Een herinnering aan René Verbeeck ‘Help ons een bres slaan voor de poëzie’
René Verbeeck heb ik voor het eerst ontmoet in de lente van 1954. Ik ging hem opzoeken voor een interview en daar is een jarenlange vriendschap uit gegroeid. De opdracht kwam van Pol Heyns (1906-1960), hoofdredakteur van het weekblad Ons Volk, toen nog een uitgave van De Standaard. Heyns, die zelf een verdienstelijke auteur en een goede heemkundige was, mengde veel kultuur in de populaire illustratie en publiceerde geregeld een ‘portrettengalerij’ van Vlaamse kunstenaars. Dank zij hem heb ik als jonge verslaggever met heel wat auteurs kennis kunnen maken.
De direkte aanleiding tot het bezoek aan René Verbeeck was zijn vijftigste verjaardag, maar eigenlijk zat er méér achter. De dichter, wiens meest recente bundel in 1948 was verschenen, leefde na de oorlog lange tijd als het ware in de schaduw. Onder beschuldiging van ‘kulturele kollaboratie’ had men hem 22 maanden in de gevangenis laten doorbrengen, een buiten alle verhoudingen zware straf die zijn dichterschap lang heeft beïnvloed, al was hij zeker geen verbitterd man. Pol Heyns, daar ben ik van overtuigd, wilde hem nu weer een beetje in de aandacht brengen. Ik denk dat ik de eerste journalist ben geweest die Verbeeck toen is gaan opzoeken. En hij, die later niet zo gemakkelijk interviews toestond, heeft het gebaar geapprecieerd.
Verbeeck woonde toen in ‘De Garve’, een kleine villa in de groene wijk van Schoten, het Koningshof, waar hij in zijn vrije tijd, onder de hoede van Jespers' Gezelle-kop, schreef aan zijn studie over Marsman. Om den brode was hij vertaler in een firma, wat hij zou blijven tot 1959, toen hij opnieuw leraar kon worden. Hij klaagde er eigenlijk niet over, maar ik meen dat hij onder het zware routine-werk leed. Zijn hart ging uit naar alles wat met uitgeven te maken had en naar het onderwijs. Welk een goede pedagoog hij voor jonge talenten kon zijn, werd nog niet zo lang geleden dankbaar beschreven door Alstein, wiens leraar en mentor hij is geweest. Gelukkig vond Verbeeck in die eerste jaren vijftig een uitlaatklep in de kursus over poëtiek die hij voor de Katolieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding in Antwerpen mocht geven.
Ik zie hem nog zoals hij mij in het Koningshof verwelkomde: een keurige heer die helemaal niet artiestiekerig voorkwam, een middelmatige gestalte, open vriendelijkheid zonder een poging om je meteen voor hem in te palmen. Ik voelde mij vlug bij hem thuis en vertrouwde hem. Mijn verslag verscheen in de krant van 16
De 50-jarige René Verbeeck, lente 1954, bij ons interview in het Koningshof te Schoten.
april 1954 en nu ik het herlees, merk ik dat ik niet veel van toen vergeten ben. De herinnering aan ons gesprek en aan de atmosfeer van die frisse, zonnige namiddag in een huis vol boeken (en de geur van warme koffie en het vierurenbrood...) is mij zeer duidelijk bijgebleven. Zoals mij ook de glimlach bijbleef van zijn lieve, diskrete vrouw, Simone, die vrijwel zijn hele oeuvre heeft geïnspireerd. Want zijn huis was, zoals een bundel heet, ‘Een huis voor Simone’. En dat is geen literaire fraze.
‘De droom van René Verbeeck: een nieuwe pers. Liefde voor gedichten en voor de letters waarmee ze gedrukt worden’.
Zo luidden twee koppen boven mijn artikel in De Standaard. Met die pers werd niet bedoeld, dat Verbeeck nieuwe Vlaamse kranten wilde, maar doodgewoon een drukmachine waarmee hij zelf zou kunnen werken...
In de populaire zusterkrant, Het Nieuwsblad, verscheen mijn verhaal onder de titel: ‘Help ons een bres slaan voor de poëzie’. Ik legde inderdaad de klemtoon op de wijze waarop de dichter zich zeven jaar lang, van 1937 tot 1944, heeft ingespannen om, zoals dat nu met een lelijk woord heet, de poëzie te ‘promoten’. (Hij zou mij zeker op de vingers tikken, mocht hij zien dat ik dit woord durf te tikken.)
De slagzin over de bres gebruikte Verbeeck zelf toen hij De Bladen voor de Poëzie lanceerde. Die publikatie werd hem ingegeven door een Duits model: ‘Das Gedicht’ van Ellermann, toen nogal bekend. Net als de Duitser wilde hij een reeks dichtbundeltjes die niet op de traditionele wijze werden geprezenteerd: ‘Het moest telkens een kleine map worden, waarin een tiental losse bladen zouden liggen, om de gedichten één voor één, afzonderlijk, te kunnen proeven. Maar er kwam kritiek op die wijze van uitgeven. Het Vlaamse publiek scheen er niet van te houden. Tenslotte heb ik van de mapjes dan maar echte boekjes gemaakt’.
Toen De Bladen voor de Poëzie één jaar bestonden, schafte Verbeeck zich een kleine Degelpers aan, kocht letters en een zethaak. Voortaan zou hij zijn uitgaven zelf drukken. De kunst van Gutenberg was hem niet vreemd: vroeger had hij bij een oom uit Mol, die drukker was, in zijn vrije uren de eerste beginselen van het edele ambacht geleerd. Typografie had hem altijd al geïnteresseerd, net als grafiek. Hij kon ook goed tekenen, al bleef hij het spel met potlood en pen als een liefhebberij beschouwen.
Met De Bladen voor de Poëzie wilde Verbeeck ‘een levende bloemlezing’ brengen, zoals een van zijn geliefkoosde uitdrukkingen toen luidde: ‘Ik wilde een fris en gevarieerd beeld van de bedrijvigheid der dichters in Vlaanderen en aan de jongeren de kans tot debuteren geven. Bovendien wilde ik ook verzen uit Noord-Nederland uitgeven, evenals selekties uit het werk van oudere dichters, vertalingen enz.’
Het eerste nummer verscheen in 1937 en kostte 4 (zegge en schrijve: vier) frank. In 't begin drukte Verbeeck een paar honderd eksemplaren, na een tijdje ontstond er ruimere belangstelling en De Bladen werden op vijfhonderd en vaak op méér eksemplaren verspreid. ‘Dat hing natuurlijk ook af van de naam van de dichter en van de inhoud. Ik moet er bij zeggen dat de reeks geluk had, in een vruchtbare periode tot stand te zijn gekomen, een periode waarin vrij veel interessante dichters voor het eerst aan het woord kwamen. Ik kreeg de gelegenheid, een aantal namen te lanceren die sindsdien een goede klank hebben gekregen en reeds in de letterkundige handboeken staan.’
Het sukses van de serie was dus vrij groot. Men vergelijke de oplage maar even met die van de hedendaagse bundels. En met het huidige aantal abonnees op De Bladen, dat minder hoog ligt. Maar er zal nu wel méér worden uitgegeven dan toen.
Wellicht had de goede verspreiding van de publikaties ook iets te maken met de zorgvuldige werkmethode van René Verbeeck. Hij leek mij een ordelijk man te