Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 35
(1986)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk poëzie & proza• Cor Ria LeemanMozes. Tussen god en proletariaat, uitg. Soethoudt & Co (Eggestraat 9, 2008 Antwerpen, 1984, 210 × 135 mm, geb. 456 fr. - Cor Ria Leeman is een auteur die het zich niet altijd gemakkelijk maakt. Wat zeggen wil dat hij zich bijna altijd op die paden begeeft, die door de anderen worden gemeden. Vandaar deze boeiende roman, die hij pas na jarenlang peilen in de bijbelse wereld, niet aan het papyrus, maar aan het papier heeft toevertrouwd. Hij troont ons mee in die wereld, die helemaal anders is dan de wereld van vandaag. Hij doet ons nadenken, via de vragen die hij doet rijzen, ook al beseffen wij dat de auteur er uiteindelijk op uit is geweest om de lezer(es) in confrontatie te brengen met Mozes, de grote figuur uit de bijbel, die niets onverlet laat om ‘de groei van god’ (hij schrijft God zonder hoofdletter!) aan de hem omringende mensen te tonen, via de meest uiteenlopende dingen, die bij momenten nogal rauw worden beschreven. Ook al is Cor Ria Leeman's ‘Mozes’ geen rouwig, maar een levendig boek. K.D.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jac. Bergeyck,Een tuin die niet van Eden was, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1985, 130 × 210 mm, 159 blz., 290 fr. - Jac. Bergeyck (1914), die jaren als missionaris en docent in Zaïre verbleef, heeft als geen ander de psychologie van de zwarte aangevoeld en uitgebeeld. Ik herinner me o.a. Het onzekere Hart, Het levende beeld en Het Stigma. Zijn nieuwe roman is dan ook geen verrassing. Andermaal belicht hij een facet van de mysterieuze Afrikaanse ziel. Het verhaal speelt zich af in 1964. Vital Tubaya, na de onafhankelijkheid van Congo als inlandse gewestbeheerder aangesteld, sterft plotseling na een reis naar Europa. Hanneke, die er als Vlaamse lekezuster werkzaam is, tracht zijn weduwe Shinta, haar vertrouwde vriendin, te troosten. Zij stoot echter op een muur van onbegrip. Niet alleen wordt ze vereenzelvigd met de blanken die, in de ogen van de zwarten, Vital Tubaya hebben ‘gedood’, maar ze wordt ook geconfronteerd met de ondoordringbare taboes die met een inlandse rouw gepaard gaan. Zij ziet hoe Shinta aftakelt en verkwijnt. De gehele clan keert zich tegen haar en als ze door leden ervan geïntimideerd en zelfs aangerand wordt, keert ze ontredderd naar Vlaanderen terug. Daar leidt haar innerlijke crisis naar een hoogtepunt. Ook fysiek is ze totaal uitgeput. Haar ‘innerlijke tuin’ is verstoord, het is niet langer meer ‘een tuin van Eden’. Alleen haar diep ingeworteld geloof redt haar van de verlatenheid, ontmoediging, twijfel en onzekerheid. Op een haast wonderbaarlijke wijze overwint ze een bijna zekere dood. Dat is haar Pasen. Op hetzelfde ogenblik ontvangt ze uit Zaïre een brief van Shinta, die eveneens ‘van de dood bevrijd is’. Abbé Tubaya, priester en broer van Vital, heeft diens plaats ingenomen. Zó eist het nu eenmaal het gewoonterecht. Hanneke voelt zich weer in staat om een nieuwe opdracht in Zaïre te vervullen, ofschoon ze met dezelfde vragen over de gedragspatronen van de zwarte bevolking achter blijft. Zal zij deze mensen ooit ten volle begrijpen? Eén zaak stond vast, nl. dat ze ‘zelf verminkt werd in die verre, vereenzaamde vrouw’ en dat hun ‘gemeenschappelijke vrouwelijkheid’ op de proef gesteld, vernederd en gekwetst werd. Beiden maken een katharsis door, maar de wegen en de uitkomst zijn verschillend. Het is een diep menselijk boek, geënt op een zeer concrete realiteit en gedragen door een hoopvol en troostgevend geloof. Het toont nogmaals aan hoe groot de kloof is tussen verschillende culturen, waarvan de dragers uiteindelijk toch allen streven naar hetzelfde geluk. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Anita BijnensOnvoltooid verleden, Kofschip Kring (Vinkenlaan 11, 1730 Zellik), Getijdenreeks nr. 59, 1959, 130 × 210 mm, 52 blz., genaaid - Blijkens de flaptekst een debuutbundel, maar dan toch met enige belofte. De thematiek is wel deze van vele jongere debuten. Liefdeverdriet en de weemoed rond de eerste levensscherven zijn ook hier een overvloedige inspiratiebron, omdat zij zo diep het gemoed van de lijdende mens aantasten. A.B. hanteert in het eerste deel een wat te overvloedige schrijftaal, die op het randje af onder de dichtvorm terecht kan. Hoewel er zitten knappe stukjes tussen die hier en daar een eigen stem laten horen. Onder de rubrieken Verwijdering - Afscheid - Het vertraagde leven - De oude droom herken je dadelijk de hele thematiek. De laatste twee komen mij vooralsnog als de beste debuutbelofte voor, omdat zij wat gedrongen en meer beheerst overkomen in hun beknopter zegging. Er zit meestal een goede verhouding tussen gevoelen en rede en een moderne wijze van nuchtere benadering van het sentiment in casu de ontgoocheling. Een goedoverwogen taalgebruik, sober en gevat. Beeldspraak die niet erg doorwerkt bij de lezing maar meestal zeer adequaat en goed gedoseerd aangewend. Talent genoeg om er mee door te gaan. En dus bij de betere uit de Getijdenreeks. G.