| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Kunstschilder Jos Beerden 60
Jos Beerden stamt uit Hasselt waar hij in 1917 geboren werd. Slechts in 1966 stelde hij voor het eerst zijn werken tentoon te Brugge en te Poperinge. Later volgden de tentoonstellingen te Torhout, Kortrijk, Zwevezele, Parijs, Hasselt, Brussel, Evere, Genk, Alveringem, Middelkerke, Knokke.
Wat mij bij Jos Beerden in de eerste plaats getroffen heeft is zijn bescheidenheid, een karaktertrek die hij met vele Limburgse kunstenaars gemeen heeft. Maar achter die bescheidenheid verbergt hij een onvermoeibare werkdrift en een fijngevoelig hart.
Jos Beerden is een autodidact. Niet zonder een zekere fierheid vertrouwde hij mij toe dat hij nooit akademie volgde, maar door zelfstudie en geduld tot de ontdekking van zijn eigen mogelijkheden kwam. Hij is wat men noemt ‘een geboren schilder’. Iemand die het gevoel voor vormen en kleuren in de vingertoppen heeft en door het geduldig kultiveren van zijn talent tot een eigen stijl en vormgeving kwam. Hij heeft reeds een lange weg afgelegd en kan terugblikken op een rijkgevulde kunstenaarsloopbaan.
In zijn werken kan men de evolutie volgen die hij heeft doorgemaakt. In zijn Limburgse periode schilderde hij impressionistische heidelandschappen die ons, wat de kompositie van de doeken betreft, even doen terugdenken aan Dirk Baksteen, Valerius De Saedeleer of Jacob Smits, maar die reeds door de ietwat wazige, pastelkleurige uitbeelding van de groots opgevatte einders een eigen persoonlijkheid verraden.
Ook toen hij zich later te Assebroek-bij-Brugge gevestigd had, waar hij zich inspande om aan het artistieke en culturele leven meer luister bij te zetten, zou het landschap hem blijven boeien. Maar de anekdote kreeg een typisch Vlaams karakter: hij schilderde stoere torens,
kromgewaaide boomstronken, lage landelijke huisjes, knotwilgen, eindeloze vergezichten of pittoreske dorpskermissen.
Het experimenteren met de kleur leidde tot verrassende resultaten. Uit een samenvloeiing van figuratieve en abstracte elementen, die nooit tegenstrijdig aandoet groeide een gedurfde schilderkunst die ik voor Jos Beerden een belangrijke verovering zou willen noemen. Wat Jos Beerden tot nu toe geschilderd heeft volstaat om hem onze bewondering en onze dankbaarheid te betuigen en om een wissel te trekken op de toekomst.
Pieter G. Buckinx
| |
Eugeen Beeckman
Sabamprijs en Sabamtroebadour 1976
Marcel Poot, de nu afgetreden voorzitter van de verdienstelijke auteursrechtenvereniging Sabam, overhandigde aan Eugeen Beeckman de Sabamprijs samen met het Sabamtroubadoerbeeldje van Jeanne De Dijn en verklaarde hierbij: ‘Eugeen Beeckman is ontegensprekelijk een figuur in Vlaanderen. Zijn liederen en teksten hebben aan het volk leuke momenten doen beleven. Zijn talent is omvangrijk en afwisselend. Een klassieke
opleiding stelde hem in staat zich te doen gelden als hoornist en als dirigent in binnen- en buitenland. Hij schreef een aantal operetten, die de grootste bijval oogstten. Deze prijs is een soort bekroning van uw carrière doch niet het einde van uw loopbaan, slechts een etappe. Dus doe voort!’.
Eugeen Beeckman is een gekende figuur vooral in de muzikale showwereld. Hij studeerde aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen en had nog Peter Benoit als directeur. Op zestienjarige leeftijd hoornist in het orkest van ‘Het Lyrisch Toneel’ (de huidige Koninklijke Vlaamse Opera) te Antwerpen, werd hij in 1907 geëngageerd in Frankrijk, Tunesië, Algerië, Marokko en Egypte. In 1916 was hij eerste dirigent voor opera, operette en variété in Amsterdam (Theater Carré), in Den Haag (Scala Theater) en Rotterdam (Soesman Theater) en in 1925 in de bekende Variétéschouwburg ‘Flora’ te Hamburg.
Naast het succes van zijn operette ‘Tangolita’, dat meer dan honderdmaal opgevoerd werd in de Hippodroomschouwburg te Antwerpen, vermelden we nog ‘Tropenadel’, ‘Madame Pretentie’, ‘Katharina de Grote’, ‘Napoleon en Madame Sans-Gêne’. Hij schreef een groot aantal liederen, chansons en orkeststukken, vooral in het lichte genre, waarmee hij een mooi succes oogstte.
