Sint-Godelieve, leven en legenden
Kort voor de ‘heiligverklaring’ in 1084 schreef Drogo, een monnik van de abdij van Sint-Winoksbergen, de eerste, zakelijke levensbeschrijving van Godelieve. Later werd deze Vita met tal van toegevoegde bijzonderheden en mirakelen naverteld door de zgn. Anonymus Ghistellensis, de onbekende Gistelnaar. Deze Legenda Anonymi, de legende van de onbekende, werd dan op haar beurt in het Nederlands vertaald; sedert de zestiende eeuw werd die vertaling herhaaldelijk herdrukt, ook opnieuw bewerkt en nog eens vermeerderd met vele wonderverhalen, ontleend aan andere bronnen. Zelfs in de scholen werden deze uitgaven gebruikt als leesboeken tot in het begin van de negentiende eeuw. Sedertdien verschenen nog tal van verhalen, romans en geromanceerde biografieën. In 1970 werd nog geschreven, dat iedereen in Vlaanderen vertrouwd was met de geschiedenis van Vlaanderens heilige, met de vele legenden die over haar de ronde deden. Het is niet onmogelijk dat die vertrouwdheid sedertdien minder grondig is geworden. Om vele zinspelingen, verwijzingen en zelfs vermeldingen die in de hier gebundelde bijdragen kunnen voorkomen gemakkelijk thuis te brengen, is wellicht een bondig verhaal van Godelieves echt en legendarisch leven niet helemaal overbodig.
Ridder Heinfried en zijn gemalin Odgiva, beiden van adellijken bloede, woonden op hun kasteel te Londesvoorde, niet zo heel ver van Bonen (Boulogne). Ze hadden drie dochters: Odgiva, Adela en Godelieve, alle drie vroom en deugdzaam, maar vooral Godelieve zou haar naam wáár maken. Van in haar prille jeugd was ze weldadig. Zonder dat haar ouders het wisten, deelde ze bijna dagelijks voedsel uit aan de armen, tot ergernis van de hofmeester, die zijn voorraad altijd opnieuw zag slinken. Deze betrapte Godelieve op zekere dag, toen ze zoals gewoonlijk een volle voorschoot levensmiddelen meedroeg. Hij dwong haar de voorschoot te openen: in plaats van voedsel zag de hofmeester alleen maar spaanderen, een wonder dat hem ontroerde en volkomen verzoende met Godelieves milddadigheid. Wat later kwam de graaf van Bonen op bezoek te Londesvoorde, waar hij feestelijk werd onthaald. Toen Heinfried en Odgiva met hun hoge gast aan tafel wilden gaan, waren alle kostelijke spijzen verdwenen: uitgedeeld door Godelieve. Vader Heinfried berispte zijn dochter, die zich onthutst op haar kamer terugtrok en begon te bidden. Meteen brachten de dienaren heerlijke gerechten in overvloed op tafel, zodat de graaf vol lof was over het onthaal.
Alom werd de schoonheid en de edelmoedigheid van Godelieve geroemd; haar zwarte haren en wenkbrauwen en haar blanke huid en vooral haar innemende lieftalligheid maakten haar tot een door velen gewenste bruid. Mede op raad van de graven van Vlaanderen en van Bonen kozen haar ouders tot bruidegom voor hun dochter de aanzienlijke en rijke heer van Gistel, Bertolf. Helaas, nog op de huwelijksdag verliet Bertolf zijn bruid. Zijn moeder - in latere verhalen heet ze Iselinde - haatte haar schoondochter van bij het allereerste begin: waarom was haar zoon, zonder haar te raadplegen, getrouwd met die vreemde kraai? Waren er in de eigen streek geen mooie jonge edelvrouwen? Zo stookte zij haar zoon op en op de avond van het bruiloftsfeest vertrok hij. De bruiloftsgasten werden onheus bejegend, Godelieve moest haar juwelen in de handen van de jaloerse schoonmoeder leggen en bleef alleen met enig personeel in het huis dat bestemd was voor de jonggehuwden. Daar moest ze het stellen met een karig rantsoen brood, zout en water, en toch deelde zij daarvan nog mee aan de armen, tot ergernis van echtgenoot en schoonmoeder. Het rantsoen werd met de helft verminderd en nog vergat Godelieve de behoeftigen niet. De jaloersheid van de schoonmoeder kende geen grenzen: vernederend slavenwerk zou de jonge edelvrouwe verrichten! Zo beval Bertolf zijn vrouw de kraaien van het bezaaide korenveld te jagen, geholpen door een enkel dienstmeisje. Terwijl ze dit vernederend werk zonder tegenspreken verrichtte, hoorde Godelieve kleppen voor de mis. Op haar bede vlogen al de kraaien in een schuur, zodat Godelieve de mis kon bijwonen. Toen het dienstmeisje dit wonder vertelde, verzon de schoonmoeder een nieuw verwijt: Godelieve ging om met toverkunsten. Voortaan liet Bertolf zijn vrouw streng bewaken en bars bejegenen door zijn boze dienaren Lambrecht en Hacca. Al wilde Godelieve geen kwaad woord over haar echtgenoot horen, toch liet ze zich ertoe overhalen naar Londesvoorde te vluchten, barvoets
zoals de armste en alleen vergezeld van haar dienstmeisje. Niemand op het ouderlijk kasteel herkende haar, maar het dienstmeisje vertelde alles. Heinfried richtte zich na rijp beraad tot de graaf van Vlaanderen en de bisschop van Doornik, zodat Bertolf eindelijk verplicht werd zijn jonge echtgenote terug naar Gistel te halen, wat door de knechten met veel vertoon van schijnheilige onderdanigheid en geveinsde eerbied gedaan werd.
Uithongering en vernederingen hadden niet geholpen. Met zijn knechten beraamde Bertolf een plan om Godelieve van kant te maken, zonder dat hem de schuld zou aangewreven worden. Hij bezocht haar, aanhalig en schijnbaar berouwvol: de kwade hand rustte op hun huwelijk, maar de volgende nacht zou een wijze vrouw komen om Godelieve te belezen en te redden. Hijzelf moest voor dringende zaken naar Brugge, zodat de knechten Godelieve zouden komen halen. Met een judaskus vertrok Bertolf. 's Nachts wekten de booswichten Godelieve, ze maanden haar aan tot spoed en, na een gebed, ging zij mee, alleen in een onderkleed, blootsvoets en met nog loshangende haren. Meteen sloegen de boeven haar een wurgdoek om de hals en om zeker te zijn dat Godelieve dood was, dompelden ze haar in een waterplas, waar gewoonlijk de dieren kwamen drinken. Daarmee waren ook, meenden zij, alle sporen van geweld, het bloed aan haar mond, verdwenen. Het lijk droegen ze terug op het bed en dekten het toe om alzo te doen geloven dat Godelieve een natuurlijke dood gestorven was. Maar, toen de huisgenoten, na lang wachten, eindelijk in de kamer drongen, wisten ze meteen wat er gebeurd was: een donkere streep aan de hals verraadde de misdaad. Bij zijn terugkeer was