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Marcel Boereboom & Jan Maddens,Handboek van de muziekgeschiedenis, uitg. De Nederlandsche Boekhandel/Antwerpen en Kok Agora/Kampen, 1985, geïll. met 60-tal zw.-w. illustr., 4 delen elk in een stofwikkel, voorzien van een kleurenreproduktie, 140 × 215 mm, in het totaal 855 blz., geb. 1.580 fr. - De vier delen behandelen achtereenvolgens: 1. Middeleeuwen en Renaissance, 2. Barok-Rococo-Klassiek, 3. Romantiek en 4.20ste eeuw. Daar dit standaardwerk van dr. Marcel Boereboom (+ 1985), dat reeds vier drukken heeft beleefd, voldoende zijn degelijkheid heeft bewezen, kunnen we ons bij de recensie van deze vijfde druk in hoofdzaak beperken tot de aanvullingen, die vooral in deel vier aangebracht werden. De melomanen, de studenten en professoren in de muziekgeschiedenis, die ooit het werk van Boereboom in handen hebben gehad (en het is ondenkbaar dat ze dat niet zouden hebben gedaan!), zullen zich herinneren met wat een vakmanschap en liefde voor de muziek en de musici dit boek werd samengesteld. Jan Maddens, leraar Muziekgeschiedenis aan het Kon. Muziekconservatorium in Gent, heeft nu de herziening van de uitgave op zich genomen en vooral het vierde deel ‘Muziek van de 20ste eeuw’ bijgewerkt. Uit een vergelijking met vroegere uitgaven valt dit duidelijk op. Het kunsthistorisch kader waarin M. Boereboom zijn muziekgeschiedenis plaatste, werd met namen en stromingen uit de actuele kunstwereld uitgebreid. En opzettelijk schreven we ‘bijgewerkt’ en ‘uitgebreid’ en niet ‘verbeterd’, want het werk van M. Boereboom is eigenlijk niet voor verbetering vatbaar. Het blijkt ten andere ook uit het feit dat aan de stijl van M. Boereboom omzeggens niet werd geraakt. En het moet andermaal gezegd worden: precies dat kunsthistorisch kader blijft één van de vele waardevolle elementen van dit ‘handboek’, vooral voor wie beter de samengang tussen de verschillende kunststromingen, waarin de muziekgeschiedenis evolueerde en evolueert, wil begrijpen. Ook in het vierde deel werd deze zienswijze aangehouden en ‘nieuwe’ namen uit de muziekgeschiedenis werden in het geheel ingekaderd. Verder vinden we achterin dit vierde deel de ‘Namen- en zakenregister voor de vier delen’ (30 blz.). De ‘actualisering’ van de tekst moge o.m. blijken uit het feit dat in de ‘Addenda et corrigenda’ een noot ingelast wordt (IV, blz. 234) bij de bespreking van componist A. Willaert (Deel I, blz. 152), die verwijst naar een opvatting van Ignace Bossuyt i.v.m. de ‘dubbelkorige uitvoeringen’, zoals die vermeld staat in het nr. 206 van ons tijdschrift ‘Vlaanderen’ (meijuni 1985). Dat er echter nog kleine leemtes zijn is begrijpelijk. Zo had ik bijvoorbeeld graag gelezen bij de notitie van Leonard Bernstein (IV, blz. 99) dat hij in 1977 o.m. nog zijn ‘Symfonie nr. 3’ (Kaddish) voor mezzo-sopraan, recitant, koor en orkest geschreven heeft, alsook ‘Songfest’ voor 6 zangers en orkest. Deze vijfde druk in vier handzame deeltjes zal het nog lang blijven doen bij al wie een inzicht wil krijgen in de (ernstige) muziek en de geschiedenis ervan. Beter bestaat er in ons taalgebied niet. R.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Christina GuirlandeIk bouw mij een ongezien eiland (gedichten 1981-1985), uitg. Edicon/Roeselare, reeks EE, 2e jg., nr. 1, geïll. met tekeningen van Jozef Bossaert, gen. 300 fr. (bestellen: Tuinlaan 33, 9150 Grembergen) - ‘Zo maak ik jaren later licht/uit scherven wonden en genade/mij onverminderd aangericht’. Met deze laatste verzen uit het gedicht ‘Nog jaren later’ (p. 35) kan de geboeide lezer begeleid worden tot het ontdekken van de auteur in haar nieuwste dichtbundel, die de neerslag is van haar emotionele ervaringen van 1981 tot 1985. De bundel bij Edicon uitgeverij - per definitie kwaliteit - is prachtig uitgegeven en bevat poëzie, die dezelfde waardering verdient. Je leest gedichten die warm verkwikken, omdat zij én sierlijk én toegankelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn en hun waarde halen uit de geladenheid van de ziel die zij vertolken. Het geheel is opgedeeld in drie afzonderlijke geledingen: de gedichten rond de aarde van haar dorp (aarde staat vooral voor geliefden die in haar ongezien eiland bestendig de dialoog