdam geboren. Toen hij 18jaar was, vertrok hij met zijn vader en zijn broer naar Nederlands Indië, waar hij in goevernementsdienst kwam. Om Caroline Versteegh werd hij in 1841 Rooms katholiek. Hij werd in 1842 benoemd tot controleur te Natal en in 1852 tot assistent-resident op Ambon. In 1856 volgde de aanstelling als assistent-resident van Lebak. Daar diende hij een aanklacht in tegen het inlandse hoofd. Zijn optreden leverde hem een overplaatsing op. Hij vroeg - en kreeg - eervol ontslag. Het lukte hem daarna niet meer om in Indië aan de slag te komen. In 1857 verlaat hij voorgoed het land. Een periode van zwerven volgde. In 1859 schreef hij de Max Havelaar, die in 1860 werd gepubliceerd. In 1865 week hij naar Duitsland uit in verband met een veroordeling tot 2 weken hechtenis wegens gewelddadige verdediging van een actrice. Dekker is na 1870 nog af en toe in Nederland en in Vlaanderen geweest voor het houden van lezingen. In 1881 vestigde hij zich te Nieder-Ingelheim waar hij op 19 februari 1887 overleed. ‘Ik trek te velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is. Wat de wijze aangaat waarop ik die strijd voer, begeer ik mijn volkomen vrijheid te bewaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eduard Douwes Dekker (1820-1887)was van april 1849 tot februari 1852 secretaris van de residentie Menado, in het noordelijk deel van Celebes. Het zijn misschien zijn gelukkigste jaren geweest. Van die tijd dateren ook zijn eerste werkelijke proeven van schrijfkunst in de vorm van bladzijden-lange brieven. Die aan zijn broer Pieter en zijn jeugdvriend Kruseman zijn gedeeltelijk bewaard gebleven. Als hij aan Kruseman schrijft, merken we dat hij zich al schrijvende oefent in de manier waarop hij van dán af wil gaan schrijven. ‘Om tot het volk te spreken’, voegt hij eraan toe. En tegelijk kan hij aan Kruseman - die uitgever geworden is - duidelijk maken wat deze van hem verwachten kan: een manier van schrijven die in Nederland, voor zijn tijd, geheel nieuw is, een onbelemmerde wijze van zich uit te drukken. Het is voor hem de natuurlijkste en enige manier om een ‘weerschijn van aandoeningen’ te kunnen geven. ‘Vergeef mij mijn tussenzinnen - de parenthèses in de tussenzinnen - let er niet op of ik de draad weer juist aanknoop vóór hij brak - het leven bestaat uit tussenzinnen; het mijne althans.’ Voor de meesten is Multatuli in de eerste plaats de schrijver van de ‘Max Havelaar’. Maar karakteristieker voor zijn talent van invallen zijn de honderden ‘Ideeën’: korte aforismen en lange uitweidingen, uitvoerige beschrijvingen en puntige dialogen; nu eens ironisch, dan weer sarcastisch en dan weer rustig. Ze zijn meer Multatuli, ook kwalitatief. Tegenover de bijna 400 bladzijden van de Havelaar staan bijna 2500 bladzijden ‘Ideeën’, afgezien nog van andere werken die volgestopt zitten met ‘Ideeën’. Eén ervan is in de vorm van een dialoog geschreven en luidt als volgt:
En dit kan niet anders betekenen dan dat Multatuli-zelf zijn ‘Ideeën’ als een eenheid heeft gezien, als een soort geschreven zelfportret. Ze zijn direct herkenbaar aan hun stijl, een zeer individuele stijl, die zoals alle goede stijl, onvervangbaar is, d.w.z. de adequate uiting van zijn persoonlijkheid. ‘Mijn stijl - dat ben ik’, zei hij zelf. Busken Huet, die deze uitspraak niet gelezen kan hebben (ze staat in een nog niet zo lang geleden gevonden brief), zocht het onbegrip omtrent Multatuli in het gering ontwikkelde gevoel voor stijl bij het Nederlandse volk. Hij had het recht het op deze wijze te formuleren, omdat stijl voor Huet veel meer dan een uiterlijk kenmerk was. Het vertegenwoordigde voor hem de hele mens... zoals voor Multatuli. Huet vond dat Multatuli één van de weinige Nederlandse schrijvers was die stijl bezat, ‘in zo hoge mate’, schrijft hij, ‘dat zijn werken in zichzelf, onafhankelijk van de zaak die erin bepleit wordt, een reden van bestaan hebben en men hem liefheeft en bewondert, ook wanneer men met hem van gevoelen verschilt.’ Wat Huet hier schrijft, geldt nog altijd. Er staat veel in de ‘Ideeën’ wat nu nog voor ons, de mens van vandaag, betekenis kan hebben, ook veel dat tijdgebonden blijft, of alleen maar ‘mis’, maar dat toch door zijn stijl - dat persoonlijke element in de formulering - boeiend blijft. Multatuli's invloed op het Indische staatsbestuur en op het individuele beleid van de Indische ambtenaren is niet licht te overschatten, maar zijn grote betekenis ligt toch in de emancipatie van het Nederlandse volk na zijn terugkeer in Europa. Hij bracht een innerlijke revolutie teweeg. Vooral in de middenklasse van het Nederlandse volk heeft hij tallozen wakker geschud en met eigen ogen leren zien, en daarmee heeft hij het sociale gezicht van zijn tijd mede bepaald. Dit is de grote betekenis van Multatuli... dank zij zijn stijl, dank zij, als het erop aankomt, zijn literair talent. ‘Waar ge een individu hoort spreken over principes... wees voorzichtig. Waar ge een staatsman hoort spreken over systemen... wees voorzichtig. Waar ge een godgeleerde hoort spreken over dogmen... wees voorzichtig.’