(naar: Sabam - berichtenblad)
| |
Frans Bresseleers 80
Toen ik als jong joernalist op de redaktie van ‘De Morgenpost’ (Antwerpse editie van De Standaard) zat, kwam daar regelmatig een reus van een man op bezoek. Ik meen dat hij plaatselijk medewerker voor Ekeren en het omliggende was. Hij had een gezellige bromstem en werd steeds direkt bij onze hoofdredakteur Dr. K.C. Peeters aangediend. In diens bureel bleef hij wat keuvelen en daarna verdween hij weer met joviale vriendelijke groet aan ons adres: d.w.z. aan de overige redaktieleden.
Dit is ruim veertig jaar geleden. Later vernam ik van de ‘baas’, dat meneer Bresseleers en hij een grote gemeenschappelijke liefde hadden: de volkskunde.
Op 22 december a.s. bereikt Frans Bresseleers de gezegende leeftijd van tachtig jaar. Ik heb hem weer gezien. Op enkele groeven na die zijn verweerd, gezond gelaat tekenen onder zijn wit-grijze kruin is hij haast niet veranderd: kaarsrecht, een boom, even gul als gevoelig.
Hij studeerde aan de normaalschool te Mechelen, trad in 1917 in het gemeentelijk
| |
| |
onderwijs te Ekeren en werd daar schooldirekteur.
Sedert 1957 is hij op rust (?). Als heemkundige publiceerde hij een twintigtal werken over de lokale en regionale geschiedenis van Ekeren en de Antwerpse Polder. Tussendoor was hij ook literair aktief. Hij schreef o.a. ‘Kleuter op de Planken’, een bundel kindergedichten met prentjes van Jan Wiegman, een reeks Rijmpjesboeken, Sprookjesboeken en Sagenboeken. Hij leverde ‘royaal’ teksten van kinder- en volksliederen, getoonzet o.m. door Fr. Lenaerts, R. Ghesquiere, Maurits en R. Veremans.
Meer dan twintig geschiedkundige werken, hoofdzakelijk over Ekeren en de Antwerpse Polder staan op zijn naam. Tot zijn beste heemkundige publicaties behoren:
- | Polderboeket (De Antwerpse polder in woord en beeld); |
- | De Nobele Donk (Ekeren-Brasschaat); |
- | Portret van Hoevenen; |
- | St.-Jakob, patroon van reizigers en bedevaarders. |
Hij publicerde eveneens een paar honderd bijdragen vooral van heemkundige aard in verschillende tijdschriften en weekbladen. Sedert lang reeds werkt hij aan een uitgebreide studie over de vroegere pelgrimstochten en -routes naar Compostella van uit de Lage Landen bij de zee.
Onvermoeibaar trots zijn tachtig jaren, innig medelevend met al wat in zijn geliefde streek en in de wereld gebeurt en verandert, is Frans Bresseleers steeds gebleven wat ik, met een variatie op de titel van één van zijn boeken zou noemen: ‘Een nobele bonk’.
Hij was als onderwijzer en schoolbestuurder een pedagoog met een groot hart. Hij is een vruchtbaar en begaafd deskundig schrijver. God geve hem nog vele gezonde jaren.
Rik Jacobs
| |
Roland Corijn
Compositieprijs Jef van Hoof en Laureaat ‘Tenuto’
Deze prijzen werden een paar jaar geleden behaald door een jonge componist, geboren te Kortrijk op 21.12.1938.
Na lagere muziekstudies bij Herman Roelstrate en Jan Decadt studeerde hij aan het Conservatorium te Gent, waar hij een Eerste Prijs haalde in notenleer, piano, kamermuziek, altviool, harmonie, contrapunt en fuga, evenals de driejaarl. D. Roelsprijs. Hij was er leerling van o.m. A. de Vries, Abel Matthys, M. Gazelle, Marcel Boereboom, Prosper van Eeckhoutte en J. Mestdagh.
Als muziekpedagoog was hij werkzaam aan de Academie te Harelbeke voor notenleer, piano en altviool. Sedert 1973 was hij lesgever aan het Conservatorium
Vlaams Pianokwartet: V.l.n.r.: Louis Pas (piano), Rudolf Werthen (viool), Roland Corijn (altviool), Marcel Lequeux (alto).
te Gent in notenleer en in 1974 interimaris voor harmonie Hogere Graad. Voor enkele maanden volgde hij tenslotte George Maes op als directeur van het Stedelijk Muziekconservatorium te Oostende.