onderhouden), enkele reisgedichten en de mooie cyclus rond de dood van een zorgenkind in een instituut. De aanhef van de bundel neemt je mee in een van de vele meanders van de Schelde, met zijn typisch boomrijk landschap, zijn watergronden, het trompen van de boten, het water dat de landschappen scheidt en onbereikbaar maakt, de waterkant, de geur van teer en slijk, de fauna en de flora in de dagen van mist en isolatie. Landschap dat iets van geborgenheid en onschendbare ontoegankelijkheid oproept en zich goed leent tot spiegel voor haar poëzie op haar eiland. Christina Guirlande, als ervaren jeugdschrijfster, ontwikkelt een gedisciplineerd taalvermogen, met adequate, eenvoudige en weloverwogen beeldspraak. Net alsof zij steeds bij dit poëtisch bedrijf de leesvermogens van haar potentiële lezers op het oog heeft, zoals bij haar vele boeiende jeugdboeken. Het is ook hier zuiver talent, dat je herhaaldelijk aanvoelt in een aangenaam en uitnodigend ritme, in vloeiende logische zinsbouw, in logische constructies. Over het eerste deel zet zij een aantal taferelen neer uit haar jeugdherinneringen, aan haar thuis, de relatie met haar geliefden, in het bijzonder haar moeder, van wie zij persoonlijkheid, geloof, levensstrijd, het weefstuk van een bewogen leven suggereert. Een leven waar hoop en verdriet, angst en moed, geloof en ontreddering soms schering en inslag waren. Er hangt iets van deze soms moeilijke dagen van weleer, nu even verdeeld tussen verering en pijn, in de beelden van weemoed en herinnering over deze vaak heerlijke poëzie. Het lijkt of het kind (i.c. de dichteres) iets van dit lot heeft meegenomen tot koestering binnen haar eigen eiland, dat van haar alleen is. Het wordt wel meegedeeld aan de lezer, maar wonder genoeg niet gedeeld. Het bewaart gelukkig iets van het mysterie dat met poëzie mogelijk is en is dan ook zeer geslaagd. De dramatische spanningen in deze cyclus krijgen hun warmte en hun draagkracht door de aanwezige metaforen uit natuur en omgeving. Opvallend lijkt mij dat de poëtische zingeving van onzekerheid een onberekenbaarheid der dagen van weleer, net als gevaar en dreiging in vele van deze gedichten verbeeld worden door de ‘wind’. En dat weten wij: de wind is vindingrijk: zie p. 6-8-13-16-17-18-19-21. Deze wind, die zich na het heengaan van de geliefde, vereenzelvigt met haar: ‘Tot ik met de wind/het geruis/van wie roept kan verstaan’. (p. 23) Hiermee wil ik enkel een tip geven om de samenhang aan te tonen, waarmee je deze bundel kunt lezen. Ook nadien blijft ‘de wind’ als de drift en de geestdrift de dichteres bezielen, beroeren en beleven. In de gedichten die meestal een zonnig en hoopvol reisbeeld schetsen, wordt het uitzicht en de waarneming evenzeer verwerkt tot introspectie en vaak heel ontroerend verweven met het geschetste zicht. Lees Nîmes p. 37, of ‘Nu zijn de woorden helend als honig/glad als keien in de rivier’ (Provence p. 38). Ook Venetië is haar dierbaar geworden na haar bekroonde jeugdboek: ‘De tocht door de ommuurde tuin’. De cyclus ‘Testament’, in 1982 gewaardeerd in de Bladen van de Poëzie, sluit deze bundel af, in dezelfde trant van zelfbevraging, ontroering, vertedering, zorg en onzekerheid, die alle voeren tot de kern van de soms kleine, soms grote bewogen mens, en die hem toelaten zichzelf onafgebroken te bevorderen tot veredeling, verdieping, berusting en dank. Kortom: pure poëzie voor wie van schoonheid houdt en nog gelooft in levensadel en in de verwervende goedheid van mensen onder elkaar. Zo maakt Christina Guirlande jaren later licht uit scherven wonden en genade haar onverminderd aangericht. Poëzie die de wereld verbetert. G.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hans Danker,Aan de tijdsgeest, Kofschip-Kring/-Brussel, Getijdenreeks nr. 57, 1985, 130 × 210 mm, 56 blz., gen. - Woordenvloed! Ik zou het liefst als compensatie weinig woorden besteden aan deze bundel. In het 7e vers van de 1e bladzijde al een taalfout tegen dt! Ik stel vast dat het niet erg nauw steekt met taal en woordgebruik! Barokke taal, maar geen mooie barok! Goed rijmschema en ook doorgehouden tot het einde, maar soms banale rijmen. Dit om gebrek aan efficiënte beeldspraak te verdoezelen. Het best kunnen wij de dichter citeren op pag. 8: Van al wat ik heb geschreven,/gejaagd en opgedreven/is dit mij bijgebleven:/Het mooist bleef ongeschreven. G.