Ter nagedachtenis aan Multatuli publiceerde ‘De Amsterdammer’ in zijn editie van 6 maart 1887 dit bijvoegsel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Havelaar-zaakVan midden september tot midden oktober 1859 schreef Douwes Dekker onder de schuilnaam Multatuli (door hemzelf vertaald met ‘ik heb veel geleden’) zijn ‘Max Havelaar’. Hij woonde toen in Brussel in een klein hotelletje en leed armoede; zijn vrouw logeerde met haar twee kinderen bij zijn broer in Holland en at genadebrood. In een brief aan haar (‘Tine’) blijkt wat Douwes Dekker van zijn boek verwachtte: erkenning en roem als schrijver, maar ook eerherstel als ambtenaar. Hij was er óók vast van overtuigd dat de uitgave hen financieel redden zou: ‘En dat boek, beste Tine, zal ons er boven op helpen, God geef radicaal’. In mei 1860 verscheen het. Het maakte inderdaad ‘éclat’... toch niet genoeg. Het literaire succes was algemeen, maar het bracht niet de gehoopte ambtelijke rehabilitatie, geen pensioen, geen betrekking en geen steun. Een kandidatuur in de Tweede Kamer bracht in twee districten nog geen twintig stemmen op. Voor de zoveelste maal bleek Douwes Dekker zich misrekend te hebben. Het was voor hem onbegrijpelijk en onduldbaar dat men hoog opgaf over de literaire betekenis van zijn boek, maar hemzelf aan zijn lot overliet. Dit heeft hem diep gegriefd en verbitterd, en het ergerde hem als men de Havelaar om de stijl prees, om wat hij de ‘tooi’ noemde, die de mensen belette het ‘kind’ te zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Over het geloofIn 1855 werd te Amsterdam ‘De Dageraad’ opgericht en een jaar later een gelijknamige vereniging die de verzamelplaats werd van allerlei soorten vrijdenkers. Er is een snelle evolutie in die beweging geweest - die parallel loopt met de ontwikkeling der natuurwetenschappen - in de richting van een absoluut atheïsme. In Nederland is voor deze evolutie het Darwinisme van grote betekenis geweest en... het optreden van Multatuli. Het was niet zó dat Multatuli aan de vrijdenkersvereniging een nieuwe richting gaf, het nieuwe dat hij erin bracht was de hartstocht en het elan van zijn persoonlijk getuigenis. Veel meer dan de ellenlange theoretische verhandelingen en de ‘theologie’ waarin ‘De Dageraad’ verzeild dreigde te raken, hebben Multatuli's ontboezemingen van godsdienstige twijfel en ontkenning weerklank gevonden in vrij brede lagen van de samenleving. Men kan het optreden van Multatuli niet met de maatstaven van vandaag beoordelen. Hij moest afrekenen met veel wat nu niet meer bestaat en we moeten ons vooral voor ogen houden hoe provinciaal en klein-burgerlijk Holland in het midden van de negentiende eeuw was, en hoe niet alleen Multatuli, maar alle figuren van betekenis in verzet waren tegen deze klein-burgerlijkheid. Alleen Multatuli deed het op een wijze die dijken doorbrak, maar vanzelfsprekend ook weerstanden opriep. ‘Ik “weet niet”, of ge een lezeres zijl.