Zeven jaar lang was Roland Corijn lid (en medestichter) van het Vlaams Pianokwartet, met Louis Pas, Rudolf Werthen en Marcel Lequeux. Eveneens als altviool werd hij in 1965 verbonden aan het Belgisch Kamerorkest, dat o.l.v. Georges Maes zovele triomfen beleefde. Talrijke creaties van werken van eigen bodem staan aldus op zijn actief.
Maar Roland Corijn is ook een componist wiens naam meer en meer naar voor treedt, met werken voor piano, altviool en houtblazers, en ook liederen. Zo maakte hij het opgelegde stuk ‘Fantasia’ van de Pro Civitatewedstrijd 1973 voor houtblazers. Voor de BRT-prijskamp ‘Tenuto’ componeerde hij ‘Quattri Movimenti’ voor groot orkest, dat gecreëerd werd door de Antwerpse Philharmonie en op plaat gebracht. Voor de Jef van Hoofprijs voor kamermuziek schreef hij zijn bekende ‘Triptiek voor fluit, hobo, 4 violen, 3 altviolen, cello en contrabas’, een Dixtuor dus, die gecreëerd werd in het Festival van Vlaanderen te Aalst en op maat werd gemaakt voor het Belgisch Kamerorkest: een virtuoos stuk. Zijn ‘Sonate voor orkest’ was een opdracht van de BRT.
| |
Dichter-kunstschilder Jos Coveliers: 65
Leven tussen liefde en lijden
Nu de Nielse dichter en kunstschilder Jos Coveliers langsheen de Rupel de 65 voorbij zeilde, past het alvast deze sinds vele jaren lichamelijk zwaar beproefde kunstenaar een eresaluut te brengen. Ook wanneer het de laatste jaren op literair gebied wat stiller is geworden rond deze geestelijk overeind gebleven Nielenaar, mag inderdaad niet worden vergeten dat in de eerste naoorlogse jaren deze verbeten levenskunstenaar behoorde tot de vooraanstaande dichters uit deze periode.
Niet alleen waren er zijn toenmalige bundels ‘De brand der vuren’, ‘Het huis bij de stroom’ en later ‘Het menselijk bestel’ die allen op hun beurt getuigden van een waarachtig, diep-menselijk beleven van een wereld vol vreugde en verdriet. ‘De boot der seizoenen’, ‘La condition humaine’ (laureaat van de Poëzieprijs, Knokke-Heist-aan-zee). Dat deze eens hartstochtelijk bezongen vreugde langzaam maar zeker via een stroom van weemoed naar een zee van verdriet zou verglijden, weten allen die enkele jaren geleden zijn laatste, in eigen beheer en bescheiden gestencilde bundel ‘Het logboek van verdriet’ hebben gelezen en herlezen.
Dat dit ‘Logboek’ opgedragen werd ‘aan allen die barmhartig zijn’ bewijst meteen dat de dichter, alle beproeving ten spijt, blijft geloven in het bestaan van deze barmhartigen. Vooral dezer dagen trouwens
| |
| |
zullen niet alleen deze laatsten maar ook heel wat poëzieminnaars in Vlaanderen teruggrijpen naar hoger vernoemde bundels of in allerlei tijdschriften gepubliceerde gedichten.
Waarbij de mannelijke weemoed, zoals men die o.m. eveneens kent uit de parelgrijze poëzie van een Karel van de Woestijne of het omfloersde proza van een Filip De Pillecijn, de aanvankelijke grenzeloze levensroes verdringt.
Kleurdronken - Waar de poëzie van Jos Coveliers aldus verstilde, brak zijn inwendige levensdrift de laatste jaren des te feller door in zijn laattijdig aangevangen schilderkunst. Met dezelfde drift waarmee de kunstenaar destijds begon te dichten, zette hij zich tot verbazing van velen slechts enkele jaren terug plots aan het schilderen.
In een soort vulkanische uitbarsting spetterden de kleuren neer op zijn doeken of het nu ging om een vlammend oogstlandschap of een zeegezicht vol onstuimige branding. Waar het woord hem voorheen in zijn geestelijk leven herhaaldelijk had bevrijd, greep hij ditmaal naar palet en penseel om zich niet alleen uit zijn geestelijke spanningen maar tevens uit zijn lichamelijke beproeving te bevrijden.
Waar het woord van de dichter gedempt maar mannelijk weemoedig werd, hervond de kunstschilder de ‘kleurdronkenschap’ der vroegere dagen. Dat bij de binding dezer twee uitersten deze kunstenaar de 65 bereikte, laat hem ten volle toe ‘gekneusd maar gerijpt’, zonder enige bitterheid het leven te aanvaarden en in het scheppen van schoonheid in woord en beeld zijn zoetste balsem te zoeken.