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Rooske Brems,Taboe, uitg. in eigen beheer (Tremelobaan 76, 2850 Keerbergen), voorwoord van F. Cornelis, 130 × 210 mm, 80 blz. - Onder de titel ‘Taboe’ verzamelt de dichteres een hele rist aan bevrijdende gedichten. Onder de titel ‘Dankbare toetjes’ leef je lichtvoetige gelegenheidsgedichten, soms louter beschrijvend met behagen en dankbaarheid, dan weer als een optimistische introspectie rond het poëziebedrijven. In de gedichten ‘Ik, witte boon’ en ‘Appeltjes’ zet R.B. zich af tegen de zwaartillende poëzie, die het heeft van vaag hermetisme. Haar poëzie heeft duidelijk de stempel van levensvreugde, het therapeutisch karakter en bijna de blije ontdekking van een nieuwe vorm van bevrijding. In dit soms leuk (met goed rijmschema) afschrijven van zichzelf en het luchtig duiken in de herinnering is de onderhoudende toon een levendige verdienste. Voor wie een zwaar prozawerk teveel inspanning vergt en graag bij de eenvoud der goede dingen blijft is dit dankbaar en ontspannend. G.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Davidsfonds Kartoenboek 18Uitg. Davidsfonds/Leuven, 1984, geïll., 195 × 195 mm, 132 blz., geb. 295 fr. - Het ‘Davidsfonds Kartoenboek’ dat naar aanleiding van de 23e Wereldkartoenale van Knokke-Heist werd uitgegeven, is de weerspiegeling van de lachende gevel, waarmede 's werelds riantste badstad, gedurende zoveel weken heeft weten te pronken. Het boek bevat, buiten de bijna 100 kartoens die uit de ingezonden werken werden gelicht, een overzicht van de ‘politieke karikatuur en kartoen in België’ tijdens datzelfde 1984. Opvallend is, dat buiten de afwezigheid van groten zoals Gal, Jan de Graeve, e.a., er vooral kleur wordt gebruikt, teneinde de divers gekleurde politici in hun hemd te zetten. Al met al een met grafische humor gekleurd kartoenboek, met ‘de Belgen’ dit keer kwalitatief in de minderheid... K.D.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeken over kunst• Remi Geerinckx,Schrijnwerk - Vergeten kunst, uitg. Lannoo/Tielt, 1985, 275 zw.-w. en 75 kleurenillustraties, 330 × 250 mm, 256 blz., gebonden 2.850 fr. - Alhoewel door de uitgever Lannoo niet expliciet vermeld, mag men deze nieuwe publikatie die eind vorig jaar verscheen, beschouwen als een vervolg op de twee boeken van F. Defour ‘Zeven eeuwen meubelkunst in België’ (1977) en ‘Belgische meubelkunst in de XXe eeuw. Van Horta tot heden’ (1979). Zowel de titel van het boek als de eerste hoofdstukken (over het schrijnwerk bij de Egyptenaren en Grieken!) doen echter niet vermoeden wat de hoofdbetrachting is van de auteur: een overzicht van het Belgisch schrijnwerk vanaf de middeleeuwen tot heden en dit in de ruimste betekenis. Met uitzondering van het losstaand meubel komt alles in aanmerking: raamwerk, trappen, deuren, vast kerkmeubilair, plafondafwerking enz. Dat Lannoo prachtige boeken kan uitgeven weet ongeveer iedereen in Vlaanderen. Ook deze uitgave is hiervan opnieuw een mooi bewijs. De prachtige en zeer professionele kleurfotografie van Peter Labarque is een ware streling voor het oog. Ook de lay-out van Geert Verstaen is voortreffelijk alhoewel op een paar plaatsen de lezer in verwarring wordt gebracht door een onlogische montage van de ondertitels bij de foto's. Over het algemeen genomen is het gekozen beeldmateriaal representatief en beter geselecteerd dan in de twee bovenvermelde boeken. Toch zijn er veel fouten aan te duiden waardoor men onmiddellijk de wetenschappelijke waarde van het boek moet relativeren. Enkel een paar voorbeelden. Bij de gotiek kan men een voorbeeld vinden van een renaissanceraam (p. 38). Voor de Rococoperiode koos men o.a. voor een voorbeeld van 19de-eeuwse neo-rococo zonder dit echter te vermelden (p. 122). Het kasteel van Marke is niet ontworpen door Renard maar door architect Dewarlez (p. 165). Waarom men een neo-renaissancedeur uit 1932 (toch wel wat laat!) opneemt over twee bladzijden, terwijl andere en meer authentieke voorbeelden werden achterwege gelaten, blijft een open vraag. Het prachtig schrijnwerk uit 1904 van architect Hamesse in huis Cohn in Brussel (nu restaurant ‘De ultieme hallucinatie’) werd zelfs niet eens vermeld. Het art-nouveauraam krijgt veel aandacht maar realisaties uit de periode 20/30 zijn totaal afwezig. Het gebruik van massieve blokramen zoals bij Huib Hoste en andere modernisten wordt niet aangeraakt, evenmin de verschuiving die zich heeft voorgedaan van houten naar metalen raamwerk. In zijn inleiding zegt Remi Geerinckx dat hij de liefde en zijn passie voor het hout erfde van zijn voorouders. Dit zal vermoedelijk juist zijn maar biedt daarom nog geen garantie om een goed wetenschappelijk verantwoord werk te publiceren. Wanneer men de tekst doorneemt gaat men zich ergeren aan een opeenstapeling van algemeenheden zonder inhoud, wetenschappelijke onjuistheden en vooral niet verantwoorde hiaten. Geerinckx, een goed zakenman en schrijnwerker, had er beter aan gedaan een aantal wetenschappelijk geschoolde auteurs een