busschelken (bosje), te zinghene (Zuidvlaams: te zingen), voor zynen dienst (Zvl.: zyn), den costere (Zvl.: koster) enz.
Onder westelijk Westvlaams verstaan we de dialecten gesproken in de omgeving van Ieper, Poperinge en Veurne, ten westen van een onregelmatige lijn die loopt van Oostende naar Wervik. In Frans-Vlaanderen komen o.m. ingwaeonismen doorgaans nog meer voor: naast rik voor rug, kennen ze ergens ook overrik voor terug, brigge voor brug is er vrij algemeen. Naast rein(e) voor regen komen zelfs dei en wei voor in: goen dei; 'k en kun daarmee nie wei, voor dag en weg. Eveneens zo goed als beperkt tot de Westhoek is de sj-klank op het eind van een woord: visj, vesj (vers), Vlamsj, busj.
Het Westvlaams heeft de oude ie-klank bewaard waar we ij spellen, behalve in wuuf, vuve (vijf), pupe (pijp), bluven (blijven). Hieraan voegt het Zuidvlaams doorgaans ook grupen (grijpen) toe dat heel vaak pakken en nemen vervangt: gruupt e glas b.v. ‘neem (drink) een glas’; evenzo zwugen voor zwijgen, soms ook: rupe drieven...
In veel gevallen klinkt een woord dat met ei gespeld wordt als een gediftongeerde ee in het Westvlaams: kleene, breen (breiden) enz. Het Zuidvlaams kent bovendien eegen (eigen), eegenaar (eigenaar), van eegen (van eigen = zeker).
Het westelijk Westvlaams spreekt een zuivere vrije aa uit in woorden op -ake(n), -age(n), -ale(n), -aker, -ager, enz. Frans-Vlamingen voegen hieraan toe: bogaard, oengelukkigaard, alle eigennamen op -aard (aert), en zelfs soms vader en de vaart. Ook de met auw gespelde woorden klinken er bijna altijd als aauw: blaauw, raauw, enz.
De Westvlaamse ronding van gedekte i in gedekte u zoals in wulge, wuppe, enz.: horen we ook in het Zuidvlaams butterrapen (bieten), ze wullen niet (willen).
De zgn. svarabhakti-gevallen kalei en kaleien (klei?), parul (prul), galeis (gleis) komen in Frans-Vlaanderen algemeen voor. In de buurt van Kassel passen sommigen dit verschijnsel ook toe bij woorden die op str-/en spr- beginnen: sterooi, steraote, spereekn enz. (voor: stro, straat, spreken). Het westelijk Westvlaams wordt ook gekenmerkt door het wegvallen van het voorvoegsel ge- bij voltooide deelwoorden: het wordt ofwel vervangen door een gedekte e: ezzeid, evvoenden, eggropen (gezegd, gevonden, gegrepen), of wel helemaal weggelaten bij werkwoorden die met een klinker of niet uitgesproken h beginnen: je hebt het hoord, had, haald, hij is huwd, het is niet acht, het land is al eegd (geëgd), natuurlijk ook bij de bastaardwoorden zoals: ze zyn attakeerd (aangevallen). Hierbij sluit ‘enoeg’ (genoeg) aan (en misschien heel voor geheel).
In het westelijk Westvlaams gaan al heel wat woorden in het meervoud op -s uit zoals in het Oud-Westvlaams. Dit ingwaeoonse kenmerk is nog veel algemener in de Westhoek. In de buurt van Poperinge zeggen ze: kieks, honds, kats, maar in Frans-Vlaanderen krijgen we zelfs: haaks en ogen, stools, (stoelen), kerkewegs, djoeks (stompen), pots en pannen, en ook het rijmpje:
D'r zyn meer zots die loopen
Of die zyn opessloten (= opgesloten)
Al schijnt het voorvoegsel her- meer beperkt te zijn tot het Zuidnederlands, toch komt hiervoor in het Zuidvlaams het voorvoegsel ver- voor: verbegunnen (opnieuw beginnen), verkunnen (herkennen), vertrouwen (hertrouwen), ververven herschilderen, herverven).
Dr. H. Ryckeboer heeft vroeger al gewezen op de uitgang -ste in de tweede hoofdvorm i.p.v. -de of -te: ze brouwsten, ze baksten (ook: bieken), ze boersten, ze rolsten uut, hij snakste; os (als) het nuus (ons) plezierste. Naast bakken, biek heeft ook zaaien, zoei een sterke vervoeging, e.a.m. Middelnederlands zijn voltooide deelwoorden op -en van overigens zwakke werkwoorden: ezzaaien (gezaaid), benaaien (benaaid = gekist), ezzwaaien (gezwaaid). Ook Middelnederlands zijn reken, hij rekt (rikt uitgesproken): rekenen, teken, hij tekt, opettekt (tikt en opettikt uitgesproken) van tekenen, erop tekenen. Hierbij sluit de verkleinvorm ketje (kitje uitgesproken): ketentje aan en ook keuksje (kuksje uitgesproken): keukentje. De uitspraak rikt, tikt, kuksje enz. zijn typisch Westvlaams; zie hiervoor De Bo, Westvlaamsch Idioticon s.v. verkorting.
