| |
| |
| |
Het leven van de H. Godelieve in Vlaamse volksboeken
Over de volksboeken waarin het leven van de H. Godelieve werd verhaald, is reeds heel wat geschreven, vooral in de laatste decennia. Sinds de betreurde A. Viaene in 1970, bij het negende eeuwfeest van Godelieves gewelddadige dood, zijn ‘Bibliografische verkenning van een volksboek 1740-1840’ publiceerde, werd de aandacht voorgoed gewekt. Emm. de Bethune berichtte onmiddellijk na het verschijnen van Viaenes artikel, dat een tot dan onbekende uitgave in zijn bibliotheek berustte. In hetzelfde jaar werd door de ‘Blauwboekedities’ in facsimile een exemplaar van het oude volksboek uitgegeven, met een begeleidend overzicht volgens de gegevens van A. Viaene; daarmee kon een ieder beschikken over een oude tekst in oud lettertype, al zal verder blijken dat de keuze van de uitgave niet de gelukkigste was. Dr. D. Callewaert, intussen gepromoveerd op de volkskundige verering van de heilige, publiceerde in 1978 o.a. een bijdrage over ‘Het Leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis’. Al die bijdragen bevorderen een verder onderzoek, wat kleine aanvullingen en grondiger uitdieping mogelijk maakt. Ook deze bijdrage zal geen volledigheid brengen; ze werd bovendien geschreven met de hoop dat tot nog toe onvindbare en ook onbekende uitgaven, berustend in privé-bibliotheken, zullen opduiken!
Handschriften waren eerder zeldzaam en bovendien kostbaar. De boekdrukkunst schiep ruimere mogelijkheden en al vlug verschenen ook zogenaamde blauwboekjes of volksboeken: op slecht papier, dikwijls, meestal zelfs rijkelijk ontsierd door drukfouten en opgesierd met groffe houtsneden, kenden deze blauwboekjes - de omslag was grofblauw - een wijde verspreiding: ze werden letterlijk stukgelezen, zodat van de meeste oude drukken geen of bitter weinig exemplaren bewaard bleven.
Het Leven van de H. Godelieve, De Historie of De Legende verscheen al in de zestiende eeuw, later werden het er zelfs twee: een ‘leven volgens Drogo’ en een ‘leven volgens de legende’. Deze werkjes gingen de weg van zovele andere soortgenoten; bewaard bleven tot nog toe alleen drukken van ca. 1700 en later. Gelukkig dragen de oudste daarvan een dubbele kerkelijke goedkeuring: één gegeven te Brugge op 3 juli 1629, gevolgd door een tweede, gegeven te Antwerpen op 17 juli 1639. Daarmee verschuift de oudste verschijningsdatum van die werkjes naar het tweede kwart van de zeventiende eeuw. Over nog oudere en andere edities bleven bovendien enkele waardevolle getuigenissen bewaard.
De vroegste tot nog toe bekende vermelding van een gedrukt werkje over St.-Godelieve dateert van 1569. In de strijd tegen de ketterse boeken gaf Alva opdracht, op 16 maart 1569 in alle boekwinkels een onderzoek in te stellen naar de voorraad. Van 16 tot 18 maart gebeurde dat te Kortrijk bij Antheunis Ghemmaerd alias Schrieveyns en bij diens broer Rogier. Behalve tal van andere werken en vele volksboeken werd daar gevonden: De historie van S. Godelieve. Ghedr(ukt) Antwerpen by Symon Cock (Dr. E. van Autenboer). Aangezien deze Simon Cock in 1562 al was overleden, moet zijn uitgave ten laatste in dat jaar zijn verschenen. In de bijdrage over de handschriften werd erop gewezen, dat het jaartal 1349, opgegeven als jaar waarin een ‘Gistelse klerk’ de Legenda Anonymi vertaalde, een verschrijving kan zijn voor 1549. Behalve de aldaar aangevoerde argumenten, kan ook Cocks uitgave van het volksboek enig gewicht in de schaal leggen. Deze uitgever heeft namelijk in de jaren 1547-1551 verschillende vrome werken van de Ieperse karmeliet Fransoys Amelry (1498?-1552?) gedrukt. Ook te Ieper werd St.-Godelieve vereerd. Heeft Amelry, al of niet op verzoek van de Antwerpse drukker, de ‘Gistelse klerk’ aangespoord tot een ‘vertaling’ van de Legenda Anonymi? Dat de heilige juist in die jaren te Antwerpen geen onbekende was, blijkt uit het feit dat de abdis van Gistel op 30 april 1548 een relikwie van St.-Godelieve schonk aan de Antwerpse poorter Lodewijk Boonis. Heeft deze de drukker attent gemaakt op het bestaan van het Latijnse werk, of gewoon op de verering van de heilige? Zowel met het ene als met het andere belanden we in de buurt van 1549... Werd die tekst dan door Cock uitgegeven en door een kopiist(e) voor het Godelieve-klooster overgeschreven? Bij ontstentenis van bewijzen moet het antwoord uitblijven: een exemplaar van de uitgave door Simon Cock werd (nog) niet teruggevonden.
Een ander getuigenis dateert van 1612: in dat jaar werd, ter attentie van de ‘Librariers, Prenters, Scoolmeester ende Scoolvrauwen der stede van Brugghe’, een lijst meegedeeld van ‘Boecken verboden ende toeghelaten inde scholen’; tot de laatste categorie behoorde ook: Die legende van Ste Godelieve martelaeresse van Vlaenderen (A.-C. De Schrevel). Op zijn beurt vaardigde de bisschop van Antwerpen in 1621 een ‘ordinantie’ betreffende de schoolboeken uit; pas uit de lijst van 1642 blijkt dat Sinte Godelieve tot de toegelaten boeken behoorde. Uit de verstrekte gegevens, nl. ‘13. en 14. bladers’ (met een verkoopprijs van vijf stuivers) blijkt, dat het hier ging om een boek van 104 à 112 bladzijden (V.A. Dela Montagne). Dat betekent: de twee Levens samen, want de (latere) Antwerpse drukken samen tellen juist 112 bladzijden; deze edities kwamen van de persen van de familie Verdussen. Een inventaris van datzelfde Antwerpse uitgevershuis van 1655 vermeldt, naast tal van andere volksboeken, een voorraad van 542 exemplaren van dat van Godelieve; uit de opgave van de omvang (14 f.) blijkt dat het hier eveneens ging om de beide levens samen.
