stelde. Niettemin liep het initiatief op een mislukking uit, omdat er te weinig intekenaars waren en de uitgever het risico te groot achtte om te vertrouwen op een succes dat op de waarde van de eerste afleveringen zou steunen.
Toch bleef de wenselijkheid van zo'n tijdschrift gesteld tot de Brugse uitgever A. Geerardijn enkele maanden daarna besloot de uitgave te wagen. Het eerste nummer van De Tijdstroom, gele kaft met zwarte lettering op groot formaat en glanzend papier, kwam in oktober 1930 van de pers. De bijstelling bij de titel was reeds om de toegepaste vereenvoudigde spelling een beknopte programmaverklaring: ‘Maandschrift voor Kunst en Letteren. Orgaan der Katolieke Vlaamse Jongeren onder redaksie van Pieter Buckinx, André Demedts, Lode Lagasse, Franz Van Bogaert (pseudoniem van Mark Van den Broucke), René Verbeeck en Jan Vercammen’.
In een Verantwoording die ten dele op de inleidende tekst tot Wachtvuren terugging werd sterk de nadruk gelegd op het verband tussen leven en kunst, de wereldbeschouwing en de literaire schepping van de kunstenaar, alsook op de Roomskatholieke overtuiging die de redactie toegedaan was.
Die redactie vergaderde geregeld te Gent, aanvankelijk in De roode Hoed, later om de verre verplaatsing in de stad te bekorten, in het koffiehuis van een bekende wielrenner tegenover het Sint-Pietersstation. Ik herinner mij niet dat er ooit vinnige discussies ontstonden, ook niet met de uitgever die een vriendelijk en inschikkelijk man was. Na de vijfde aflevering van de eerste jaargang, om redenen die mij nooit duidelijk geweest zijn, verdween Lode Lagasse uit de redactie. Hij werd vervangen door Jan Vercammen, die tot december 1934 zolang als het tijdschrift verschenen is als secretaris bedrijvig bleef. De oorzaak van het verdwijnen lag bij Geerardijn, die om financiële moeilijkheden besloot zijn uitgeverij op te geven.
Wie nu de eenenvijftig afleveringen van
De Tijdstroom doormaakt, zal vaststellen dat de redactie erin geslaagd was, ook in Nederland, een talrijke groep medewerkers te werven. Merkwaardig b.v. dat er reeds in de eerste aflevering een bijdrage van Theun de Vries te lezen stond. Niet alles was even degelijk, maar de meeste bijdragen zijn nog leesbaar, omdat zij vooruit spelen op strekkingen die slechts een kwarteeuw later in de jaren vijftig doorslaggevend geworden zijn. Wij bedoelen het politieke en sociale element
De tijd van ‘Droomvuur’ in 1940.
dat intussen meer en meer op de voorgrond trad.
Achteraf bekeken vraag ik mij af of juist die tendens, ondanks de vriendschappelijke verhoudingen in de redactie, niet tot een scheiding van de wegen zou geleid hebben was het tijdschrift niet door de uitgever prijsgegeven. Blijkbaar is dat degenen die meer nadruk legden op het esthetische beginsel, zoals Buckinx en Verbeeck, een andere opvatting dan de schrijver van de meeste geëngageerde artikels, toegedaan waren. Zij zijn het ook geweest die met Paul De Vree in april 1936 het ‘tweemaandelijksch letterkundig tijdschrift Vormen’ uitgaven. Dat de schrijver van deze bijdrage in 1937 gevraagd werd samen met Dr. R.F. Lissens tot de redactie toe te treden en dat ook dankbaar aanvaardde, bewijst dat de oude Tijdstroomredacteuren elkaar trouw gebleven waren. Zij zijn het zelfs later over alle tijdsperikelen heen gebleven.
In de Tijdstroomredactie fungeerde Pieter Geert Buckinx als onze nooit als zodanig gekozen voorzitter. Maar hij was het als oudste lid en om zijn wijs en rustig optreden, hoewel hij het lang niet altijd met de opvattingen van zijn collega's eens zal geweest zijn. Hij rondde de scherpste hoeken van de tegenstellingen af en trachtte de meningsverschillen te overbruggen. In de beginperiode van het blad werkte hij nagenoeg aan ieder nummer mede. Hij publiceerde gedichten, opstellen over dichtkunst, toneel, schilderkunst en boekbesprekingen. Maar in de afleveringen van de vierde en vijfde jaargang heb ik amper vier bijdragen van zijn hand gevonden. Daarbij valt op te merken dat hij intussen in verscheidene andere periodieken aan het woord kon komen.
Bijna een halve eeuw is over het Tijdstroom-experiment heengegaan. Zelden verloopt er een half jaar voor ik Buckinx weer mag zien. Hij is niet veel veranderd. Hij blijft onverstoorbaar zijn pijp roken, luistert en beheerst zijn omgeving door zijn rust schenkende aanwezigheid en toegeeflijke glimlach. Die innerlijke vrede hem wellicht als Limburger aangeboren is de veruitwendiging van die existentiële weemoed, waarover hij mij in zijn eerste brief schreef en die hem tot zijn mooiste gedichten geïnspireerd heeft.
André Demedts