Die balsem wensen ‘allen die barmhartig zijn’ hem van harte nog vele jaren toe in het bewustzijn dat ook een ‘logboek van verdriet’ uiteindelijk verglijden kan in een ‘logboek van vreugde’!
In deze gedachtengang wanhoopt noch de dichter noch de kunstschilder Jos Coveliers en besluiten we met de eindstrofe van een gedicht uit bovenvernoemd logboek dat betekenisvol besluit:
‘De boot der hoop kiest zee en vaart met bolle zeilen.
Dragen nog eenmaal uwe schouders zwaar het juk,
keer tot u in, blijf bij uw droom en sterren wijlen
en eeuwig ruisen er fonteinen van geluk’.
Moge dèze ‘boot der hoop’ evenals in het verleden, bij ebbe en vloed veilig verder varen!
Bert Peleman
| |
Miel Kersten 80
Deze stille, rustige, maar zeer actieve en productieve dichter en essayist viert binnenkort niet alleen zijn tachtigste
verjaardag, maar ook zijn dertigjarig voorzitterschap van de Vereniging van Katholieke Oostvlaamse Schrijvers, die hij nog altijd leidt met zijn alom bekende breeddenkende, maar niet minder beginselvaste verdraagzaamheid.
Wat zijn essayistisch werk betreft hebben we bij vroegere gelegenheden herhaaldelijk gewezen op zijn veelzijdige belezenheid, zijn gespierde taal en zijn grondige kennis van het behandelde onderwerp.
In verband met zijn poëzie is het verheugend vast te stellen dat hij nog steeds met een onverminderde creativiteit gedichten schrijft die op overtuigende wijze aantonen hoe hij gedurende heel zijn dichterlijke loopbaan zichzelf is gebleven, d.i. hoe hij steeds eerlijk, oprecht en trouw blijft aan zijn poëtisch wezen.
Hij is en blijft in essentie een religieus dichter die al de levensproblemen, inzonderheid het mysterie van de dood, ziet en beschouwt in het licht van het onwankelbaar geloof.
Ook de echtelijke liefde, zoals we vroeger reeds schreven, ‘wordt zó vergeestelijk voorgesteld en gezien in het teken van Gods heilige Wilsbeschikking, dat de onverbreekbare eenheid tussen man en vrouw hier op aarde slechts een geleidelijke, maar sublime opgang betekent naar de hoogste vervulling en de volmaakte eeuwige eenheid in het Andere Leven’.
In datzelfde verband valt ook op hoe het thema van de zee als een draad doorheen de gehele poëtische productie van de dichter loopt en ons ten slotte op het metafysische plan doet verwijlen bij ‘De eeuwige Zee’ die God zelf is.
Zo ook, wat de vorm betreft, is hij trouw gebleven aan de klassieke dictie die, zoals reeds uit zijn eerste bundels mocht blijken, volkomen strookt met zijn poëtisch wezen en een organisch gegroeide, onwrikbare eenheid vormt met de verheven inhoud. Hij is bij uitnemendheid de dichter die eerlijk en oprecht is tegenover zichzelf, die er nooit één ogenblik aan denkt zijn wezen te verloochenen of zijn talent geweld aan te doen om een meeloper te worden met bepaalde modesnufjes. En merkwaardig mag het heten dat hij, om zijn wezen eerlijk en heerlijk in een gelouterde klassieke eenvoud uit te zingen, meer dan ooit beschikt over een opvallende taalvaardigheid, een technische kunde, een prosodisch vermogen en een voldragen poëtische zeggingskracht.
Wij wensen dat onze jubilaris, die ook sinds lang lid is van de redactieraad van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, nog vele jaren als voorzitter de V.K.O.S. met vaste hand zou mogen verder leiden en ons nog lang met onverminderde werkkracht zou laten genieten van de vruchten van zijn rijk en rijp talent.
Hans Melen
| |
Cecile Lauweryssen
Eerste prijzen bioemschilderen
Deze kunstschilderes werd te Antwerpen geboren op 7 maart 1903. Ze volgde de Antwerpse schilderscholen en was bijzondere leerlinge bij de meesters De Laet en M. Felbier. Mej. C. Lauweryssen heeft reeds succesvolle tentoonstellingen achter de rug in binnen- en buitenland. Haar doeken zijn sterk persoonlijk. Ze zijn voor fijnproevers en voor een breed publiek. Het zijn stuk voor stuk juweeltjes.
In haar werk is de ziel herkenbaar van een fijnbesnaarde kunstenares die haar enorme liefde voor de bloemen tot uiting brengt en beheerst door haar technisch kunnen.
Sinds een tiental jaren woont Cecile bij haar tweelingzus in een landhuis te Maria-Aalter. De mensen noemen ze de twee schilderesjes. Samen gaan ze schetsen en schilderen in de omgeving van het mooie Aalter. De moderne mens heeft het oog van de natuur afgewend.