Ook Sollerius, reeds vaak vermeld in de vorige bijdrage, was in 1720 op de hoogte van het bestaan van oudere uitgaven. Hij beschikte over ten minste twee uitgaven van het volksboek, nl. één van 1619 en één van 1629; bovendien wist hij dat er een nog vroegere editie van bestaan had, maar die had hij niet gezien. Over de thans eveneens onvindbaar geworden uitgave van 1619 deelde hij enkele waardevolle gegevens mee:
1) | ze droeg een goedkeuring van ‘de zeer doorluchtige heer Arnoldus van Mechelen, aartsdiaken van Brugge’; |
2) | ze bevatte een ‘leven volgens Drogo’, maar dat was de
|
| |
| |
| vertaling van de tekst van Surius, dus niet eens de werkelijke tekst van de pseudo-Drogo; |
3) | ook de vertaling van de Legenda Anonymi was erin opgenomen; de tekst was ontleend aan het manuscript dat hijzelf, Sollerius, in handen had, dus aan het jongste Brugse handschrift of een gelijkaardig. |
Uit enkele verwijzingen kan opgemaakt worden, dat Sollerius werkelijk ook een editie van 1629 voor zich had: de nummering van de bladzijden waarnaar hij verwijst verschilt van die der bewaarde drukken. Indien hij alleen was voortgegaan op de approbatie, dan zou hij ook het jaartal 1639 hebben opgegeven.
Dank zij Sollerius weten we nog, dat reeds in 1604 een afschrift van de Oudenburgse Vita bekend was: de Brugse jezuïet Pieter van Riebeke had het in dat jaar geschonken aan zijn ordegenoot H. Rosweyde, de voorloper van de bollandisten, de schrijvers van de Acta Sanctorum. Eigenlijk was het dus al in 1604 mogelijk geweest, die tekst te vertalen. Maar ook toen was het speuren naar en het vinden van handschriften en oudere gedrukte werken niet altijd gemakkelijk. Nu bleef het aan de bewerker van de uitgave van 1629 voorbehouden, die Vita ‘volgens Drogo’ te vertalen in de vaste overtuiging de authentieke tekst van de echte Drogo van Sint-Winoksbergen voor zich te hebben. En Sollerius putte in 1720 een argument voor dezelfde overtuiging uit de Voor-reden van de editie van 1629, waarin uitdrukkelijk werd gezegd dat eindelijk na veel zoeken het echte ‘leven volgens Drogo’ gevonden én vertaald was.
De conclusies uit al wat voorafgaat liggen voor de hand:
1) | er heeft een volksboek, De historie van S. Godelieve, bestaan, uitgegeven te Antwerpen bij Simon Cock rond 1550; het was een bewerking van de Legenda Anonymi, waarvan de tekst misschien bewaard bleef in het jongste Brugse handschrift; |
2) | in 1612 bestond een volksboek, Die legende van Ste Godelieve Martelaeresse van Vlaenderen, dat als schoolboek mocht gebruikt worden; was het een herdruk van de uitgave van Simon Cock? |
3) | in 1619 werden twee Godelieve-volksboeken uitgegeven, waarschijnlijk te Brugge; het ene was een ‘leven volgens Surius-Drogo’, het andere een ‘leven volgens de legende’ en dit laatste had de tekst ontleend aan het jongste Brugse (of een gelijkaardig) handschrift; |
4) | blijkens Antwerpse gegevens uit 1642 en 1655 bestonden er twee in de scholen toegelaten volksboeken, die beide het leven van St.-Godelieve verhaalden; dat moeten drukken geweest zijn van het huis Verdussen, dat zowel het ‘leven volgens Drogo’ als dat ‘volgens de legende’ uitgaf. |
Eigenlijk weten we nog meer, zoals zal blijken uit de behandeling van de bewaarde volksboeken. A. Viaene en Dr. D. Callewaert hebben van die bewaarde volksboeken een zo goed als volledige lijst gegeven, zodat een opsomming hier volstaat.
| |
A. Het Leven van de H. Godelieve Maget ende Martelaresse: Nieuwelyckx uyt de Latynsche Beschryvinge van den Eerw. Heere Drogo overgeset.
Hiervan verschenen uitgaven te:
1. | Antwerpen, Hieronymus Verdussen (tussen 1695-1713); |
2. | Antwerpen, Martinus Verdussen (tussen 1738-1761); |
3. | Ghendt, Franciscus Bernaert (tussen 1746-1757); |
Volksboek: ‘leven volgens de legende’. - Fr. Bernaert, Gent. (Copyright: Koninklijke Bibliotheek, Brussel)
De vlucht naar Londesvoorde.
De kloosterbouw; vooraan: Edith.
Het kraaienwonder.
| |
| |
4. | Duynkercke, E. Laurenz (tussen 1748-1789); deze editie brengt het ‘leven volgens Drogo’ samen met het ‘leven volgens de legende’, met doorlopende paginering; de titel beslaat ruim een halve bladzijde en begint met: Het wonderlyck Leven van de Heylige Maget ende Martelaeresse Godelieve, enz. |