‘Ik heb in veel opzichten eerbied voor Jezus, maar niet voor het zogenaamd christendom. Er zijn door Jezus dingen gezegd die ik geloof- schoon ik ze niet geloof “omdat” hij het zeide - maar in het christendom-zelf geloof ik “niet”. Ik ontken het bestaan van dat christendom. Ik heb het nooit ontmoet, nooit waargenomen en ik ben overtuigd, dat Jezus op aarde terugkomende, heel verwonderd wezen zou dat men zich naar hem noemde.’ ‘Twee knapen vielen in het water. “Door Gods goedheid” werd één gered.
De andere verdronk...
Door Gods kwaadheid?’
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wetten en ZedenMultatuli's opvatting over de werkzaamheid van wetten en zeden, wortelt in zijn geloof in de principiële goedheid van de Natuur. Wat uit de Natuur voortkomt is goed, wat daarmee in strijd is, is slecht. Ook zijn absentiegedachte in de staatkunde houdt hier nauw verband mee. Door de maatschappelijke regels uit de Natuur af te leiden, toont Multatuli zich een typisch kind van zijn tijd, een romanticus met Verlichtingsdenkbeelden. De felheid waarmee Multatuli zich tegen de maatschappelijke achterstelling van de vrouw keert en in het bijzonder tegen de opvoeding der meisjes, wordt pas geheel begrijpelijk als men zich realiseert hoe in de negentiende eeuw de positie van de vrouw was. De man domineerde volkomen, hij was Heer en Meester, niet alleen in het maatschappelijk leven, maar ook in het gezin. In deze beweging voor meer rechten, in het algemeen voor de emancipatie van de vrouw uit een positie van ondergeschiktheid en onmondigheid, kreeg de stem van Multatuli een zelfde betekenis als in De Dageraad voor de vrijdenkers. Hij werd een idool. ‘Veel wetten en de meeste zeden zijn ontstaan uit gebrek aan ruimte in verstand, hart, karakter, woning, landstreek of middelen van bestaan.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hij naar zijn zaken gaat. En als hij thuiskomt, mag ze tevreden wezen met de hm!'s en de ja!'s en zo!'s die papa overhield van het aan de zaken of in de sociëteit uitgegeven kapitaal van papa's geest en gemoed. En ze mag luisteren als papa spreekt en zwijgen als papa knort en papa wrijven met kastanje-olie als-ie reumatisch is. En ze mag, als papa met een paar vrienden zit te praten over al de pret die ze hadden vóór hun huwelijk, naar haar kamer gaan, om daar te peinzen over de schitterende beloning van d'r deugd.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
Opvoeding en OnderwijsMultatuli schatte de betekenis van opvoeding en onderwijs zeer hoog. Zijn opvattingen hierover vloeien weer uit zijn ‘filosofie’ voort. In de verhouding tussen ouders en kinderen wijst hij elke formele gezagsverhouding af en beroept zich op het hart en het gevoel. Als hij bij het onderwijs de nadruk legt op het ‘denken’ (niet op het verwerven van kennis) is hij niet in tegenspraak met zichzelf. Voor Multatuli bestaat geen scherpe tegenstelling tussen voelen en denken. Ergens anders in zijn ‘Ideeën’ zegt hij van zichzelf de gave te bezitten ‘voelen tot denken te maken’. ‘Het is niet waar dat een kind onderdanigheid en liefde schuldig is aan zijn ouders; Dat ellendig voorschrift is uitgevonden ten gemakke van ouders die gebrek voelden aan geestelijk overwicht en te lui waren en te droog van hart om liefde te verdienen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
Over het schrijvenHet kan niet anders of een geboren schrijver als Multatuli, die bovendien veel met zichzelf bezig was, moet zich dikwijls rekenschap hebben gegeven van wat het schrijven voor hem betekende: een machtig middel om tot het Publiek te spreken (dat hij zei te verachten), niet alleen om te getuigen, maar ook om hervormingen en veranderingen te bewerkstelligen op alle gebied. ‘Een individu leert veelal zijn taal van een schoolmeester, dat jammer genoeg is. Maar schoolmeesters moeten de taal niet “maken”. Zij zelf behoren die te leren van het volk dat die taal spreekt en schrijft. En weer moeten de schoolmeesters niet alles goedvinden wat dat volk schrijft en spreekt. Zij moeten ziften en kiezen, dat is: zij moeten geen schoolmeesters zijn.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