Gelukkig zijn er steeds mensen zoals Cecile die intense vreugde vinden bij het opmerken van eenvoudige natuurbeelden: wat klimop bij een verweerde
| |
| |
tronk, wat bloemen langs onze Vlaamse wegen.
In 1975 behaalde Cecile een prijs met grote onderscheiding te Parijs voor een stilleven met klaprozen, margrieten en blauwe korenbloemen. In 1976 heeft Cecile opnieuw in dit genre een prijs behaald in Engeland. Zolang Cecile bloemen zal schilderen, zal de wereld zien dat de natuur nog mooi genoeg is om op te zoeken.
| |
Ludo Schoemans
Ontwerp van het nieuwe ‘Welzijnszorg’-teken
Eigenlijk was dit ontwerp zijn inzending voor de vorig jaar gehouden wedstrijd voor een nieuw ‘Broederlijk Delen’-kenteken. Tussen de vijf geselecteerde ontwerpen waren er twee van zijn hand en... geest. Wanneer ‘Broederlijk Delen’ besloot toch maar verder hun oude teken te hanteren, vroegen de mensen van ‘Welzijnszorg’ om een zijner ontwerpen voor hun aktiviteiten te mogen gebruiken. Vooral omdat de symboliek achter zijn ontwerp haast nog beter de ‘Welzijnszorg’-idee vertolkte: niet de bevrijding noch de steunverlening voor de derde
wereld, maar de eigen vrijmaking en de stap naar de ‘naaste’, naar de werkelijk ‘meest nabije’.
Ludo Schoemans is een nog jonge student ‘Publiciteit-Grafisch Design’ aan het P.H.I.K.O.-Hasselt. Eén van de vele jonge grafici die weten dat hun werkterrein niet tot het commerciële reklameterrein beperkt blijft, maar dat er vooral in het non-profit vlak nog enorm veel te doen valt. Zijn deelname aan een Rode-Kruis/ICSID studie ‘Design for Disaster Relief’, samen met zijn klaskollega's, is nog een bewijs hiervoor. En deze erkenning vanwege ‘Broederlijk Delen’ en ‘Welzijnszorg’ mag voor hem een stimulans zijn, én een uitdaging, om hierin verder te gaan. Met dezelfde hardnekkigheid en ernst waarmee hij tot nu toe zijn taak heeft opgevat, gekoncentreerd, diep-kijkend, ietwat spijtig-jaloers op wat anderen schijnbaar hebben aan spetterend-spontane kreativiteit. Maar met dit weten meer: ook een ernstige taakbenadering rendeert.
| |
Hendrik Sulmont 60
De huldiging, die Hendrik Sulmont dezer dagen te Moen ontving was voor ons aanleiding om te vernemen dat hij daar op 23 mei 1916 geboren is en dus reeds verleden jaar voor deze rubriek in aanmerking kwam.
Na de Normaalschool te Torhout volgde zijn benoeming op 1 januari 1935 in zijn geboortedorp, waar hij in de traditie van de grote Westvlaamse onderwijzers de bezielende en leidinggevende figuur werd en de spil van het verenigingsleven. Zijn veelvoudig talent liet hem toe op alle terreinen op te treden. Hij leidde zowel het kerkkoor als de toneelgroep ‘Deugd in vreugde’, deze laatste bracht hij als bekwame regisseur in 1955 in tweede kategorie, het jaar nadien in eerste en tenslotte in 1958 in de Ereafdeling van de Westvlaamse toneelkringen.
Als schilder had hij zich stilaan verder ontwikkeld zonder echter veel ermede in het openbaar te treden. Toen we voor enkele jaren hem daarover wensten te interviewen bleek hij ongrijpbaar. Dat zijn werk waardering krijgt blijkt nochtans uit het feit dat men schilderijen van hem in sommige Westvlaamse kerken aantreft.
Des te gereder spreekt hij over ‘Sueva’, de schilder- en boetseerclub van Zwevegem, - Moen behoort thans tot deze fuslegemeente - waarvan hij een der medeoprichters was nu tien jaar geleden. Een paar honderden leden, meestal jongeren, heeft hij daar aangemoedigd, begeleid, geïnitieerd en hij gaat er vol optimisme mee door: ‘Men spreekt zo vaak’, zo verklaarde hij, ‘over de materialistische jeugd, hoe ze alle belangstelling verliest voor het mooie en het edele, maar ik kan getuigen hoe we deze jongeren aan ons binden, hoe ze openbloeien wanneer ze de eerste scholing krijgen en met klei, hout of verf plots tot de ontdekking komen hoe ze iets moois weten te scheppen, wat hen zo'n grote voldoening verschaft en hun zelfvertrouwen verstevigt. Wanneer anders velen van deze jongeren ergens hun tijd zouden slijten in een vervelend nietsdoen, voelen ze zich gelukkig in dit kunstmilieu’.