| |
B. Het Leven van de H. Godelieve Maget ende Martelaresse: Na den sin van de oude Vlaemsche Legende.
Hiervan verschenen uitgaven te:
1. | tot en met 4: als bij het vorige werk; |
5. | Cortryck, Joannes De Langhe, 1764. Deze en de volgende uitgaven hebben dezelfde ellenlange titel als 4, met lichte wijzigingen; |
6. | Brugge, M.J. Lacroix (tussen 1778-1792; |
7. | Kortryk, Jan Blanchet, 1783; |
8. | Cortryk, Jan Blanchet, 1792; |
9. | Gend, J. Begyn (tussen 1800-1811) evenals de nrs. 10 en 11, drie verschillende uitgaven; |
12. | Cortryk, Louis Blanchet (tussen 1800-1828). |
Na een begin met sobere titels, bracht de Duinkerkse druk er een met een uitvoerig-aangeprezen ‘inhouds-opgave’. Terwijl echter die uitgave wees op het nut voor ‘alle Christenen’, werd in de Kortrijkse van 1764 de nadruk gelegd op het nut voor ‘de Jonckheyd... in de Scholen’; dit laatste had reeds veel vroeger gekund, want dat had Sollerius al in 1720 geschreven. De Brugse editie voegde eraan toe dat ‘menige druk-Fauten verbeterd’ waren en wees ook op het nut voor de schooljeugd, maar nu heette dat op te leveren nut niet ‘vrucht’ maar ‘vreugt’! De Kortrijkse uitgave van 1783 herstelde de ‘vrucht’ en gewaagde nu van verbeterde ‘druk-feylen’; met die uitgebreide titel verschenen alle volgende uitgaven, telkens ‘verbeterd’; de waarheid van die verbetering blijkt echter uit niets, integendeel!
Beide reeksen van ‘levens’ werden ingeleid met een verschillend woord vooraf.
De Voor-reden van het ‘leven volgens Drogo’ is uitvoerig. De inhoud wordt duidelijk aangegeven: het leven volgens (de vermeende) Drogo, dan de mirakelen van na Drogo's tijd, ontleend aan ‘de Kerck-boecken van Gistel’, vervolgens enkele officiële bescheiden: documenten uit het Gistelse reliekschrijn en de brief van de bisschop van Brugge, een verslag van diens visitatie op 6 juli 1623, ‘waer in wy tegenwoordigh geweest hebben ende hem met veel andere Heeren geassisteert’. Bovendien worden hier belangrijke mededelingen verstrekt: vroeger werden de twee levens samen gedrukt, voorop de legende, dan de Vita; deze volgorde werd in de nieuwe editie omgekeerd, want de Vita is de meest betrouwbare; de vroegere drukken brachten bovendien de Vita volgens Surius, ‘verkort ende verandert’; nu werd de weergevonden authentieke tekst van Drogo gegeven, ‘van nieuws’ vertaald en in kapittels verdeeld; dat ‘van nieuws’ is weliswaar wat anders dan wat de titelpagina zegde met ‘nieuwelyckx’ (= onlangs), maar het kan evenzeer betrekking hebben op de herschikking van de hoofdstukken of een ‘nieuwe’ verdeling ervan.
Ook het ‘leven na den sin van de oude Vlaemsche Legende’ heeft een bericht Tot den Leser. Wat hier gezegd wordt over de waarde en de volgorde van de twee levens in de oudste uitgaven, stemt overeen met wat in de Voor-reden werd gezegd; beide voorberichten zullen van dezelfde inleider komen. Vervolgens handelt hij over de wijze van bewerking: deze tekst werd niet vertaald, wel opnieuw bewerkt en ‘bijgeschaafd’; sommige stukjes werden weggelaten en de verdeling
(Copyright: Koninklijke Bibliotheek Brussel)
| |
| |
in kapittels enigszins veranderd. De verwantschap met de editie van 1619, en daardoor met het jongste Brugse handschrift, misschien ook met de veel vroegere druk van Simon Cock, wordt aldus aangegeven.
Uit de Voor-reden blijkt dat de schrijver ervan, en dus ook van het Tot den Leser, niet de drukker was en evenmin de vertaler: hij heeft het werk ‘doen oversetten’; Tot den Leser is van dezelfde hand, maar hier dient hij zichzelf aan als de bewerker. Was de vertaler dan een andere dan de bewerker? A. Viaene heeft hiervoor de naam van kanunnik Jan Blootacker vooropgezet, die inderdaad bij de visitatie in 1623 aanwezig was. Was hij de opdrachtgever en de bewerker, maar niet de vertaler? Het antwoord is bezwaarlijk te geven.
Er is in de voorberichten van de latere edities een zekere ‘evolutie’, die de verklaring biedt voor een opvallende onjuistheid die erin zal voorkomen. Alle bewaarde drukken van het ‘leven volgens Drogo’ hebben dezelfde Voor-reden, zij het dan ook dat er in de formulering enig verschil kan zijn. De Duinkerkse druk, die beide levens bracht in de meegedeelde volgorde, heeft alleen die eerste Voor-reden; het ‘leven volgens de legende’ volgt zonder enig voorbericht onmiddellijk op het ‘leven volgens Drogo’. De Antwerpse drukken en de Gentse van Bernaert, die het ‘leven volgens de legende’ bevatten, worden ingeleid met een Tot den Leser; de Kortrijkse editie van 1764 heeft een Voor-reden tot den godtvruchtigen Leser, al de andere een Voor-reden tot den aendachtigen Lezer. Suggereren deze laatste titels reeds een soort van ‘versmelting’ van de twee oudere voorberichten? Feit is, dat het inderdaad zo gebeurde: deze uitvoeriger betitelde voorberichten verbinden niet alleen Voor-reden met Tot den Leser, maar ze geven bovendien een tekst, die begint en eindigt met de eerste regels en de laatste van Tot den Leser uit het ‘leven volgens de Legende’, maar die in het grote middenstuk de tekst van de echte Voor-reden uit het ‘leven volgens Drogo’ overneemt! Daardoor beloofde dat nieuwe voorbericht méér dan wat gegeven werd: de ‘verscheyde Brieven’ gevonden in het reliekschrijn én ‘in het besonder den Brief’ van de Brugse bisschop werden wél aangekondigd, maar bleven achterwege! Deze ‘nieuwe’ voorrede bewijst hoe onaandachtzaam de drukkers met hun volksboek-edities omsprongen!
Dank zij de kerkelijke goedkeuringen beschikken we over enkele belangrijke gegevens: die van het ‘leven volgens Drogo’ dragen namelijk plaats en datum van de approbatie, Brugge 3 juli 1629 en Antwerpen 17 juli 1639. De oudste editie verscheen dus wellicht te Brugge, althans in het bisdom Brugge (b.v. te Kortrijk?), en sedert 1639 kwamen ook te Antwerpen drukken van de pers.