Strijdvaardig schrijverschapTemidden van de trage, golfloze deining der traditionele literatuurgenres, moet in mei 1860 de publikatie van de ‘Max Havelaar’ een verbijsterende indruk hebben gewekt. Als was plotseling éen plek van ons polderland vulkanisch geworden, zó spoot het water kokend en kolkend omhoog. Doch het bleef voorlopig bij dat ene plekje: twintig jaar lang is Multatuli's werk een eruptief-geniale uitzondering geweest temidden van de bezadigde kunst der weinige begaafden en het ijverige schrijfbedrijf der vele niet-begaafden. Zich kerend tégen hen, als overtuigd non-conformist, heeft hij op geheel eigen wijze allerlei bekende motieven uit de humor-cultus hervat en dienstbaar gemaakt aan de vér-strekkende bedoelingen van zijn strijdvaardig schrijverschap. Maar men bedenke, dat juist hij in strikte zin geen jongere was. Behorende tot de generatie van Ten Kate en Alberdingk Thijm, had Douwes Dekker bij de publikatie van zijn eerste boek zijn veertigste jaar al bereikt. Geven ons de feiten geen recht om de jaren 1860-1875 te zien als een tijd zonder kunst, het was, ernstiger dan dat, een tijd zonder jeugd. In déze formule ligt heel de tragiek van Nederland en van Multatuli besloten. De ‘Max Havelaar’, deels persiflage, deels autobiografie, is zowel een aanklacht tegen de gemiddelde Nederlands-Indische ambtenaar als een hartstochelijke verdediging van Dekkers eigen uitzonderlijke gezagsopvatting. Het uit de nood geïnspireerde schrijven van de ‘Max Havelaar’ heeft Douwes Dekker gemaakt tot de Multatuli die hij voortaan zou zijn: een geniaal prozaïst met de profetische hartstochtelijkheid van een boetgezant. Maar zijn schrijverschap ontleende zijn verdere stuwkracht minstens evenzeer aan verontwaardiging over het uitblijven van direct succes, als aan geloof in eigen literaire gaven. ‘Men meent dat ik “opsta tegen alles”. Dat is de term. Multatuli's tweede grote boek, ‘Minnebrieven’, in de zomer van 1861 ontstaan onder de inspiratie van zijn nichtje Sietske Abrahamsz, bevat opnieuw een veelheid van gevoelens in een virtuoze veelheid van stijlen. Heel dit boek is als een reeks melodieën, die elkaar doordringen, elkaar afwisselen en begeleiden, daarna in een ijlende koortsbrief worden opgezweept tot een chaotisch tumult van muzikale themata, om tenslotte in een breed overwinningslied hun eindelijke harmonie te vinden. Het verband, in de ‘Havelaar’ objectief, in de ‘Minnebrieven’ nog subjectief aanwezig, is bij de ‘Ideeën’, waarvan de eerste bundel in 1862 verscheen, slechts te vinden in de polemische persoon van de auteur. De schijnbaar ongeordende notities van gedachten, plannen, wensen, kritieken en stemmingen vormen tezamen zomin een wijsgerig systeem als een gesloten kunstwerk, doch wél de belijdenis van een ondogmatisch en origineel man, die zich het recht voorbehield om niet slechts paradoxaal, maar inconsequent te zijn. Laatste anti-specialist uit onze letteren, schreef hij over alles: over Indië en Holland, over politiek en godsdienst, over wiskunde en poëzie, over opvoeding en roulettes, over élk onderwerp dat hem de gelegenheid schonk het tegendeel te laten zien. ‘Omkeeren is mijn métier’ had hij in een brief geconstateerd. En inderdaad, Multatuli en zijn tijdgenoten gelijken elkaar als negatief en afdruk van een foto. Mét de Hollandse deugden: degelijkheid, spaarzaamheid, voorzichtigheid en nuchterheid, miste hij ook de onafscheidelijke ondeugden: dufheid, schrielheid, halfslachtigheid en liefdeloosheid. Door Indië behoed voor de steriele roem der almanakpoëten, door Indië gewend aan gezagsuitoefening en kosmopolitische levensstijl, heeft hij een stuk Europese cultuur toegevoegd aan het provinciale Nederland der negentiende eeuw. ‘Wanneer ik heden iets beweer dat me morgen anders toeschijnt, zal ik u dat zeggen vóór overmorgen. Ja, ik zal een tekening die me onjuist voorkomt, uitwissen met meer spoed dan ik maakte met het tekenen.’ Ontwerper noch bouwer, maar beeldenstormer van zeldzame virtuositeit, heeft hij ruimte gemaakt voor frisse lucht en hemelwijd uitzicht. Moet men de zeven bundels Ideeën, die tussen 1862 en 1877 verschenen zijn, waardeloos achten als bijdrage tot de exacte waarheid, ze zijn superieur als uiting van een ongewoon bewogen gemoedsleven. Hun onweerstaanbare kracht ontspringt niet allereerst aan de nieuwheid of de juistheid van de gedachte, maar aan de zeldzame scherpte van de vorm. De beweringen blijven haken in het geheugen, omdat Multatuli ze door treffende zinsbouw, ironische woordspelingen en talloze andere middelen, niet van de wijsgerige denker maar van het literaire genie, de duurzaamheid heeft verleend, die enkel aan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de kunst eigen is. Hij betoogt niet, hij suggereert; hij bewijst niet, hij overweldigt door de drift van zijn hartstochtlijk pleitvermogen. Ondanks het onjuiste van vele meningen, het verouderde van vele polemieken, het onvoltooide van de Woutergeschiedenis, het onevenwichtige van ‘Vorstenschool’, het verbrokkelde van de gehele opzet, blijven de Ideeën het boeiendste proza, dat de gehele negentiende eeuw heeft voortgebracht: levend door de stijlgeworden kracht van een gepassioneerd karakter. Buitengewoon mooi en van een haast erasmiaanse geest zijn de beschouwingen over menselijke waardigheid en macht, die het voornaamste thema vormen van zijn geestige boek ‘Duizend-en-eenige hoofdstukken over Specialiteiten’ (1871), dat de ongeveer gelijktijdig geschreven ‘Millioenenstudiën’ overtreft, hoewel ook daar passages in voorkomen die door stijl en strekking tot het beste behoren van wat Dekker schreef.
‘Gij spreekt veel over uzelf...’
- Ja, ik wil oprecht wezen.
‘Gij spreekt veel over uzelf...’
- Ja, ik ben mijn laatste liefde. Ik had lang en veel en vurig bemind voor ‘die’ liefde geboren werd. Maar nu ze er eenmaal ‘is’... en de laatste...
De veelomstreden vraag, of Dekker als echtgenoot trouw, als vader verstandig, al financier nauwkeurig, als burger nuttig, als ambtenaar bruikbaar is geweest, valt alleen dan binnen de literatuur, wanneer men aanvangt met de erkenning, dat Multatuli als schrijver éen der grootste prozaïsten was, die ons volk heeft voortgebracht. In de gestalte van Max Havelaar schiep hij een voorbeeld van heldenzin en plichtbetrachting, dat niet ophoudt bewondering te wekken bij al wat jong is. In Wouter en Femke schetste hij kinderfiguren, die méer zijn dan verkleinde volwassenen. Hij heeft problemen gesteld van vrijheid en gezag, van traditie en persoonlijkheid, van dogma en gedachte, van recht en macht, die beheersend zijn gebleven voor onze beschaving. Hij heeft de taal, en daarmede de geest bevrijd van zinloze conventies, die schadelijk waren voor de lenigheid, ja voor het leven zelf van onze cultuur. In deugden noch zonden middelmatig, werd hij de meest geliefde en vereerde, de meest belasterde en gehate man in het Nederland van zijn tijd.
Niets heeft het negentiende-eeuwse Holland, het gepatenteerde land der middelmatigheid, hem erger kwalijk genomen, dan dat hij nimmer tot de middelmaat heeft behoord. Artistocraat of bohemien, en mogelijk beide, doch burger nooit, heeft hij bij zijn burgerlijke tijdgenoten ook maar weinig weerklank gewekt. De jeugd, die hij had willen leiden, kwam eerst toen hij als vrijwillige balling in Nieder-Ingelheim, ziekelijk en verbitterd, de grens van de ouderdom had overschreden en sedert jaren niet meer schreef. En deze jeugd was anders dan hij had gewenst. Uit ‘Een eeuw Nederlandse Letteren’ (Garmt Stuiveling). Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1982
‘Principes zijn dingen die men gebruikt om iets onaangenaams na te laten.’
‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dát niet.’
‘Mijn Ideeën zijn de “Times” van mijn ziel.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Over MultatuliElk nieuw hoofdstuk in de biografie van Eduard Douwes Dekker kan men wel betitelen met: een nieuwe verwachting - om het steeds weer te moeten besluiten met: een nieuwe teleurstelling. Een merkwaardige bijzonderheid was daarbij dat - hoe geërgerd hij keer op keer het schrijverschap ook verwierp - ieder nieuwe hoop gevoed werd door het vertrouwen op zijn literaire vermogens.