Mogen we hopen dat ook de jongere generatie onderwijzers veel dergelijke figuren zou naar voor brengen!
| |
Maurice Trippas
Veldeke-Leeënprijs en Mathias Kempprijs voor Poëzie 1976
De van Veldekeprijs, zowat de poëzieprijs van Belgisch Limburg, en de Mathias Kempprijs, de letterkundige prijs der beide Limburgen, werden in hetzelfde jaar door Goeverneur Roppe uitgereikt voor hetzelfde werk ‘De verkorven Queeste’ van Maurice Trippas (voor de
M. Kempprijs in ex aequo met Luc Benats).
‘De verkorven Queeste’ (reeks Noorderlicht, Desclée de Brouwer) bevat poëzie gegroeid uit het laatste jaar van Trippas' verblijf in Congo en de soms pijnlijke wederaanpassing aan het oude heemland. De dichter gaat er, in de geest van Tolkien, op speurtocht in de regionen van het onderbewuste naar de bewustgeworden leegte, het tijdeloze land van de Rozenrode Flamingo waar Vrouw en poëzie ineen vloeien; gelouterd kan hij zijn tocht voortzetten zoekende naar het raakpunt tussen God en het Ik, tussen God en de werkelijkheid. Aldus de interpretatie van de dichter zelf.
De vierde poëziebundel van Trippas, komt na ‘Tralies van de droom’ (1951) en een eerste bundel Congopoëzie ‘De zang van Phaoon’ (1955) waarover Arthur Verthé schreef. Hiermee heeft Trippas een zeldzaam poëtisch dokument geschonken over de psychologische spanningen, die ontstaan wanneer de Vlaamse kunstenaar naar Afrika gaat en er met volle bewustzijn zijn tehuis zoekt. Pas wanneer deze spanningen opgelost zijn, ligt Afrika open voor de dichter en kan dit nieuw land beleefd worden als iets van hem zelf’. (in: Geschiedenis van de VI.-Afrik. Letterkunde). Het resultaat van de vruchtbare Afrikaanse jaren van ‘avonturen naarbinnen en naarbuiten’ bracht de derde bundel ‘Geschonden Heelal’ van 1959.
De auteur (o Hasselt 1928) is licentiaat bestuurswetenschappen, fiscaal ambtenaar en docent fiscaliteit aan het Prov. Hoger Handels Instituut te Hasselt. Voordien koloniaal-ambtenaar met nadrukkelijk antipaternalistische visies en medeoprichter van ‘Zuiderkruis’ met o.a. W. Geerts en A. Verthé. Schreef ook kolderliteratuur (o.a. in Collegiana van St.-Jozefscollege Hasselt), onder pseudoniem Jantje Marsepijn). Bestuurslid V.L. Auteurs.
Weldra verschijnt er een nieuwe poëti- | |
| |
sche suite, geïllustreerd door Gène Eggen en een nieuwe dichtbundel is bijna klaar (Jan Palfijnlaan 23, Hasselt).
A.S.
| |
William Vananderoye
Literaire Reinaertprijs voor Science Fiction
Voor de tiende Literaire Reinaertprijskamp ging de SF-prijs naar de debuutroman van een jonge Limburgse auteur ‘De tocht van de Ursus’.
William Vananderoye (o Kuringen 8 november 1947) studeerde Moderne Talen aan het Prov. Hoger Handels Instituut te Hasselt, werd sekretaris aan de Un. Facult. S.-Ignatius te Antwerpen en is nu kaderlid van de Limburgse Raad voor Samenievings-Opbouw (LISO) te Hasselt. Behalve voor talen had hij van in zijn kindertijd een grote passie voor SF-literatuur en daarmede samengaande voor Astronomie en Physica, inzover deze de verbeelding kunnen wekken, want het wiskundige aspect ervan ligt hem helemaal niet.
Aan zijn eerste roman gingen een reeks kortverhalen vooraf; een tiental, meestal SF-verhalen, werden gepubliceerd. Een ervan wordt opgenomen in de door Albert van Hageland samengestelde SF-Omnibus ‘Dans in de Ruimte’ die bij Uitg. Arbeiderspers in het najaar uitkomt. Ook gedichten schreef hij, die echter met SF niet van doen hebben, behalve het ene gedicht dat in NVT verschenen is. Daarnaast publiceerde hij ook cursieven in ‘De Koerier’.