Nu dateren alle bewaarde drukken, voor zover bekend, van veel later: tussen ca. 1700 en ten laatste 1828. Dat heeft tot gevolg, dat de tekst ervan teruggaat of kan teruggaan op nog onbekende uitgaven uit de jaren 1629/1639-1700; het vaststellen van de onderlinge afhankelijkheid wordt daardoor erg onzeker.
De volgorde van de niet-gedateerde bewaarde drukken is in sommige gevallen even hypothetisch: daarvoor moet men immers allereerst voortgaan op de drukkersjaren van de onderscheiden uitgevers; aangezien de duur van die drukkersactiviteiten varieert van één tot vier decennia, die bovendien elkaar weleens overlappen, is de toewijzing van enige prioriteit wellicht altijd aanvechtbaar.
Toch rechtvaardigen enkele elementen een rangschikking. De eerste vier uitgevers - de beide Verdussens, Bernaert, Laurenz - hebben zowel het ‘leven volgens Drogo’ als dat ‘volgens de Legende’ op de markt gebracht; de eerste drie gaven de werken afzonderlijk uit, elk met een eigen paginering, een afzonderlijke titelpagina gevolgd door een voorbericht. Dat bewijst evenwel niet dat de beide werkjes niet samenhoorden én samengebonden werden: van de Antwerpse edities bleven exemplaren bewaard die inderdaad samengebonden zijn. Bij de bespreking van de illustraties zal blijken, dat ook voor de Gentse druk een aanwijzing in die zin te vinden is. Alleen de Duinkerkenaar Laurenz drukte de beide levens (nog) met een doorlopende paginering en met slechts één voorbericht, en zijn uitgave draagt voor het eerst in de reeks de zeer uitvoerige titel. Dat kan er eveneens op wijzen, dat zijn editie verscheen vóór de Kortrijkse van 1764; dat was mogelijk, want Laurenz werkte reeds vanaf ca. 1748 als drukker. Zo zijn er ook aanwijzingen, dat de Brugse druk verscheen vóór de Kortrijkse van 1783; gewoonlijk wordt aangenomen 1780.
De inhoud en de tekst van de bewaarde edities, alsook de illustraties, verstrekken nadere gegevens betreffende gelijkenissen en verschillen.
De ‘inhoud’ van de vier drukken van het ‘leven volgens Drogo’ is dezelfde, met een licht verschil in de Duinkerkse. Het voorwerk, op ongenummerde bladzijden, bevat: titelpagina (blz. I), Voor-reden (blz. II-III); Sonnet en Een vier-dichter (blz. IV), waarschijnlijk drukfout voor vierdicht = feestgedicht, een stuk van acht verzen; Vermaen-Liedt (blz. V-VI), negen strofen van zes verzen, ondertekend N.B.T.B., ondertekening die misschien geldt voor de drie gedichten en pas onder het laatste werd aangebracht; welke T(heologae) B(accalaureus) achter de initialen N.B. schuilgaat is onbekend; het voorwerk wordt besloten met de Sent-brief van Drogo aan bisschop Radbodus (blz. VII-VIII).
Het eigenlijke ‘leven volgens Drogo’ is verdeeld over 19 kapittels, waaraan evenwel een kapittel XI ontbreekt (blz. 1-20). Daarop volgt een Byvoeghsel: de mirakelen ontleend aan het Gistelse ‘Boeck van den Dienst der Kercke’, verdeeld over de kapittels XX-XXVI (blz. 20-28); komen dan de ‘Brieven van getuigenisse’ uit het reliekschrijn (blz. 28-30) en de brief van de bisschop van Brugge (blz. 30-32). Op de laatste bladzijde, op de onderste helft, staat ook de uitvoerige Approbatie.
Deze volgorde van de Antwerpse drukken vindt men ook, mét de fouten, terug in de Gentse druk. De Duinkerkse daarentegen heeft van de gedichten alleen de ‘vier-dichter’ overgehouden. Hier is echter de nummering van de kapittels
| |
| |
bijna juist: van I tot XVIII, maar XI komt niet voor, wel tweemaal XII! Het vervolg telt dan de kapittels XIX tot XXV, waarna de ‘brieven’ enz.
De tekst van dit volksboek gaat inderdaad terug op de pseudo-Drogo; uit sommige kleine afwijkingen in de bewoordingen zou evenwel kunnen blijken, dat een andere redactie van de Drogo-tekst werd gebruikt dan die door Sollerius uitgegeven. Toch zou dat ook kunnen liggen aan de vertaler, die de Latijnse tekst overigens zeer getrouw schijnt te hebben overgezet.
De verschillen tussen de Nederlandse teksten in de vier uitgaven zijn gering. Voor zover uit een enkele steekproef kan blijken - gekozen werd het kapittel van de wurging -, verschilt de Gentse druk van de twee Antwerpse alleen door enkele andere woordvormen. De Duinkerkse editie, die reeds dezelfde woordvorm-verschillen heeft als de Gentse druk, wijkt sterker af van de drie andere door een soms verschillende zinsbouw, een andere woordkeuze, een weglating, een toevoeging, zonder dat evenwel de inhoud wezenlijk verandert. Of die verschillen in de vermelde drukken voor het eerst voorkomen, kan bij gebrek aan andere en oudere uitgaven niet worden uitgemaakt; vooral het ontbreken van de allereerste (Brugse?) druk weegt hierbij zwaar door.
Een vergelijking van de bewaarde edities van het ‘leven volgens de legende’ met elkaar brengt eveneens verschillen aan het licht. Die tussen de onderscheiden teksten zijn legio, maar niet van die aard, dat de verwantschap ook maar enigszins zou teloorgaan.