bijdrage te laten schrijven en zich te beperken tot het coördineren van het geheel. Het opnemen van een ‘neo-neo..renaissance’ interieur uit 1943 gerealiseerd door de auteur is toch niet te verantwoorden in een publikatie waarin men het mooiste en het meest authentieke wil laten zien van wat men in België heeft voortgebracht. Vooral wanneer men dit interieur plaatst op dezelfde bladzijde als het prachtig schrijnwerk van architect Ch. Vandenhove in huis Torrentius, stelt men zich vele vragen. Ook het gebruik van nieuwe exotische houtsoorten wordt niet behandeld. Men kan zich de vraag stellen waarom de auteur niet geko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen heeft om een aantal thema's zoals kerkmeubilair, trappen chronologisch te situeren in plaats van alles door elkaar te mengen. Dit had zeker een betere structuur aan het boek gegeven, evenals een grotere helderheid. Het boek blijft echter waardevol vooral door het mooi beeldmateriaal. Het illustreert voldoende ons rijk patrimonium op dit gebied. Zoals de auteur het stelde was er een behoefte aan een dergelijk boek. Het is echter een gemiste kans geworden om een evenwichtig naslagwerk te maken: een mooi kijkboek met daarbij een wetenschappelijk, maar toch goed leesbaar verhaal over een stuk van cultureel erfgoed waarop België en vooral Vlaanderen zelfs internationaal fier mag zijn. M.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Errata
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muziekuitgaven• Christian-Adolphe Wauters,Sonatina sopra ‘Aus tiefer Noth’ per organo, opus 36, In Memoriam Herman Roelstraete, uitg. Antares, St.-Michielstraat 17, 9000 Gent - Dit werk omvat drie delen: 1. Preludio, 2. Chorale, 3. Versetto Distleriano. Hugo Distler, geboren te Nürenberg in 1908 en overleden te Berlijn in 1942, was een befaamd koor- en orgelcomponist, wiens werken sterk onder de invloed stonden van Joh. Seb. Bach; doch door zijn specifieke ritmiek en moderne klankkleuren kregen zijn composities een geheel eigen aard. Dat is ook het geval bij Christian-Adolphe Wauters en dat was ook zo bij zijn gewezen leermeester, wijlen Herman Roelstraete. In Sonatina sopra ‘Aus tiefer Noth’, weerklinkt de koraalmelodie uit deze kerkcantate van Joh. Seb. Bach in het ‘Preludio’ met zeer sobere middelen ‘unissono’ in 8va en op een ‘pedalebasso ostinato’. Het 2e deeltje ‘Chorale’ is een eenvoudige vierstemmige contrapuntisch bewerkte variatie op het koraalthema van Joh. Seb. Bach en het 3e deeltje ‘Versetto Distleriano’, is een ritmische variatie op het koraalthema, in een weliswaar moderne, doch sobere contrapunt zetting, die sterk aanleunt bij de stijl van Hugo Distler. Alhoewel het werk van korte adem is, kan het uitstekend dienen voor orgelstudenten die zich toeleggen op improviseren. De beknoptheid van de muzikale tekst laat inderdaad aan de student toe volle teugel te geven aan doorvoeringen en modulaties. J.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse discotheek• Collegium Instrumentale Brugense,De jonge Mozart en zijn tijd, uitg. Eufoda nr. 1092, reeks ‘Ars musica iuventutis Flandriae’, 1985, 11p., 375 fr. - Het Collegium Instrumentale Brugense dat reeds op een internationale reputatie kan bogen, brengt met deze plaats een paar fraaie werkjes van Antonio Sacchini, Pieter Van Maldere en W.A. Mozart. Alle werken, in de lichtvoetige, zwierige stijl van de Weense klassiek geschreven, worden onder de toverstaf van Patrick Peire omgevormd tot pareltjes van muzikaal genot. Een echte revelatie wordt P. Van Maldere in zijn ‘Symfonia in A voor strijkers’. Niet alleen technisch vakmanschap spreekt uit de sonatevorm van de eerste beweging, maar een cantilene ruist in de klankenslingers van het Largo terwijl het Presto een dartel ‘concertare’ van de verschillende partijen ten gehore brengt dat alles in een uitvoering die de muziekvriendelijke luisteraar doet verzuchten ‘Verweile doch, du bist so schön’. Prachtig, intens doorleefd orkestwerk van het Collegium Brugense. Van Mozart staan het Divertimento K.V. 138 en het Te Deum geprogrammeerd. De heerlijke sonoriteit van het Collegium Brugense maakt van dit Divertimento een pareltje van speelse dartelheid in het Allegro, met een diepe gloed in de Andante-beweging, en een galante hupsheid (bv. in de pizzicato-passage) in het Rosolo. Het ‘Te Deum’ biedt het Westvlaams Vocaal Ensemble de gelegenheid om zijn kwaliteiten te bewijzen. Verfijnde afwerking, prachtige articulatie, een beheerste zangerigheid, een mooie stemmendosering, maken van deze Mozart een brok verfijnde muziek. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Koor en Instrumentaal Ensemble van het Lemmensinstituut,Kerstmis 1985 in het Lemmensinstituut. In vele talen Kerstmis zingen (Lentekerk 14), uitg. Het Madrigaal (Herestraat 53, 3000 Leuven; rek. nr. 000-0528959-18), 1985, grammofoonplaat of cassette, 350 fr. (+ 40 fr. portkosten) - ‘In vele talen Kerstmis zingen’ is het motief van het bandje dat door het Koor en het Instrumentaal Ensemble van het Lemmensinstituut o.l.v. Paul Schollaert en Edmond Saveniers werd gerealiseerd. Met zin voor nuancering en verfijnde afwerking worden een aantal kerstliederen uit het internationaal repertorium voorgesteld in een bewerking van enkele Vlaamse componisten o.a. J. Coeck, J. Haspeslagh, L. Claesen, P. Schollaert, P. Pieters, H. Vervenne. De uitvoering van deze partituren getuigt van een verfijnd muzikaal aanvoelen en zin voor koor- en orkestdosering van de twee protagonisten van dit werk, nl. P. Schollaert en Ed. Saveniers. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catalogi• Werken van Barmhartigheid. 650 jaar Alexianen in de Zuidelijke NederlandenUitg. Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens, Leuven, 1985, 75 afb., 240 × 160 mm, 367 blz., genaaid. - Naar aanleiding van de viering van 650 jaar Alexianen of Cellebroeders in de Nederlanden werd er in het Leuvense Stedelijke Museum een merkwaardige tentoonstelling georganiseerd. De begeleidende catalogus, samengesteld door meer dan 25 medewerkers, geeft een uitvoerig en dikwijls verrassend beeld van 650 jaar caritas, die zich vooral concentreerde op zieken, pestlijders, geesteszieken en de begrafenis van overledenen. Hij is des te belangrijker omdat de erin beschreven en besproken kunstwerken afkomstig zijn uit het voordien bijna onbestudeerde patrimonium van de orde. Anderzijds betekende het historisch onderzoek, waarvan we de neerslag in het eerste deel van de catalogus terugvinden, een waardevolle aanzet tot een synthese van de rijke geschiedenis van de cellebroeders in de Nederlanden. Aan de degelijkheid waarmee beide domeinen - geschiedenis en kunstpatrimonium - worden behandeld en aan de verzorgde illustraties ontleent de catalogus zijn blijvende waarde. T.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken• DiogenesLetterkundig tijdschrift, red.: Luc Pay, De Gauw 11, 2128 St.-Job in 't Goor; abonnement (10 nrs per jaar): 600 BF, los nr.: 100 BF. - 2e jg., nr. 7-8, 1985: Lang fragment uit de ‘Zwermcel’ van Stefaan Van den Bremt. In een evenwichtig stuk heeft Greta Seghers het nogmaals (na DWB) over de onderlinge spanningen in de relaties en jaloezieën tussen Zelda, Scott en Ernest Hemingway (A moveable feast). F. Vanden Bosch brengt 3 viriele gedichten. Pol Hoste in zijn verhaal ‘De Blauwe man’ is altijd goed en raak over de rudimentaire landarbeider of trimard. Dirk Van Bastelaere met gedichten en Frans Deschoemaeker met twee goede satirische gedichten. Mathieu Rutten laat een en ander weten over NVT en Diogenes (slot). In een polemische rubriek laat heel terecht Jacques Van Baelen, de zelfmoord-praat van Jeroen Brouwers, niet ongemoeid. Hij heeft ‘De laatste deur’ goed gelezen, dient hem flink van antwoord en probeert een goede moraal op te bouwen en de problematiek mensgevoeligheid mee te geven. Hij kiest immers in tegenstelling met de auteur van het boek voor ‘het leven’. Zelfmoord kan niet afgedaan worden als het amoreel faitdivers van een autonoom redelijk wezen, dat plots definitief gaat worden. In reflecties kaatst F. Deschoemaeker de poëzie van Monica in Cascio met reden naar de auteur terug. 2e jg., nr. 9-10, 1985: Met heldere relatiegedichten van Daniël Billiet, diepzinnige van Erik Van Ruysbeek, en goede van Wilfried Adams. Een enkel gedicht van Emiel Willekens. Een zielig banaal verhaal rond stervensbegeleiding. R.J. Van de Maele schrijft een artikel over de poëtische benadering van de poëzie van Roland Jooris. Julien Vandiest gaat de polemische toer op over de bijbel, maar laat zich kennen onder de pluralisten die erg sectair doen. Erik Van Ruysbeek geeft hem een passend, gefundeerd en bescheiden antwoord. Rudi Horemans heeft het over de burgerlijke en authentieke cultuur (?) in J. Geeraerts' ‘Black Venus’. Onder de recensies vinden wij een degelijk stuk van H.-FL. Jespers over Anton van Wilderode's ‘De Vlinderboom’, waarin hij de klassieke stijl erkent en de subjectieve ervaringen van de auteur. Sluit zich aan op de visie van Rudolf van de Perre, die het dichtwerk als een goede projectie vindt van de auteur zelf en verwijst even naar de IJzerbedevaartteksten van de dichter, om in de bundel tevens elementen rond macht en onmacht te ontdekken .3e jg. nr. 1, jan. 1986 - Vier gedichten van Nic Van Bruggen en een goed verhaal van Erik Van Ruysbeek. Anita Buyse vertaalt gedichten van de Ier Louis Macneice. Over het lijf van de letter: de literaire tekst als corpus brengt Bart Vervaeck in het hoofdartikel een zinnig wetenschappelijk werkstuk, geïllustreerd door gedichten van Achterberg, die bij uitstek de dichter is van de ruimtelijke polarisaties. Wilfried Adams over Tonko Brem. Frans Deschoemaeker over het dichtwerk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Derluyn. In de reflecties H.F. Jespers over het touwtrekken rond de dichter Jevtoesjenko. G.