Anton van wilderode
Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 1986
Toen Anton van Wilderode in 1980 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor poëzie ontving voor Dorp zonder ouders, leek dit voor velen zowat de (late, maar verdiende) bekroning én kroon op het werk van een dichterschap, dat ontegensprekelijk een onvervangbare plaats had ingenomen in de ontwikkeling van de Vlaamse poëzie. Toch betekende deze erkenning geen eindpunt. Integendeel. Evenals bij Guido Gezelle, een eeuw vroeger, was meteen iets als een tweede dichterlijke bloei ingezet, die - zo lijkt het - nog Van Wilderodes rijpste en zuiverste werk oplevert.
Het Vlaanderen-dubbelnummer (nr. 196-197), dat aan hem in 1983 werd gewijd, heeft voldoende de diverse facetten van zijn rijke en veelzijdige persoonlijkheid belicht. Daarom is het aangewezen hier wat meer aandacht te vragen voor het werk dat in de periode tussen de staatsprijs en de nieuwe hoge onderscheiding verscheen.
In 1981 publiceerde Anton van Wilderode De overoever, zijn totdantoe meest gestructureerde bundel die zich, vanuit de herinnering (vooral gevoed door de contacten met het Italiaanse cultuurgoed), meer dan voorheen beweegt op de ‘overoever’, de overzijde van de reële aarde. Deze ‘reële aarde’ is, ondanks zijn vele reizen, in de eerste plaats te vereenzelvigen met het geboortedorp Moerbeke-Waas, waarnaar hij in 1976 definitief is teruggekeerd. In ruimere zin is dat het land van zijn volk: Vlaanderen. Dit komt tot uiting zowel in de in opdracht geschreven publikaties als in de uit natuurlijke inspiratie ontstane poëzie. In 1982 verschijnt Moerbeke-Waas Toen en Thans, een ‘gecommentarieerd fotoalbum’, dat met liefde, vaardigheid én kennis van zaken het uitzicht en de eigen sfeer van vroeger (om en rond de eeuwwende) en nu oproept.
Dit boek bleek slechts de voorbode te zijn van twee prachtige uitgaven bij onvergetelijke kleurfoto's van Jan Decreton: Daar is maar een land dat mijn land kan zijn (1983) en En het dorp zal duren (1986). Het eerste boek tast, na zeven visionaire scheppingsmomenten, geïnspireerd door het boek Genesis, de verschillende gedaanten van het Vlaamse landschap af: het waterland, weideland, akkerland, houtland, heuvelland en heideland. Het Vlaamse landschap wordt hier op ongeëvenaarde wijze geëvoceerd en anderzijds dringt toch weer heimwee door naar de eigen geboortegrond:
‘De dingen ongehinderd toebehoren,
het landschap huiswaarts achter blauwe kanten
bij ouders disgenoten en verwanten.’
In het tweede boek is de thematiek toegespitst op het dorp zelf als woongebied, waar generaties komen en gaan. De titel is trouwens ontleend aan de eerste versregel van
Dorp zonder ouders: ‘Ik zal voorbij zijn en het dorp zal duren...’ Hoewel bepaalde gedichten - zoals trouwens ook in het eerste boek - louter objectief-beschrijvend zijn en een precieze weergave bieden van de door de foto's opgeroepen beelden, hebben het merendeel een subjectief-inlevend karakter.
En het dorp zal duren is eveneens opgebouwd rond een vaste structuur. Er zijn drie grotere delen die concentrisch de eigenlijke ‘gezichten van het dorp’ omsluiten: onderweg naar het dorp, dorp in zicht, van het dorp weg. Ook hier is in feite veel ingegeven door de herinnering aan de eigen gelukkige kindertijd in het geboortedorp,
dat als synthese kan gelden van wat Anton van Wilderode als de ziel van
het dorp aanvoelt. Hoewel de teksten voor deze twee ‘kijkboeken’ zoals zovele andere ‘in opdracht’ geschreven werden, zijn ze opnieuw veel meer dan ‘gelegenheidsgedichten’ in de strikte zin van het woord en behoren ze wezenlijk tot het geheel van zijn dichterschap. In 1984 verscheen de bundel
Een tent van tamarinde, gedichten uit Griekenland, bedoeld voor een montage bij een Griekenlandreis en aangevuld met een viertal vroegere ‘Griekse’ gedichten. De reële betekenis van zijn dichterschap heeft hij daarnaast nog eens bevestigd met een nieuwe bundel van uitzonderlijke waarde:
De Vlinderboom (1985). De bundel is geïnspireerd door een reis naar het Spaanse Yuste, in de voetsporen van Carlos Quinto, maar hij biedt veel meer dan een historisch nauwkeurig gedocumenteerd poëtisch reisverslag. In drie delen (heden, verleden, toekomst) identificeert de dichter zich op indringende wijze met de eens zo roemvolle keizer, tijdens diens laatste levensmaanden. Tot op zekere hoogte is het een zelfprojectie van de dichter, die de geestelijke ervaringswereld van de vorige bundels
Dorp zonder ouders en
De over-oever als in een synthese samenbrengt, maar nu verwerkt in een zowel naar inhoud als naar vorm magistraal concept.
In hetzelfde jaar 1985 werden nog twee boeken met werk van Anton van Wilderode samengesteld: Dienstbaar het woord, toespraken en teksten (homiliën en dramatische teksten) en De dag begint bij een puin (IJzerbedevaarten in verzen).
Als we daarbij nog de veelvuldige causerieën, gelegenheidstoespraken (vaak over de meest uiteenlopende onderwerpen), homiliën, inleidingen enz. nemen, is het andermaal overduidelijk dat Anton van Wilderode zijn vele talenten overvloedig ten dienste stelt van de gemeenschap waartoe hij behoort. Het ligt dan ook voor de hand, dat de Vlaamse provincies de vijfjaarlijkse prijs voor letterkunde voor het Gezamenlijk oeuvre 1986 eindelijk ook aan hem hebben toegekend, precies dertig jaar nadat hij dezelfde onderscheiding reeds had ontvangen, maar dan voor de poëzie, met Het land der mensen.
In het land der mensen is hij intussen al lang geen onbekende meer.
Rudolf van de Perre