Reeds de ‘inhoud’ is niet dezelfde in alle drukken. Alleen de Antwerpse edities en die van Bernaert verschillen hier niet:
1. | Titelblad (blz. 1); |
2. | Tot den Leser (blz. 2); |
3. | Het Leven, verdeeld over 37 kapittels, die evenwel herhaaldelijk verkeerd zijn genummerd (blz. 3-53); |
4. | Enkele mirakels (samen elf) ‘door de voorsprake der H. Godelieve’: de kapittels 38-41 (blz. 54-59); |
5. | Twaalf mirakels, geschied op de plaats van de marteling: de kapittels 42-50 (blz. 59-67); |
6. | Verhaal van de overbrenging der relikwieën naar Brugge, met nog dertien mirakels uit de jaren 1593-1604: kapittel 51 (blz. 68-71); |
7. | Latijnse approbatie (onderaan blz. 71); |
8. | Herhaling van de prent voorkomend op het titelblad (blz. 72, niet genummerd); in de Gentse druk is het een andere prent dan die van de titelpagina. |
De Duinkerkse editie heeft geen eigen titelblad, wel een andere, wat uitvoeriger titel, met dat ‘Wonderlyck’; ook geen Tot den Leser. De 37 kapittels van Het Leven bleven bewaard, maar dan valt de eerste mirakelenreeks volledig weg en verder ook de kapittels 47-48, terwijl van de dertien mirakels aan het einde alleen het eerste en de laatste vijf behouden werden. Daardoor telt deze uitgave slechts 45 kapittels. De approbatie werd natuurlijk bewaard.
De Kortrijkse druk van 1764 is weer anders. De titelpagina stemt praktisch overeen met die van Duinkerken, mét lichte aanpassingen; de Voor-reden is hier een nieuwe, maar met verkeerde mededelingen van wat het boek zou bevatten; dan volgt hier het Vermaen-Lied (blz. 3-4). Na de 37 kapittels van het Leven (blz. 5-51), volgt de reeks van mirakelen (blz. 51-66), zonder enige kapittel-nummering, wel met scheidingslijnen en afzonderlijke titeltjes: alle mirakelen worden hierin opgenomen, tot en met het laatste van 1604. Ten slotte, onderaan de tweede kolom van blz. 66, de Latijnse approbatie.
De Brugse druk van Lacroix volgt de Kortrijkse inzake inhoud op de voet, tot en met blz. 64, zodat van de laatste mirakelen alleen de eerste twee werden opgenomen, waarop dan weer onderaan de tweede kolom de approbatie. De reden van deze beperking is wellicht duidelijk: 64 bladzijden is een veelvoud van 8, de eenheid van de quarto-uitgaven (vier bladen betekenden acht bladzijden). Een veelvoud van acht paste dus beter voor de drukker; dan moest hij er geen extra twee bladzijden aan toevoegen!
Al de volgende edities hebben dezelfde opbouw als de Brugse.
Voor de inhoud blijkt de Kortrijkse druk van 1764 wel het voorbeeld voor de latere te zijn geweest, maar de Brugse editie heeft daaraan nog een verandering aangebracht, door een profijtelijke inkorting. Voor de tekst van de titelpagina was de Kortrijkse editie dan weer ‘afhankelijk’ van de Duinkerkse. Zo ontstond een ‘verweving’, waarbij altijd rekening moet gehouden worden met enige willekeur van de drukkers en met mogelijke andere voorbeelden en tussenschakels, die als onmiddellijk voorbeeld kunnen gediend hebben.
Gelijkheid en verschillen vertoont ook de tekst van de uitgaven. Drukfouten komen overal voor, zoals in alle volksboeken. Maar er zijn typische gelijkheden én verschillen. De Antwerpse drukken en die van Bernaert vertonen weinig verschillen; het zijn dezelfde als die van het ‘leven volgens Drogo’. De Duinkerkse editie wijkt in de formulering dikwijls af, de Kortrijkse van 1764 en de Brugse eveneens, en die verschillen komen ook voor in de overige uitgaven. Een paar voorbeelden kunnen de onderlinge verhoudingen duidelijker maken.
De titel van het dertigste hoofdstuk bevat enkele opmerkelijke verschillen, mét daarbij een kennelijke drukfout: smeeckten werd in de Duinkerkse editie en de Kortrijkse van 1764 het minder begrijpelijke smeeten en alle andere uitgaven hebben eveneens smeeten.
De slotzin van datzelfde kapittel heeft: ende haestelijck het doot lichaem gedragen hebbende, in hare Camer, leyden 't op haer bedt, ende deckten 't geschicktelijck toe, enz... In de Brugse druk is in hare Camer, leyden 't op haer bedt weggevallen, waardoor de gang van zaken eerder onduidelijk werd; maar de Kortrijkse drukken van 1783, 1792, ook die van L. Blanchet en de Gentse van Begyn hebben alle dezelfde fout.
Er zijn tal van voorbeelden waaruit kan blijken dat de Duinkerkse editie model heeft gestaan voor de andere - behalve
| |
| |
(Copyright: Koninklijke Bibliotheek Brussel)
voor de Antwerpse en die van Bernaert - en waarbij de Kortrijkse van 1794 mét vele overeenkomsten ook verschillen heeft. Hoe ingewikkeld en moeilijk een gefundeerde keuze te maken is, blijkt uit volgend voorbeeld: op de Duinkerkse druk schijnt een opmerkelijke vergissing terug te gaan die in al de latere uitgaven voorkomt; om met ons dryen te spreken staat in de twee Brugse handschriften, in de Antwerpse drukken en in die van Bernaert; de Duinkerkse heeft: om met ons beyde te spreken, waar het werkelijk om dryen ging, nl. Godelieve en de twee moordenaars. Maar in de Kortrijkse editie van 1764 staat: om u met ons beyde te spreken, wat dan weer juist is, maar nergens anders voorkomt! Ofwel heeft de Duinkerkse drukker de lezing van 1764 ‘verslecht’ door u weg te laten; ofwel heeft hij het oorspronkelijke dryen verkeerd gelezen en heeft de Kortrijkse drukker de fout weer verbeterd, maar dan op zijn manier en met behoud van beyden! Dat evenwel alle latere drukken de Duinkerkse fout hebben overgenomen, pleit voor diens ‘eerstelingschap’.
