[nummer 161]
Nostalgie
Marie-Christine Huybrechs, Nostalgie naar de tijd van mijn eerste communie.
Men mag wel zeggen dat de ‘Vooruitgang’ die ons al een eeuw geleden voorspeld werd, werkelijk alle verwachtingen overtroffen heeft. In een korte tijdsspanne hebben wetenschap en techniek het aanschijn der aarde veranderd. De mens is er heer en meester geworden. Afstanden tussen landen en kontinenten werden zo goed als vernietigd, en wandelingen werden gemaakt door de eindeloze ruimte der hemelen. De meest artificiële menselijke behoeften vinden hun gading in een overvloed van artificiële produkten.
Systemen van sociale zekerheid garanderen veiligheid tegen alle eventualiteiten, en hebben grotendeels de zorg om het dagelijks bestaan weggenomen. De oude soberheid heeft plaats gemaakt voor een rijkdom, een gerieflijkheid en een komfort waarvan onze voorouders niet eens hadden durven dromen. Het is wel waar dat de situatie een lichte keerzijde vertoont, en de miljoenen doden van de laatste wereldbrand herinneren er ons nog wel eens aan, dat vooruitgang en welvaart dingen zijn met een mogelijk dubbel effekt.
Maar onmiddellijk manifesteert zich weer die welvaart met zo'n vertoon dat die beeiden uit het nabije verleden nog maar vaag tot ons doordringen of afgezwakt zijn tot een televisieamusement, terwijl ze aan de jongere generatie helemaal niets meer zeggen. Intussen is de welvaart uitgegroeid tot verzadiging.
Maar zijn de mensen daardoor gelukkiger geworden? Er zijn redenen om daaraan te twijfelen. Voortdurende kontestaties in alle groepen der bevolking getuigen ervan, dat de tevredenheid ver te zoeken is. Is het niet eerder zó dat in de mate waarin welvaart en komfort hebben toegenomen, ook de ontevredenheid toeneemt. Met dat alles is die ontevredenheid toch een vrij complex verschijnsel, en het is niet zo gemakkelijk er een juiste diagnostiek van te maken. Zeker vergist men zich wanneer men er niets anders in ziet dan een negatief fenomeen. Bij nader toezien immers merkt men gauw dat ze twee aspekten vertoont, die, wonder genoeg, in schrille tegenstelling staan tegenover elkaar. Er is de materialistische ontevredenheid van mensen die vinden dat ze nog steeds niet genoeg komfort en welzijn genieten. Maar er groeit gelukkig ook een heel andere ontevredenheid, een ontevredenheid van de geest. Zij wordt ervaren als een grote ‘nostalgie’. Het woord zelf komt van het Grieks, en is gevormd uit ‘nostos’ wat zoveel betekent als ‘een terugkeer naar huis’ en ‘algos’, pijn, pijnlijk gevoel, brandend verlangen. Deze nostalgie doet de mens terug verlangen naar zo iets als een verloren ‘tehuis’ waarin men eenmaal gelukkig is geweest. Zij overvalt de reiziger die te lang in een vreemd land heeft vertoeft en het er niet langer meer kan uithouden.
Goethe heeft dat gevoel zeer mooi weergegeven in enkele onvergetelijke verzen van zijn ‘Iphigenia auf Tauris’. Iphigenia is een Griekse prinses die door Artemis werd ontvoerd naar Tauris, het tegenwoordige Krim, om er priesteres te zijn van haar tempel. Maar haar hart is in Griekenland, en elke dag begeeft zij zich naar het strand, uitkijkend naar het Zuiden:
‘Denn ach mich trennt das Meer
Und an dem Ufer steh ich lange Tage,
Zo doet elke mens die aan nostalgie lijdt: hij kijkt uit naar iets wat verloren ging en wat hij wil doen terugkeren. Niet met de ogen van het lichaam, maar ‘mit der Seele’. Doch de nostalgie die heden ten dage groeit, is geen verlangen naar een verloren ‘belle époque’, zij is een uiting van een veel dieper gemis, een gemis aan echte menselijkheid.
De tijden zijn zo gesatureerd geworden dat die nostalgie steeds meer mensen - steeds meer jonge mensen vooral - aangrijpt.
Meer echter dan een heimwee naar een verzwonden verleden is die nostalgie een nostalgie naar een toekomst. Geen passieve weemoed, maar een sterk verlangen naar nieuwe menselijke echtheid en autenticiteit.
Zij ontspringt aan de deprimerende ervaring dat de zo geprezen moderne beschaving de mens tenslotte toch in een vreemd land heeft gevoerd waar hij niet meer zo gelukkig is.
Maar let wel, dat ‘vreemde land’ bevindt zich niet buiten, maar ‘in de mens zelf’. Het is de mens zelf die zich vervreemd begint te voelen van zichzelf en als ontrukt aan zijn menselijke eigenheid. En als zodanig is zij wellicht het edelste en het meest hoopgevende dat die vervreemde mens in zich bezit.
Een volkomen nieuw verschijnsel is zij niet, en men moet niet denken dat zij een exclusief produkt is van de tijd waarin wij leven.
De geschiedenis leert ons dat alle grote geesten haar gekend hebben. Zij is ingeschreven in het wezen zelf van de mens, en elke mens die naar de stem van zijn wezen luisteren kan, zal haar ontdekken. Bovendien zal zij niet zo gemakkelijk te genezen zijn om de eenvoudige reden dat zij, zoals de mens zelf, afgestemd is op het Absolute en Oneindige. Tekenen wijzen erop dat zij bij velen weer levend wordt en weer ervaren als een bevrijdende kracht: zowel in het gemeenschapsleven als in de religieuze vernieuwing en in menige artistieke kreatie.
Prof. L. Vander Kerken (UFSIA)