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jakob SmitsDriem. tijdschr. uitgegeven door de V.Z.W. Vrienden van het Jakob Smitsmuseum, Sluis 155, 2400 Mol. Abonn. 250 fr. rek. 413-3057001-06 - 8ste jg., nr. 2, juni 1985. - Dit nummer van het huisorgaan van de actieve Vrienden J.S. Museum bevat een editoriaal, berichten en mededelingen aangaande alles wat met J. Smits te maken heeft. De ruimte van dit nummer wordt bijna volledig ingenomen door een onderhoudende, boeiende bijdrage van Staf Vos over de (legendarische) ‘Remi Lens en het graf van Jakob Smits’ te Mol-Achterbos of: hoe J.S. van het oude naar het nieuwe kerkhof werd overgebracht. Het grafmonument is van baron George Minne. Een interessant artikel voor alle bewonderaars van J. Smits, G. Minne en R. Lens. R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Kunstecho'sTweemaandelijks tijdschrift voor beeldende kunst. Red. Keizer Karelstraat 199, 9000 Gent: abonnement voor 12 nummers: 1060 BF; rek.: 000-0089921-02 t.n.v. Kunstforum, Gent. - 15e jg. nr. 1 (februari 1986)- Dit nummer geeft naar gewoonte een actueel overzicht van de beeldende kunst, met o.m. bijdragen over tentoonstellingen van binnenen buitenlandse kunstenaars, museumnieuws, personalia. Tenslotte de rubrieken atielier en tot uw dienst. AvD | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Cath's artsBulletin trimestriel. Rédaction - administration: Communauté des Beaux-Arts, 2 Place du Louvre Paris 1. C.C.P. 30464-93 W - ‘La Source’. Abonnement: 50 FF. - ‘Cath's Arts’ is een trimestriële uitgave van de ‘Communauté des Beaux-Arts’ te Parijs, onder de redactionele leiding van W. Balm. Elk nummer telt zestien bladzijden zorgvuldig gekozen illustraties en uitgepuurde teksten. Behandeld worden de kerngedachten uit de liturgische en apocalyptische teksten en de iconologische en spirituele betekenis van kunstwerken, die in functie van het Christelijk denken, hoogtepunten van de cultuurgeschiedenis vertegenwoordigen. In de negentiende jaargang (1985) lazen we een studie over de Apocalyps in de muziek, door Jan Bogaarts, die musicologie doceert aan de universiteit van Utrecht en aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Bondig maar steunend op een grote kennis en bijgevolg zeer instructief, schetst hij de evolutie van de Gregoriaanse tijd, toen de Apocalyps naast de liturgische teksten zelden op het voorplan trad, zoals voor het eerst in het ‘Stetit Angelus’ (Feest der Engelen, 29 september) tot ‘Ein deutsches Requiem’ (1867) van Johannes Brahms. In verscheidene bijdragen beschrijft W. Balm de betekenis van: Sint-Michael (‘Le Combat de Saint-Michel’); de Apocalyps als historische vertroosting (‘La Liturgie céleste’); de zevenvoudige verschijningsvorm van de tempel, van de kosmische tot de hemelse (‘Adorons Dieu dans son Temple sacré’). Daarbij aansluitend werd, onder de titel ‘Le temps des Cathédrales’, een bloemlezing samengesteld met fragmenten uit werken van F. Van der Meer, Wim Swaan en Christopher Brooks. Voor wie de grote artistieke monumenten vanuit hun diepere betekenis wil contempleren, is Cath's Arts' een aanbevolen tijdschrift. M.O. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VWS-CahiersTweemaandelijkse uitgave. Redactie Hendrik Carette, Zeedijk 148 - Bus 242, 8400 Oostende. Abonnement: 500 fr. - rek. 712-1201000-29 t.n.v. VWS, Weidestraat 11, 8100 Torhout. - 20e jg., nr. 5, 1985: Het nummer 114 van VWS-Cahiers is gewijd aan ons medelid Victor Vervloet, die in maart 1986 zijn tweeentachtigste verjaardag vierde. Na een inleiding van de hand van Marcel Vanslembrouck, onder de titel ‘Victor Vervloet: vanuit een christelijke overtuiging’, komen enkele fragmenten uit de verschillende werken van de schrijver o.a. De zwarte zanger, De smeltkroes, De getekende, Gods rechterhand, De olmenhoeve, Ontknoping te middernacht. Het geheel wordt besloten met een bibliografie en literatuuroverzicht. AvD | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VolkskundeDriem. tds voor de studie van het volksleven, red. Mercatorstr. 