P. Spigt, Keurig in de kontramine, Athenaeum-Polak en Van Gennep; Amsterdam, 1975
Multatuli was agressief en argeloos tegelijk, en zijn maatschappelijke nederlaag moet toegeschreven worden aan deze combinatie van eigenschappen, een waarmee grootse literatuur is voortgebracht, maar nog nooit een overwinning in de jungle. Het moet ingeschapen masochisme worden genoemd, waardoor hij zich keer op keer, met een onfeilbare zekerheid die in de letterlijke zin noodlottig kan worden genoemd, want gebaseerd op een in zijn karakter verankerde herhalingsdwang, in het hoekje van de verliezers wist te plaatsen.
Willem Frederik Hermans, De raadselachtige Multatuli, Boelen, Amsterdam, 1986
Douwes Dekker nam zijn zaak tragisch, zeer tragisch en vele dingen die naar het scheen altijd ernstig waren geweest, nam hij niet ernstig. Dat wekte veel beroering en ergernis, maar in Frascati stond men op om elkaar de tengere blonde man met de helblauwe ogen te wijzen en honderden jonge mensen bereidden er zich in stilte op voor zijn schildknaap te zijn, als hij zijn keizerrijk Insulinde zou gaan veroveren. Hij zond zijn bundeltjes Ideeën de wereld in en honderden jongens en meisjes lazen ze heimelijk bij een kaarsje en ontdekten hun eigen hart, dat nooit had willen ontwaken bij de kunstgoud-op-snee van Tollens, Ten Kate en Beets, en de moedigsten schreven hem roerende en dappere briefjes.
Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving, Querido, Amsterdam.
Maar ook zonder veel kerkbezoek was het gezin bepaald nogal vroom. De vier zoons immers werden eerlijk verdeeld tussen God en de zee, om en om. Pieter volgde de Latijnse school en daarna de theologische opleiding van de Doopsgezinden; Jan werd stuurman op de grote vaart; Eduard ging op zijn beurt naar de Latijnse school, stellig ook met stichtelijke bedoelingen, en Willem werd matroos. Het lag niet aan de ouders dat de stichtelijke bedoelingen mislukten. En misschien zijn ze niet eens helemaal mislukt, want aan het schrijverschap van Eduard die zich Multatuli noemde, is het element van de lekeprediker niet vreemd.
Garmt Stuiveling, Multatuli, Uitgeverij Heideland-Orbis, Hasselt, 1970.
Multatuli's avontuur is anno 1860 misschien uniek geweest op de wereld: ‘hij heeft het schrijver-zijn zelf uitgevonden’. Hij is geëvolueerd van briefschrijver tot boekenschrijver. Hij heeft eigenlijk nooit doorzien dat hij daarmee heel iets anders was geworden. Als men op een brief geen antwoord krijgt, kan men een tweede brief schrijven om zich te beklagen. De geadresseerde die niet antwoordt, is een schoft. Multatuli adresseerde zijn boeken aan ‘het volk’. Zodoende werd hij ‘schrijver’, d.w.z. iemand die men, zonder de goede vormen te kwetsen, gerust zonder antwoord laten kan.
W.F. Hermans, Essays over Multatuli, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1950.
Terwille van het kind bestrijdt hij wrede vooroordelen, en steeds weer stelt hij als eis voor ons handelen in het liefdeleven: zijn we bereid, het kind te beschermen, het op te voeden tot geluk? Beseft de gemeenschap wel haar plicht jegens ht kind en jegens elke nieuwe generatie? Hebben wij er niet voor te zorgen, dat we nieuwe geslachten niet belasten met schuld en fouten van het verleden? En wie Woutertje Pieterse heeft gelezen, zal hebben beseft welk een liefde tot het kind daaruit spreekt.
Anton Constandse, Bevrijding door verachting, Meulenhoff, Amsterdam, 1976.
Douwes Dekker stak als schrijver een hoofd boven al zijn tijdgenoten uit, maar toch had hij gelijk, meer gelijk misschien dan hij zelf wist, wanneer hij hulde voor zijn ‘kunsttalent’ afwees, want het was hem instrument, nooit doel van zijn zending en juist daardoor wellicht ontwikkelde het zich zo doelmatig-rijk.
Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving, Querido, Amsterdam.
Wie Multatuli's vaak jammerend, want onder de terreur van een altijd weer hongerige drukpers geschreven proza thans leest, bemerkt dat het bladzijde na bladzijde flonkert van spanning. De eenvoudigste brief, ter begeleiding van een pakje drukproeven, bevat altijd een formulering of een zinswending die de grote stylist verraadt. Ik ken geen auteur in Nederland, wiens werk zó is doorregen met sublieme taalhumor, als Multatuli.