Hoe dan ook, zeker is dat de Antwerpse edities en die van Bernaert dikwijls oudere woorden en zinswendingen hebben behouden en dat de Duinkerkse, de Kortrijkse van 1764 en de Brugse belangrijke verschillen in de taal vertonen, die overgenomen werden door de overige drukken. Voor de ontdekking van meer ‘moderne’ taalvormen is een aandachtige lectuur lonend. Natuurlijk is dat het geval bij een vergelijking van de tekst uit het handschrift (of de druk van 1619) met die uit de volksboeken. Maar ook de opeenvolgende drukken van het volksboek zelf weerspiegelen een zekere taalevolutie, zoals b.v. in het verdringen van boetsen door poetsen, kloppen voor de deur door kloppen aen de deur, alsdoen door alsdan; de oudere zinsconstructie als die seer rouwigh waren werd sedert de Duinkerkse editie en die van 1764 vervangen door als oft sy seer rouwigh waren; ende doende als werd in de Duinkerkse uitgave en de Kortrijkse van 1764 resp. en deden/ende deden. Van deze ‘taalgroei’ zijn uiteraard nog heel wat meer voorbeelden te geven.
Intussen rijst, voor een definitieve, volkomen gerechtvaardigde toekenning van de ‘prioriteit’, steeds dezelfde voorlopig onoverkomelijke moeilijkheid: we beschikken over te weinig vergelijkings-gegevens. Bij ontstentenis van nauwkeurige dateringen en door het ontbreken van nog oudere en andere drukken kan men bezwaarlijk tot een sluitende conclusie komen. De Duinkerkse druk en de Kortrijkse van 1764 kunnen dicht bij elkaar staan, de Brugse en de Kortrijkse van 1783 eveneens. Toch moet voor de laatste twee telkens rekening gehouden worden met een ‘lokale verbinding’: er zijn vier Kortrijkse drukken; tussen die van 1764 en 1783 (en de latere) komen verschillen voor, die ook in de Brugse aangetroffen worden; daardoor lijkt het toch dat die Brugse druk vóór 1783 was verschenen en dus als voorbeeld kon worden gebruikt. Voor de Duinkerkse editie en de Kortrijkse van 1764 ligt het nog ingewikkelder: de inhoud van de latere drukken gaat, behalve voor de weggelaten laatste twee bladzijden, terug op de Kortrijkse van 1764; maar de tekstverschillen wijzen eerder op de prioriteit van de Duinkerkse uitgave, te meer daar het voorbericht van 1764 en later zo'n eigenaardig mengsel is.
Misschien brengen de illustraties meer klaarheid.
Alle titelpagina's stellen de verheerlijking van St.-Godelieve voor, maar Bernaert heeft hier een eenvoudiger voorstelling; het is dezelfde prent als het gildesantje van de Brugse arbeiders der Mariabrug. Op de laatste pagina van het ‘leven volgens de legende’ komt in de Antwerpse drukken en in die van Bernaert ook een prent voor: in de eerste dezelfde als die van de titelpagina's, bij Bernaert een andere, een meer gestoffeerde verheerlijking. Misschien mag in het feit dat, wanneer de twee ‘levens’ werden samengebonden, de titelpagina én de slotpagina een prent bevatten en de slotpagina alleen maar die prent, een bewijs gezien worden dat de twee uitgaven inderdaad bedoeld waren als één geheel.
De overige illustraties stellen voor: het huwelijk; het kraaienwonder; de vlucht naar Londesvoorde; de wurging, alleen echter in de eerste drie bewaarde drukken, in al de andere vervangen door schepen in een haven, in de Brugse door één groot schip, een karveel; de wurging: in de Antwerpse drukken is het dezelfde als de vorige, met links de onderdompeling, maar de druk van Bernaert heeft hier twee afzonderlijke prenten naast elkaar: één met de wurging (als de vorige houtsnede) en één met de onderdompeling; het meelwonder, waar Bernaert weer een andere prent heeft, nl. het wonder van de aarde die in witte stenen veranderd was, en dat achteraan-bezijden ook was voorgesteld op de houtsnede van het meelwonder; een volgende prent is die van het wonderbare naaisel, ook weergegeven door Bernaert, maar slecht met één moment ervan, terwijl de andere houtsneden
| |
| |
verschillende momenten uitbeelden; ten slotte is er de bouw van de abdij door Bertolfs legendarische dochter Edith.
De illustraties in de editie Bernaert wijken altijd af van de overige: het formaat is kleiner (60 × 87 mm tegenover 123 × 74 mm); ze zijn meestal ook ‘sierlijker’, altijd duidelijker, omdat ze wellicht speciaal voor deze druk werden gemaakt. In beide ‘levens’ komen illustraties voor. In dat ‘volgens Drogo’ worden evenwel slechts het huwelijk, de vlucht, de wurging, het meelwonder of dat van de witte stenen (Bernaert), de kloosterbouw en het wonderbare naaisel opgenomen, en in die (verkeerde) volgorde. De Duinkerkse druk geeft hier alleen het huwelijk, de wurging, de kloosterbouw en het wonderbare naaisel. Het ‘leven volgens de legende’ bevat al de prenten; alleen bij Bernaert werd het wonder van de witte stenen weggelaten, terwijl in de Duinkerkse druk de eerste prent van de wurging vervangen werd door schepen in een haven; in de Antwerpse drukken kwam die in hetzelfde boek tweemaal voor en Bernaert had daarvoor een elegante oplossing gevonden. De volgorde van de prenten verschilt in zoverre van die in het ‘Leven volgens Drogo’, dat nu de kloosterbouw (terecht) volgt op het wonderbare naaisel.
Opmerkelijk is nog dat, vanaf de Kortrijkse druk van 1764, alle illustraties voorkomen op dezelfde pagina; dat kan op hun onafhankelijkheid van de Duinkerkse druk wijzen. Ook de Brugse druk neemt een aparte plaats in de rij in: niet alleen is de (eerste) houtsnede van de wurging hier vervangen door één groot, fraai karveel en niet door een met krijgers bemande vloot in een haven; maar behalve deze laatste houtsnede zijn alle illustraties, tot en met de titelprent, gesigneerd; daarbij komt nog dat de Brugse houtsneden enkele merkwaardige verschillen vertonen.