‘De tocht van de Ursus’ ontstond vooral als een uitdaging van de auteur met zichzelf: hij wilde bewijzen ook een werk van lange adem aan te kunnen. Het gaat over de ontploffing van de aarde en het zonnestelsel, waaruit een restant van het
mensdom weet te ontkomen naar Surius. ‘Waarom ik de aarde heb laten ontploffen? Op de eerste plaats was het makkelijk: meteen was ik van 7 miljard mensen af en het was voor mij als auteur eenvoudiger geworden om wat te verzinnen met de kleine kudde die overbleef; ten tweede is het expolderen van een planeet niet zo uitzonderlijk. Het zou best kunnen dat deze planeet ook wordt vernietigd; daar hebben mensen altijd aan gedacht. We knoeien de jongste tijd wel een aardig stukje met onze wereld...’.
Het Ursus-boek is duidelijk door de immense Amerikaanse SF-literatuur geïnspireerd, waarin futurologische technologie en vordering van de wetenschap alles beheersen. Maar SF is Europees van oorsprong en wordt hier traditioneel beoefend met benadrukking van de menselijke problematiek (Herman Hesse, Orwell, Huxley), wat tenslotte dieper gaat en interessanter is. In die richting gaat ook de nieuwe SF-roman, die Vananderoye zo goed als af heeft.
(Kempenhof 34, Hasselt)
A.S.
| |
Jos Van Rooy 70
De inkt van weleer kan nauwelijks opgedroogd zijn.
Dat artikel bij Jos' 65ste, schreef ik dat eergisteren of de dag voordien?
Het Jaarboek '72 telt nauwgezet de jaren: de Jos is 70 geworden. De losse bloemen die ik - een lustrum geleden - op het veld van de auteur Jos Van Rooy plukte, heeft hij toen wat onwennig weggeglimlacht. Zo licht kan en wil hij wel niet tillen aan de onverbrekelijke kameraadschap die van lieverleden is gegroeid tussen hem en het C.V.K.V.
Wanneer Jos voor een tiental jaren zijn geloofsbrieven overhandigde aan het verbondsbestuur, aanvankelijk als provinciaal secretaris, later als voorzitter, zal hij wel niet vermoed hebben welke diepgaande sporen die ‘bestuursoverdracht’ zou trekken in zijn reilen en zeilen. Toch heeft hij onmiddellijk zo zijn eigen idee gehad over die nieuwe functie. Het stille herenhuis bij het Antwerpse stadscentrum kreeg vele bezoekers, want Jos gooide resoluut de ‘Vlaanderen-deur’ open, voor wie er enig spiritueel of artistiek soelaas zocht.
De periodieke stormen van zijn vaak sterk-bucolische aspiraties tastten de geestdrift nauwelijks aan. Voor wie weet wat Lichtaart voor hem betekent, is dat niet weinig gezegd.
De soms wat schuchtere vertrouwensblijken van kunstenaars van allerlei slag transcenderen onder de rust van Jos' eenvoudige genegenheid tot blijvende vriendschapsrelaties. Zijn schier grenzeloos vermogen tot smeden van banden, schuilt wellicht in de geduldige eenvoud
waarmee de mens Van Rooy kan toehoren en meeleven. Zelf een uitgesproken gevoelsnatuur, is hij uitermate vatbaar voor de diepste roerselen in het mysterium hominis.
Toch heeft Jos nog nooit zijn licht onder de korenmaat gezet, wanneer hem om praktische raad verzocht werd. Hij weet alleen beter dan wie ook, dat duurzame contacten pas tot stand komen ‘als de ziele luistert...’. Het vriendenleger is in de loop der jaren voor de Jos een wereld gaan betekenen. Hij vermag immers te geven uit de welhaast onuitputtelijke bron van begrip en verstandhouding, en laaft zich mutatis mutandis aan de geestelijke overvloed van anderen, met de overtuiging van hen die weten dat geven heerlijker kan zijn dan krijgen.
Daarmee alleen al weet Jos zich koninklijk beloond voor het vele werk dat hij met ongebreideld enthousiasme voor ‘Vlaanderen’ opknapt.
Luc Daems
| |
René Vanstreels
Prijs Gaston van Parijs-Colson voor beiaard
René Vanstreels, die op 24 januari 1925 te Hasselt werd geboren, toonde van in zijn prille jeugd een grote aanleg voor muziek. Hij behaalde aan het Koninklijk Conservatorium te Luik de eerste prijzen van notenleer, harmonie, contrapunt, fuga en piano. Aan de ‘Union Artistique Belge’ te Brussel kaapte hij de eerste prijs, de medaille en de prijs van Koningin Elisabeth voor piano weg. Hij studeerde verder aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel orkestdirectie bij René Defossez, compositie en orkestratie bij Marcel Poot en Francis de Bourguignon. In 1969 bekwam hij het uitgangsdiploma en de Prijs van de Rotaryclub aan de Kon. Beiaardschool ‘Jef
| |
| |
Denyn’ te Mechelen, waar hij een talentvol Ieerling was van Staf Nees, Jef van Hoof, Piet van den Broek, Jef Rottiers en Willy Climan.