S. Carmiggelt, Essays over Multatuli, G.A. van Oorschot; Amsterdam, 1950
Om het met een gemeenplaats uit te drukken: er is geen auteur, geen cultureel werker te noemen, die niet ergens, duidelijk, getuigd heeft van de ‘kloeke, brutale waarheidsman’.
Karel du Flou, Brugse Halletoren, 1879
Het Multatuliaanse levensbeeld biologeert velen, ja allen, die in de jaren 1880-1890 menen een wrong te kunnen en te moeten geven aan het bestel der dingen, waartegen zij, menselijk, gekant zijn. Niet a priori, doch om redenen die onmiddellijk met het geweten te maken hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ger Schmook, Over Multatuli, Nieuw Vlaams Tijdschrift, 1951
Wij putten graag uit de voorraad der kleinen, der niet meer of nog niet gekenden om aan te duiden, hoe diep Dekker-Multatuli in de menigte heeft gegrepen om zijn vereerders voorgoed te merken. Tijdens de eerste wereldoorlog inspireerde hij Kamiel Baillien (1887-1961) uit Tongeren, in het oeroude Limburg, tot een ‘Doodendans’ in routinestijl. De in deze veertien regels individualistisch beleden afschuw, walg, wanhoop en ontgoocheling mogen meteen als een ‘schaduw’ voor de ‘morgen’ gelden, die de antiatoommarsen van een halve eeuw later illustreren, waarover Dekkers geest weer zweeft: DOODENDANS
De dooden dansen over 't wijde land:
de koppen open en de harten stil
en dreunend klinkt van kim- tot kimmerand
der menschen tuig, dat menschen dooden wil...
't Zijn broeders door eenzelfde scheppershand
gekneed, die bloedig en beslijkt en kil,
omstrengeld rusten langs den akkerkant
als sloten vrede zij in doodsgegil...
‘De hoogste roeping van den mensch is Mensch
te zijn’ - zei Multatuli. 't Bleef een wensch
en niemand volgt dien eedlen zienersschreeuw...
O, misdaad van de denkers dezer eeuw!
Waar is Beschaving, hooge vlucht van Geest?
De beest wierd mensch - o, menschheid van een beest!
Ger Schmook, Multatuli, reeks ‘Genie en wereld’, Uitg. Heideland-Orbis, Hasselt, 1970.
‘Uit zijn as is de hele Nederlandse literatuur opgericht’
W. Elsschot
‘Onze Nederlandse literatuur kan maar op één schrijver bogen wiens werk in meer dan twintig talen is vertaald; en maar op één schrijver wiens portret de omslag siert van een van de tien delen der Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, naast topauteurs als Voltaire, Poesjkin, Joyce en Goethe: Multatuli. Er is al zoveel over Eduard Douwes Dekker gezegd en geschreven - de lijst van de aan hem gewijde boeken en geschriften telt meer dan 3500 nummers! het allerbeste kan zijn nagedachtenis levend gehouden worden door te luisteren naar wat hij ons nog te zeggen heeft. En dan zal, misschien tot onze verbazing blijken, dat honderd jaar na zijn dood, nog altijd een pak van zijn “ideeën” een grote aktualiteitswaarde heeft behouden en zijn stijl en toon, zijn fantasie en zijn idealisme nog altijd ons enthousiasme kunnen wekken.’
Prof. dr. H. van den Bergh, voorzitter Multatuli-Genootschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De roeping van de mens‘Niets is algemener dan wanbegrip. Dit verschijnsel laat zich verklaren door een soort van kansrekening. De waarheid is één, en het getal onwaarheden is oneindig. Wie dus eenvoudig raden zou naar de juistheid van een mening, heeft zovele kansen tegen zich, als de oneindigheid min één.’
Met dat staaltje van denkersvakmanschap begint de toespraak ‘De roeping van de mens’. De plicht die we hebben op zoek te gaan naar de waarheid en de hinderpalen die we onophoudelijk ondervinden om die zoektocht tot een goed einde te brengen, zijn zowat de hoofdthema's van een ietwat polemische uiteenzetting die Multatuli vorige eeuw best zelf zou hebben kunnen uitspreken. De leidraad die voor zijn voordracht werd gevonden ligt vervat in de ideeën 541 tot 590 van zijn derde bundel ‘Ideeën’, derde door de auteur herziene druk, 1876. Daarin komen drie van de belangrijkste stokpaardjes van Multatuli op de voorgrond, alle stammend uit de romantische twijfel van zijn tijd: het gevoelsmatige ‘terug naar de natuur’, de tegelijk pro- en antichristelijke houding en de kritiek op de traditionele schoolse opvoeding. Als inleiding op zijn eerste bundel ‘Ideeën’ (1862) schrijft hij ondermeer ‘Span uw gedachten voor de logge vracht van alle onopgeloste vraagstukken... zweep ze voort met de kracht van uw wil, tot raders en zelen kraken... Als ge dit zult gedaan hebben tot uw ziel vermoeid is, keer dan terug uit de woestijn. Volg de inspraak van uw hart dat aandrijft tot mededeling en zegt: Broeders, ik geloof deze zaak is alzo’.