De herkomst van dat karveel of van die schepen in een haven is onbekend; de voorstelling zelf doet vreemd aan, want ze hoort helemaal niet thuis in het verhaal. Wellicht hebben de uitgevers op een bepaald ogenblik gemeend, dat tweemaal dezelfde prent gebruiken ook maar niets was - alhoewel in volksboeken helemaal niet ongebruikelijk -; dan hebben ze uit hun voorraad prenten zomaar iets genomen. Wie dat het eerst heeft gedaan is niet uit te maken; voorlopig neemt de Duinkerkse druk de eerste plaats in!
Terwijl in de Antwerpse drukken, waarin dezelfde houtsneden voorkomen behalve het karveel, sommige gesigneerd zijn met I.V., andere met I.C.I. en nog andere niet, zijn in de Brugse editie al diezelfde prenten getekend met de initialen I.V. Ook vertonen de Brugse houtsneden sporen van grote slijtage, alleszins nog meer dan de Antwerpse. Wie achter de initialen I.V. schuilgaat, bleef (tot nog toe) onbekend. De I.C.I. van de Antwerpse uitgaven zou een vergissing kunnen zijn van de namaker, doordat b.v. de V gedeeltelijk vergaan of gebroken was; maar het monogram is zo duidelijk aangebracht, dat het bezwaarlijk een vergissing kan zijn; dan is het de signatuur van de Antwerpse kunstenaar Jan Christoffel Jeghers (1618-1666/1667), die rond het midden van de zeventiende eeuw ook voor andere populaire werken houtsneden maakte; voor de illustraties van de eerste uitgaven komt zijn naam wel niet in aanmerking.
Opmerkelijke verschillen, waardoor de Brugse afwijken van al de andere, zijn bijvoorbeeld: op de titelprent houden twee engeltjes de lauwerkroon boven Godelieves hoofd, niet één zoals op de andere; op de prent van het huwelijk staat ook hier in het midden de priester, links drie vrouwen met voorop de bruid Godelieve, rechts drie mannen met voorop de bruidegom Bertolf; bovendien komt op de Brugse houtsnede, tussen en ietwat achter de priester en de bruid, een misdienaar voor met een wijwaterkwispel in de hand; op de prent van het meelwonder is de grote staande figuur van een man iets kleiner, enz.
De grote slijtage, de uniforme monogrammering, de verschillen, dat alles zou erop kunnen wijzen dat dit de ‘originele’ houtsneden zijn geweest van de eerste Brugse druk, waarop dan ook de wurging tweemaal voorkwam. De Antwerpse werden kennelijk nagemaakt, met juiste of onjuiste signatuur.
Voor de Duinkerkse druk werden de Antwerpse houtsneden nagemaakt, met weglating van elke signatuur. Maar bij elke prent is een lichte vergroving duidelijk, vooral voor de gezichten. Dat is nog erger in de Kortrijkse editie van 1764; voor het eerst is hier de titelprent iets minder hoog en de tekening is bijna kinderachtig, zelfs karikaturaal; bovendien werden bij het namaken rechts en links verwisseld, iets wat trouwens bij de namaak gewoon was; alleen op de potsierlijk nagesneden titelprent staat alles nog op zijn plaats! Daar de illustraties van de Duinkerkse druk ondanks de lichte vergroving dezelfde zijn als de Antwerpse, kan die ouder zijn dan de Kortrijkse; of heeft hij alleen maar een betere houtsnijder gevonden voor de namaak? De Kortrijkse uitgever heeft dan op zijn beurt die Duinkerkse prenten laten nasnijden, ook die van de schepen in de haven, mét de omkering erbij.
Voor de drie andere Kortrijkse edities (1783, 1792 en de laatste) werden dezelfde houtsneden gebruikt als die van 1764; alleen de titelprent is veranderd: weliswaar is ze even stuntelig als die van 1764, maar de drie figuren van de onderdompeling werden vervangen door een soort van kerkgebouw, waarschijnlijk omdat zo iets voor een onbedreven artiest gemakkelijker in hout te snijden was.
De illustraties van de drie uitgaven, door de Gentse drukker J. Begyn op de markt gebracht, werden nagemaakt naar de Kortrijkse sedert 1783. Hier is echter in zowat de helft van de gevallen (behalve huwelijk, kraaienwonder, schepen, wurging) rechts weer links geworden. De houtsneden zijn van een zodanige primitieve makelij, dat de figuren eerder gehakt dan gesneden zijn: een aanfluiting van het woord ‘illustratie’!
De vergrovende tendentie heeft zich dus bij het telkens nasnijden doorgezet. De oudste van de bewaarde zijn nog de beste: ze sieren inderdaad de tekst op; vooral de Antwerpse en de Brugse zijn verdienstelijk, ook die van Bernaert. Deze vaststelling doet het nog maar eens betreuren, dat tot nog toe geen drukken van vóór ca. 1700 zijn opgedoken.
| |
| |
Voor zover gegevens of exemplaren van de Vlaamse volksboeken van Sint-Godelieve bewaard bleven, is gebleken dat er mettertijd twee verschillende en ten dele elkaar aanvullende uitgaven zijn verschenen. Aanvankelijk, en wel ca. 1550, was er alleen een ‘leven volgens de legende’, waarvan de tekst terugging op een bewerking van de Legenda Anonymi. Na 1573, toen Surius zijn versie van ‘het leven volgens Drogo’ (niet de echte, maar de pseudo-Drogo!) had gepubliceerd, kon een tweede volksboek verschijnen. Ten laatste in 1619 werden dan de twee levens samen uitgegeven. Toen de échte tekst van de pseudo-Drogo werd weergevonden, kregen de volksboekuitgaven hun definitieve vorm: een ‘leven volgens (de pseudo-)Drogo’ en dat ‘volgens de legende’. Beide hoorden samen, maar konden ook afzonderlijk verspreid worden; de Duinkerkse druk is voorlopig de laatste (en de enig-bekende) die de beide levens met doorlopende paginering gaf. Sindsdien verscheen nog alleen het ‘leven volgens de legende’, maar dan met de ‘Wonderlycke’ titel, gebruikt door de Duinkerkse uitgever. Reeds van in het begin van de zeventiende eeuw deed het volksboek (misschien zelfs beide) dienst als schoolboek, wat in de latere uitgaven uitdrukkelijk op de titelpagina werd vermeld.
