Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30
(1981)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdBio-bibliografische notitiesMarleen De Crée-Roex (oBree, 26.07.41) woont thans in Heide-Kalmthout waar ze werkzaam is als dichter en schilder. Ze volgde klassieke humaniora en studeerde daarna kunstgeschiedenis aan de K.U.L. Van haar verschenen de dichtbundels Ofelia speelt met de maan, 1969 - Florentijnse madrigalen, 1973 - Bloem aan het bloed, 1976 - In between, 1978 - Wij zachte scherven, 1980, een bibliofiele uitgave met ingekleurde etsen van Roger van Akeleijen - Hemisferen, 1981. Daarnaast publiceerde zij in Ons Leven - Periscoop - Spiegel - Vlaanderen - Poëziekrant - Nieuw Vlaams Tijdschrift - De Vlaamse gids. Gedichten van haar werden opgenomen in de verzamelbundels Liefste geliefde (Panter Paperback) - Twintig Vlaamse dichteressen (Naar Morgen 36) - Averbode's Jaarboek 1981. Zij werd bekroond met Premie van de Provincie Antwerpen, 1971 - Eervolle vermelding in de Blanka Gijselenprijs in 1972 - Vermelding in de Poëzieprijs van Deurle en nogmaals eervolle vermelding in de Blanka Gijselenprijs in 1974 - Prijs van de Vlaamse Poëziedagen in Deurle in 1976 en 1979 - Jef de Belderprijs in Deurle en de Blanka Gijselenprijs in 1980. | |
[pagina 306]
| |
VIII.
het ene afscheid dekt het ander
en winter wikkelt mij weer in.
ik ben mijn grootste tegenstander,
ik ben zijn nagelaten kind.
ik wil van naad tot naad mijn stilte dragen,
tot ik de oudste droefheid vind.
mij is de woekertaal van vaders
als weemoed op vergeten graven.
van ijs en takhout is mijn spreken,
te koppig heb ik mij verbrand.
ik kan niet langer door de paden draven,
mijn zwijgen is mijn niemandsland,
is mijn verlangen en mijn teken.
jij gaat onzichtbaar door mijn stamelgangen.
Uit: Voorzichtig nagelaten, dl. II, sonnet VIII.
Representatief is dit sonnet op zichzelf niet. Het is zoals de ganse bundel opgebouwd naar een bepaald tema, in dezelfde vorm en hetzelfde ritme als de andere sonnetten. Zijn inhoud geeft echter ook weer wat ikzelf verlang van ‘poëzie-schrijven’. Dit is misschien een uitleg waard. De gehele bundel staat in het teken van twee parallellen, nl.: de gelijkaardigheid tussen mijn vader en mij en het innerlijk verscheuren dat het afsterven van een vader en het schrijven van poëzie met zich meebrengen. ‘het ene afscheid dekt het ander’ Zoiets is uiteraard subjectief. Maar zijn al onze daden en het meeste van ons denken niet voornamelijk subjectief? Schrijven van poëzie is een tocht door alle seizoenen van de emotie, het is een dwaaltocht, een vorm van agressie t.o.v. het leven. ‘ik ben mijn grootste tegenstander,
Agressie is een van de goede termen om mijn vorm van poëzie-schrijven te verklaren. Agressie uit liefde. Want liefde heeft een vorm van ongedurigheid, een moeilijk te beheersen drang naar vervulling. Met zijn gevolgen. ‘Te koppig heb ik mij verbrand.’ Mijn liefde is een verlangen naar absolute serene waarheid. Het is, denk ik, de droom van elk denkend mens een levenswijze te vinden waarin men zich niet voortdurend aan de dingen verwondt. Geen vlucht in de bescherming van het waanbeeld, maar een aanvaarden in helderheid en begrip. Maar vooraleer men daar is, moeten de dingen eerst herkend en gekend zijn. Mijn agressie (of liefde) uit zich derhalve in karigheid van woorden. In een gestadig voortstuwen in de richting van het begrip, langzaam, aarzelend maar onophoudelijk. Een karigheid van woorden, door het feit dat de lange tocht naar de essentie van de dingen er niet veel overlaat die niet leeg en overbodig klinken. ‘van ijs en takhout is mijn spreken’ Elke tocht naar het absolute brengt een beetje sterven mee. Het eerste verlies is onvermijdelijk dat van het gemakkelijk praten. Het tweede, hoe jammer soms, dat van een onbezonnen bestaan. ‘ik kan niet langer door de paden draven.’ En toch, telkens wordt de tocht naar de waarheid met hetzelfde enthousiasme ondernomen: de tocht naar de uiteindelijke sereniteit in denken en verhouden, zoals b.v. de liefde tussen vader en kind er een kan zijn. ‘ik wil van naad tot naad mijn stilte dragen
De eerste, eerlijkste en meest voltooide droefheid, niets minder. Dan pas wordt het juiste woord gevonden dat het gebeuren dekt. Zoals de vader het leven geeft, leef ik van de woordconstellatie die de poëzie uitmaakt. Dat is het erfdeel dat mij tijdens het schrijven de dingen met lijf en leven laat beminnen. Het ritme van het bloed, ieder volgens zijn temperament, zijn eigen duister en zwijgzaam levensritme. Zo is de vergelijking opgaande waar ik mijn reactie op vaders' dood vergelijk met mijn verlangen naar het ultieme zwijgen. Als alles zal zijn verklaard en onderzocht en begrepen, als alles zijn hereniging vindt in de geboorte. ‘mijn zwijgen is mijn niemandsland
Zo gaat de vader door mijn voorzichtige woorden. Hij is dan het ideaalbeeld, de incarnatie van mijn verlangen naar voltooiing geworden. ‘jij gaat onzichtbaar in mijn stamelgangen’ Het gedicht zou uiteindelijk de distillatie moeten worden uit de wonden en revelaties die de dichter op zijn zoektocht ontmoet. Dit is een poging tot het verklaren van dit sonnet, dat beetje mysterieuze taal dat groeit op kwetsuren en wonderen. |
|