Multatuli in 1875. Tekening Friso Henstra.
Zelf weet hij dus best dat wat hij schrijft geen makkelijk te verteren literatuur is. Om de toegankelijkheid te verhogen en de diepzinnigheid van zijn redeneringen toch best verteerbaar te maken werd in het integrale oeuvre van de auteur gegrasduind. Waar mogelijk werden aldus, zonder de logische voortgang van Multatuli's bespiegelingen uit het oog te verliezen, te hermetische, en te sterk intellectualistische passages geschrapt, en vervangen door amusantere inlassingen uit ‘Max Havelaar’, ‘Minnebrieven’, ‘Miljoenenstudiën’, ‘Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten’ en de zeven ‘Ideeën’-bundels. Zo werden ondermeer twee van zijn parabels ingelast uit ‘Minnebrieven’ en een passage uit het vierde hoofdstuk van ‘Max Havelaar’. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat er nogal wat herschikkingswerk is gebeurd, zonder dat daarbij evenwel verbanden werden gelegd die Multatuli zelf niet heeft of niet zou hebben gelegd. Ook de zinsbouw werd vereenvoudigd en de taal in zijn geheel communicatiever gemaakt. Bij het inkaderen van een Multatuli-produktie in de programmatie van theater Malpertuis-Tielt, wilden wij liever niet de Havelaar-zaak oprakelen, overtuigd als we zijn dat Nederlanders, beter gedocumenteerd dan wij, dat aspect uit zijn oeuvre allicht gretiger zullen aanpakken omdat het ook voor hun dicht-bij-de-zaak betrokken publiek een veelbesproken bladzijde van de vaderlandse geschiedenis blijft. Hoewel Douwes Dekker er niet is in geslaagd het lot van de Oostindische inboorling te verbeteren, is het onweerlegbaar dat zijn ontgoochelende ervaringen in de Nederlandse kolonie de inspiratiebron bij uitstek is geworden voor zijn volledig werk. Daarin werpt hij zich op als de literaire reus, de wereldverbeteraar ook, die ver boven de middelmatigheid van zijn tijdgenoten uitsteekt. Dat literaire en tegelijk filosofische aspect leek ons belangrijk genoeg om het in een evocatie, Multatuli waardig, uit te lichten. Met hem zeggen we dan ook graag: ‘Ik trek te velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is.Wat de wijze aangaat waarop ik die strijd voer, begeer ik mijn volkomen vrijheid te bewaren.’ Honderd jaar na het overlijden van Multatuli schoppen Freek De Jonghe, Kooten & Bie geregeld het volk van de lage landen bij de zee, een geweten. Hun aanpak is weliswaar anders, maar in wezen stellen ze zich even naïef, even controversieel op tegen de macht(hebbers) met de enige bedoeling de leugen die achter elke verordening, achter elk voorschrift, achter elk wetsbesluit schuilt te ontmaskeren. Technologisch maakt onze maatschappij ontegensprekelijk vooruitgang, maar of de mens er de laatste eeuw zelf op is vooruitgegaan, of er voor hem meer ruimte is gecreëerd tot individueel denken en handelen is een andere zaak. Vandaag Multatuli aan het woord laten, stemt tot nadenken want bijna niets, werd sindsdien verwezenlijkt van wat hij voorhield over het zo noodzakelijke respect voor iemands denkvermogen om er voor te zorgen dat iedereen vrij zijn eigen levenswaarheid kan zoeken én vinden, - toch een voorwaarde sine qua non om enigszins zinvol te existeren. Of vindt u het ook het veiligst Multatuli bij te zetten in de crypte van de wereldverbeteraars, omdat u ‘in koffie doet’ en geen tijd hebt en dus kritiekloos slikt wat de meerderheid u voorhoudt...? ‘Arme hersens, arme harten, die zó zijn gebiologeerd tot niet-denken, tot niet-voelen, tot verlamming en dood!’
Herman Verschelden |
|