De ‘voorlaatste’ drukken van het volksboek verschenen rond 1810, de allerlaatste in de jaren 1800-1828. Vóór de Belgische Omwenteling verdween dus ook het Wonderlyck Leven van de boekenmarkt: de tijd van de gotische letter liep in Vlaanderen langzaamaan ten einde. Wel was in 1770 in romeinse letters ook Het Leven van de Heylige Godelieve Maget en Martelaresse van de ongenoemde Jacob Jan Morette verschenen en in 1844 nog een ‘leven volgens Drogo’, maar ‘volksboeken’ zijn of werden het geen van beide.
In 1848, en opnieuw in 1854, vertelde Louis Debaecker de Histoire de Sainte Godelive de Ghistelles, beginnend met een persoonlijke jeugdherinnering uit de jaren 1820: hij leerde zijn eigenlijke moedertaal én lezen in een Godelieveboeck, ‘un in-quarto à caractères gothiques et rempli de grossières gravures sur bois, qui représentaient les principaux traits de la vie de Sainte Godelive’. De opsomming van de houtsneden wekt het vermoeden, dat hij een onbekende druk kan hebben gebruikt. In 1839 schreef Coomans aîné in zijn Richilde ou Episodes de l'histoire de Flandre, au onzième siècle, waarin Bertolf zelf de geschiedenis berouwvol vertelt: ‘La légende que nous avons entrepris de reproduire, est une des plus populaires en Belgique. Il n'est pas de paysan flamand qui ne la sache par tradition et qui ne la raconte religieusement quant un étranger le désire.’
Maar hoezeer de legende ook ‘volksgoed’ was geworden, herdrukt werd het volksboek niet meer. Met de jaren kwam andere volkslectuur de leeshonger stillen. Ook heiligenlevens bij de vleet. Het is opmerkelijk dat nog in 1864, op het tweede Katholiek Congres te Mechelen, een Gentse industrieel zijn opvatting over volkslectuur meende te moeten geven: de gewone man van de straat, boer en werkman, kon beter heiligenlevens lezen dan de romans van Conscience, een opvatting die overigens geen bijval vond, maar ongetwijfeld ruim verspreid was. En het Vlaamse land werd overspoeld door heiligenlevens, ook levens van de H. Godelieve. Sedert de priester B(riere?) in 1851 een Leven van de H. Godelieve, Maegd en Martelares liet verschijnen in de ‘Kleine Cathloyke Bibliotheek’, verschenen nog vóór het einde van de eeuw ten minste zeven andere levensverhalen van Godelieve: G.F. Tanghe (1861), J. Hillegeer (1864), L. Van Haecke (1870), L.F. David (1871), A. Van Loo (1881), W. Van de Putte (1883), H. Claeys (1891); de meeste waren zeer kort, een paar uitvoerige ‘romans’, en vele beleefden verschillende uitgaven. Behalve door de schrijvers, die er duchtig op voortfantaseerden en aldus veel meer fantasie dan geschiedenis ten beste gaven, werd het oude volksboek langzaamaan vergeten. Aanvankelijk werd het verdrongen door die korte verhalen, later door de meer uitgesponnen vertellingen; zo verdween als huislectuur dat oude volksboek, dat eens prijkte met op de titelpagina de mededeling: ‘seer dienstig ende bequaem om in de scholen met vrucht (of zelfs vreught!) geleerd te worden’. Maar de volksboekuitgevers hadden het er mettertijd naar gemaakt...
August Keersmaekers
| |
Nota
Graag betuig ik mijn dank aan hen, op wier hulp ik een beroep mocht doen voor deze bijdrage:
de Heer Baron Emm. de Bethune, die me bereidwillig een reproduktie bezorgde van verschillende uitgaven in zijn bezit, inzonderheid van het unieke exemplaar van de Duinkerkse druk; |
de Heer Kan. R. Lagrain, voor zijn bemiddeling en voor de mogelijke identificatie van de illustrator I.C.I.; |
de Heren Stadsbibliothecarissen J. Ghysaert (Brugge) en P. Vancolen (Kortrijk); |
de Heer J. de Mûelenaere, voor enkele kostbare inlichtingen; |
het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen; |
de Stadsbibliotheek te Antwerpen; |
het Instituut voor Volkskunde te Antwerpen. |
Voor de tekst zelf wordt verwezen naar de publicaties:
Callewaert, D., Het Leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis. In: Volkskunde 79 (1978), blz. 311-319. |
Catalogus van de iconografische tentoonstelling uitgegeven door het Comité van het IXe Eeuwfeest 1970. (Gistel 1970), inzonderheid de bijdrage van H.M. Madou over de iconografie en de illustratie van de volksboeken (blz. 15-33, 61-64 en 78-79). |
de Bethune, Emm., Een Duinkerkse herdruk van het Godelieveboek. In: Biekorf 71 (1970), blz. 209. |
De Groote, H.L.V., Een en ander over de Verdussens. In: De Gulden Passer 25 (1947), blz. 257-279 (voor de datering van de Verdussen-drukken). |
Dela Montagne, V.A., Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw. In: Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 5 (1907), blz. 11. |
De Schrevel, A.-C., Keure ende ordonnancie (...) vernieut ende uitghegheven den XIXen January 1612. In: Annales de la Société d'Emulation 52 (1902), Bruges 1903, blz. 176. |
Van Autenboer, E., Onbekende drukken van volksboeken en andere ‘duutsche’ werken in 1569. In: Leuvense Bijdragen 44 (1955), blz. 142. |
Viaene, A., ‘Wonderlyk Leven van de Heylige Godelieve’. Bibliografische verkenning van een volksboek 1740-1840. In: Biekorf 71 (1970), blz. 129-139. |
|
|