Bekend zijn de Westvlaamse woorden die met w beginnen en die die w niet uit laten spreken: oensdag (woensdag), oorm (worm), oekeren (woekeren). Het Zuidvlaams voegt er hier nog een paar aan toe: oord en antoorden (woord en antwoorden), veroengerd (verwonderd).
Lang niet algemeen in Frans-Vlaanderen is de vrije en gedekte o in woorden die de overige Westvlamingen met gedekte u of eu uitspreken: dost (t.o. dust: dorst), droppel (t.o. druppel), jokken (t.o. jukken: jeuken), dobbel (t.o. dubbel) en in de buurt van Merkegem wonen (t.o. weunen), kooze (t.o. keuze).
Plezierig is het er ook min of meer algemeen voorkomend verwisselen van g of ch met v of f: golve (galg), orvel (orgel), kovel (kogel), proffie (parochie), hooftyd (hoogtijd = hoogfeest), lofting (lochting = tuin), ploef (aanaardploeg).
De uitgang -rie (voor sommige zgn. verzamelwoorden) moet er groeizamer geweest zijn als bij ons: paterie (klooster), soldaterie (leger), butteraperie (bietenveld), zwingelerie (stel zwingels in een hok), dasscherie (het dorsen, dorsmachinestel), sneukelrie (snoepgoed, maar snoep(en) is er ook bekend).
Vreemd dat het Zuidvlaams afkerig blijkt te zijn van het hele oude, blijkbaar minder voorname woord ‘kop’ voor hoofd. Vandaar, tot onze verbazing zelfs een scheldnaam als gy'n aaphoofd, of dikhoofd of het hypercorrect ABN-aandoende dunderhoofden (voor donderkoppen, Westvl. dundertorren), verder: kalfshoofd, slaaphoofd (slaapkop: papaver), in 't hoofd (aan de kop).
In samenstellingen wordt koe in het Westvl. doorgaans koei-, in het Zuidvlaams blijft het braafjes koe (met merkwaardig zuiver en kort uitgesproken oe): koeband, koereep, koetee (teen), koeketel, koestal, koehoorn, koebloed, koemarkt, en het leuke boekbanksje (melkstoeltje). Een preekheere is een predikant, een dykkantheere een kantonnier...
Over de Zuidvlaamse voornaamwoorden die zoals het westelijk Westvl. ook jevormen bevatten: je, joen, jun, joe, julder enz. valt alleen maar de oude vorm zoe (zij met nadruk) te vermelden in b.v. zoe neur grommoeder (háár grootmoeder) dat staat t.o. num z'n vader (zijn vader) en ook nuus (als beklemtoonde onderwerpsnaamval): nuus, me kleppen Vlamsch (ja, wij praten Vlaams).
We mogen een heel beperkt gebied om Rubroek en Volkerinkhove niet onvermeld laten: het is het n-etersgebied: ze zeggen: 'k hen holpe (ik heb geholpen), die dat uut kunn houde (spr. oede), lanten meure (lemen muren) enz. Om en bij Belle zeggen ze: Balle, kapalle, malk, gald, kalder enz. Inzake syntaxis zijn er vooral twee dingen op te merken: niet altijd (en niet overal) komt de ondoordringbaarheid en de woordorde van de werkwoordelijke eindgroep met die van het ABN overeen, maar heel vaak, o.m. in de volgende gevallen: 'k zoun er meer over kunnen vertellen (Winnezele); die dat uut kunnen houden (Volkerinhove); ze had dat niet weg moeten geven; ze gaat niet betaald wullen zyn; die bloemen gaan niet begoten moeten zyn. Precies in strijd met de norm van het ABN bestaat in het steevast naar de uitloop verschuiven van de niet-werkwoordelijke rest bij werkwoorden van beweging: hij is ekkommen na Kassel; zy is eggaan in de misse (naar de mis).
Een bijzondere aandacht verdienen de eigen bloem- en plantnamen: kykertjes (penseetjes), noenelunders of onderkieksjes (krokussen), wulverozen of slaprozen (klaprozen of papavers), klokkebomtjes (fuchsia's), kalienebloemen (chrysanten), kloeftjes (pantoffelbloempjes), leien, leiebladjes (lelies, lelieblaadjes), dunderbloe-