In Limburgse natuurreservaten.
Komt daarbij nog de ‘naamgeving’, die van personen, maar vooral die van plaatsen, de ‘toponymie’. Bij de lectuur van vele, zelfs van de meeste romans krijgt men de indruk, dat het gebruik van de echte, bestaande en bekende plaatsnamen, soms zelfs die van een grootstad, opzettelijk vermeden wordt, ofwel omdat de localisatie onaangename gevolgen zou kunnen hebben, ofwel omdat het verhaal daardoor àl te plaatsgebonden zou kunnen worden. Of mijden sommige auteurs het vermelden van een gekende plaatsnaam als een vergrijp tegen de esthetica? Zijn bestaande toponiemen per definitie ‘a-poëtisch’, ‘a-romantisch’? Een dankbaar onderzoeks-thema. Een ander onderzoeks-object is ongetwijfeld ook de problematiek van de verstedelijking en de internationalisatie van de Kempen, althans van de dorpen aan de rand van de grootstad, die ‘residentie-plaatsen’ werden, en van andere die door de industrialisatie uitgroeiden tot kleinere of grotere steden. Deze evolutie greep ongetwijfeld sterk in op de samenstelling van de bevolking én op het karakter van de oorspronkelijke bewoners.
Er is ook de individualiteit van elke auteur, waarbij de verschillen tussen de stedeling, de vreemdeling en de schrijver van de Kempen zelf niet onbelangrijk kunnen zijn. Geldt voor de laatste groep, de auteurs die schrijven over de eigen streek, het vers van Vondel: ‘De liefde tot zijn land is ieder aangeboren’, dan betekent dat niet dat zij hun kritiek op de geboortestreek sparen; integendeel, hun gehechtheid aan die streek en aan de mensen daar verplicht hen tot een scherpe ontleding; opvallend is daarbij een uitgesproken rancune tegen de kleinstad, opvallend ook de sarcastische afwijzing van de volksvreemde adel.
De meeste stedelingen werden getroffen door de rustgevende kracht die van het platteland, in casu de Kempen, uitgaat. Terloops mag hier trouwens de vraag gesteld worden: zijn de Rotterdammers Jacob Smits, Dirk en Gerard Baksteen, zijn de Frans-schrijvende auteurs Georges Eekhoud, André Baillon, Louis Wilmet en vele anderen ook geen sprekende voorbeelden van kunstenaars, die de bekoring van de Kempen als een redding hebben ervaren? Landelijkheid en natuur betekenen vaak rust en bevrijding, steun en vrede. De Kempische natuur schenkt de mens blijkbaar een gevoel van evenwichtigheid, van bezadigde ingetogenheid, terwijl de vroomheid eveneens een constante blijkt te zijn, al geeft deze ook aanleidng tot felle kritiek, vooral dan vanwege de ‘buitenstaander’. De vraag is evenwel of deze daarmee ook niet zijn eigen complexiteit afwentelt op de streek en op de mensen van die streek...
Een ander bijna constant verschijnsel in de literaire evocatie van de Kempen bevestigt het enorme belang van ‘de jeugd als inspiratiebron’. Schreef ook Vincent van Gogh niet vanuit Arles aan zijn moeder: ‘Aan het portret van mezelf zult U zien dat ofschoon ik Parijs, Londen en zooveel andere groote steden zag en dat jaren lang, ik toch er zoo min of meer als een boer van Zundert, b.v. Toon of Piet Prins uit ben blijven zien, en ik verbeeld me soms (dat) ik ook zoo gevoel en denk, alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld... In mijn eigen schatting reken ik me dan ook bepaald beneden de boeren. Enfin, ik ploeg op mijn doeken als zij op hun akkers’ (Remi Lens: Vincent van Gogh en de Kempen, in
Noordgouw, 16 (1976), blz. 156). Zeer vele auteurs ook schrijven over de Kempen die zij in hun jeugd hebben gekend, zodat het geschetste beeld niet dat van de actualiteit is, maar dat van een min of meer recent verleden; daarmee rekent de auteur in enkele zeldzame gevallen af, maar meestal vindt hij daarin een weldoende verpozing
en een sterke steun: het zijn nu eenmaal herinneringen uit de jeugd.
Een beknopt overzicht brengt niet alleen het gevaar mee van onvolledigheid, maar dreigt ook een opsomming te zijn zonder karakteristiek. Zowel voor het ene als voor het andere wordt gerekend op clementie... Dit overzicht is trouwens een aanloop, een eerste poging om althans enkele grote trekken in een toch vluchtige schets vast te leggen. Hetzelfde moet bovendien gebeuren voor de plastische kunsten: volgende jaargang van dit tijdschrift zal, naar voorzien wordt, een nummer wijden aan de Kempen in de schilderkunst, Taxandria illustrata of Taxandria depicta! Komt daarbij dat ook de Noordbrabantse Kempen bij het onderzoek moet betrokken worden: een streek stoort zich beslist niet aan grillige rijksgrenzen. Het getuigenis van Vincent van Gogh, vereerder ook van Conscience, zullen velen onderschrijven en het is er niet minder persoonlijk om: ‘J'ai à un haut degré l'amour de la Campine’...
In de Vlaamse romanliteratuur van de negentiende en de twintigste eeuw neemt de ‘Kempische roman’ een verre van onaanzienlijke plaats in. Streekgebonden? Streekromans? Niet zozeer een plaatsgebonden natuurdecor kenmerkt de streekroman, maar de uitbeelding van mens en landschap, van een bestaan met leed en vreugden, een bestaan dat toch altijd ‘ergens’ geleefd wordt. Het zgn. folkloristische gevaar, dat de streekroman kàn bedreigen, is daaraan beslist niet inherent. Ook de streekroman is, ondanks zijn wel eens minder gunstige faam, een enorm reservaat van verdienstelijke en zelfs van grote werken. Mocht ook dat uit deze toch beknopte bijdrage blijken, dan is het dankbare en boeiende werk, ondernomen ‘amore Taxandriae’, rijkelijk lonend geweest.