122, 2018 Antwerpen, abon. 500 BF, los nr. 175 BF, rek. 000-0893952-97 t.n.v. Centrum voor Studie en Documentatie vzw, 2230 Schilde. - 86 e jg. (1985), afleveringen 2, 3 en 4 - De tweede aflevering bevat van de hand van W.L. Braekman een inleiding op en een gedeeltelijke uitgave van een vroeg 16de-eeuws te Hattem berustend zakboekje van een chirurgijn met in hoofdzaak Nederlandse medische prozateksten; P. De Somer gaat n.a.v. de catalogus Lichaam en hygiëne van K. Velle wat dieper in op de raakpunten tussen industriële archeologie en volkskunde. De derde aflevering is in het kader van het Jaar van de Muziek volledig aan de doedelzak in Europa gewijd (H. Boone). In de vierde aflevering bespreekt L. Luyten de illustratie van het 17de-eeuwse Antwerpse liedboek ‘Den Lvst-hof der Ionckheydt’ en behandelt W. Johnson de metselaarstekens in de provincie Antwerpen. T.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• BriesDriem. literair artistiek tds. - 2e jg. nr. 6, winter 1985. - De belangrijkste bijdragen in dit nummer betreffen het proza van Paul Snoek (G. Devos) en de mens Cees Buddingh, die - naar aanleiding van zijn overlijden - vanuit citaten en uitspraken wordt belicht. Behalve een trits gedichten ook van Snoek, vond poëzie van Lo Cascio en Helen Cartner een plaats in deze Briesaflevering. ‘Verhaald’ dan wordt er door Didelez, Heuzel en Hakholt. Op essayistisch vlak brengt Ulrich Bouchard een stuk over Peter Braet (wiens grafisch werk in verband wordt gebracht met een aantal gedichten van Peter Abspoel) en een over cartoonist Danny Polspoel. Chr. Lapinne tenslotte levert een bijdrage rond de voordracht-toernee van Chris Lomme met poëzie van H. De Coninck. Lapinne is trouwens ook de redacteur van het aan dit nummer toegevoegde theater-katern. Het voornemen om vanaf nu in elk nummer een debutant (in deze aflevering Isabelle Van Deuren) voor te stellen is leuk, maar krijgen alle bries-talenten meteen het redacteurschap aangeboden, of blijft het bij dit ene geval? L.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• NiobaMaandelijks lit. tds. uitg. Nioba, Fl. V. Cauwenberghstr. 17, 2500 Lier, abon.: 450 BF, rek. 001-1076392-59 -5e jg. nr. 33, juli/aug. 1985 - Nioba tapt uit zowat alle literaire vaatjes: we treffen in dit nummer een gedicht aan van Patrick Conrad, dagboeknotities van Tonko Brem, en van Joris Denoo ‘Interview met een atonaal’. Martine Kennes benadert op een persoonlijke wijze werk en persoon van de door haar bewonderde H. Böll bij diens dood. Interessant ook blijkt de zelfanalyse van Elisabeth Marain waarmee ze de zin van het schrijven tracht te vatten: ‘Zijn de tekens uitgewist?’ Speciale gast in deze Nioba-aflevering is evenwel Johan Anthierens. Ward Adriaens, Marc Van Gasse en Peter De Graef interviewden hem uitgebreid, maar zullen toch moeten toegeven dat hun ‘Johan’ vrij wazig blijft. Veel scherper stelt Anthierens zichzelf in het ontroerende stukje ‘Heulen met een veulen’, waaraan een ongewone vader/zoon - relatie geboorte heeft gegeven. Een uitgebreide reeks - soms wat merkwaardig opgevatte - recensies besluit het nummer. L.D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Ons erfdeelAlgemeen-Nederl. tweemaandelijks cult. tds.; red.: Murissonstr. 260, 8530 Rekkem; abonn. 980 BF, rek. 467-4120521-53 t.n.v. Stichting Ons Erfdeel, 8530 Rekkem. - 29e jg. nr. 1, jan.-febr. 1986 - Zoals steeds rijk gestoffeerd nummer, met haast overwegend bijdragen rond literatuur. J. Note over de blijvende betekenis van G. Walschap. De Taalunie en de viering van zijn onenigheden door E. Kossmann. De romankunst van de Nederl. feministen door Hanna Van Buuren. Mooi werk rond de dichter Willem van Toorn. Over de Nederlandse Bibliotheek en het Woordenboek der Nederlandse Taal met zijn 30 volumes. Julien Vermeulen en de Afrika-literatuur in Vlaanderen. Verder nogmaals over de vadermaatschappij en Monika Van Paemel. Ed Leeflang origineel benaderd door A. Musschoot. Rudolf van de Perre met een heel bekwame inkijk in de Vlinderboom van Anton van Wilderode, en de bewijzen voor de continuïteit in diens poëtisch oeuvre. Nieuwe kennismaking met de virtuoos Kees Fens in zijn ‘Tweede Stem’ door Hugo Brems. Lut Haeck in een helder betoog rond de Medea-mythe in de Varkensput van W Spillbeen. Dan nog over Hamelink, K. Schippers, en het laat dichterschap van Jozef Eyckmans. In de beeldende kunsten over Felix De Boeck, Mondriaan en Lehning de beeldhouwer Bob Schreefel. Verder theater, muziek en film en een paar bijdragen rond de Nederlandse-Taal en cultuurpolitiek. Tussendoor over Charlotte Mutsaers, beeldend en literair talent en over de schilder Karel Dierickx door Paul Huys. Vooral veel gading dus rond de letterkunde en plastische kunst. G.F. De recensies werden geschreven door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoekertjes
|
|