Zijn begaafdheid op het klokkenspel droeg hij ver buiten onze landsgrenzen uit, want in 1972 en 1974 speelde hij een concertenreeks in de V.S. en Canada in opdracht van het ministerie van Nederlandse Kultuur. Een derde geplande tournee in de V.S., waar hij intussen als beiaardier faam heeft verworven, viel in het water ingevolge een verkeersongeval, doch volgend jaar staat een nieuwe Amerikareis op Renés programma.
René Vanstreels is thans stadsbeiaardier te Hasselt, organist in St.-Hubertus te Hasselt-Runkst, muziekleraar aan de Academie van Genk, directeur van de Kon. Harmonie St.-Cecilia van Grote-Spouwen, directeur en arrangeur van de gekende groep ‘The Mirelle Singers’ en begeleider van solisten-concours in België en Nederland. Onder zijn deknaam Jean Mirelle is hij als componist en arrangeur de auteur van meer dan 600 werken.
De Prijs Gaston van Parijs-Colson is dus wel in goede handen terecht gekomen. Voor deze prijs was de opdracht: uitvoering van twee volksliederen, het Reuzelied en het ‘Liedje van de Beiaardier’ van Hullebroek, door de kandidaat zelf bewerkt, uitvoering van de Toccata van Ernest Van Nieuwenhove en van de Sonatina van Gaston Feremans. Ter herinnering: in 1970, 1971 en 1972 behaalde René Vanstreels reeds de Leon Henryprijs voor beiaard.
(Naar: Belang van Limburg)
| |
Adriaan Vandewalle 70
De Brugse kunstschilder Vandewalle studeerde kunstgeschiedenis aan de R.U.G. met de bedoeling de grondslagen van zijn schilderwerk te verruimen. Hij behaalde de wetenschappelijke graad van licentiaat in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde in 1929.
Algemeen wordt hij gerekend onder de groep de ‘Vlaamse Animisten’, waarvoor de belangstelling met de dag toeneemt. Hij was bevriend met James Ensor, Marcel Matthys, H.-V. Wolvens.
Hij hield zijn eerste tentoonstelling te Brugge in 1930 samen met Walther Vanbeselaere en Hilaire Gellynck. Hij wordt vermeld als kunstschilder en essayist in belangrijke buitenlandse encyclopedieën. ‘Who's who in the world’ (Chicago), uitgave 1976-1977, wijdt een biografische nota aan Vandewalle, de enige Vlaamse schilder die in deze befaamde biografische gids opgenomen werd.
Bij gelegenheid van zijn 70e verjaardag besliste het Brugse Stadsbestuur een retrospectieve te organiseren van zijn werk.
Adriaan Vandewalle: Lekebroeder, 1956. (Foto S. Dael)
Deze zal doorgaan in het Concertgebouw van 27 februari tot en met 14 maart 1978. Er werd tevens een huldecomité opgericht.
Vandewalle verwierf ook bekendheid als schrijver van artikelen over de beeldende kunsten. Zijn boek ‘Ontspoorde Kunst’ (uitgave Acco, Leuven en Klaas Woudt, Zaandijk) - een studie van het moderne kunstgebeuren - ging niet onopgemerkt voorbij. Hij schreef dit werk grotendeels uit protest tegen de excessen en de buitenissigheden van talrijke modernistische kunstrichtingen.
Dr Walther Vanbeselaere, Ere-hoofdconservator van het Rijksmuseum voor Schone Kunsten te Antwerpen, maakte een studie over Vandewalle's schilderijen. Deze studie, geïllustreerd met vijftig reprodukties komt over enkele weken van de pers (Uitgeverij Van Spijk, Venlo). We wensen de jarige kunstenaar oprecht geluk!
Jacques Dewaele
| |
Fred de Swert ter gedachtenis
En dan krijg je de ochtend van 14 september 1977 ‘Auteurs in beeld’ op je schrijftafel en je denkt bij jezelf: ‘Hé, nóg een boek van Fred de Swert. Die werkt nogal!’ (André Demedts zou daar aan toevoegen: ‘Laat de anderen maar praten terwijl hij werkt’). En dan komt diezelfde 14 september 1977 je zoon thuis: ‘Pa, d'r is iemand dood, die je goed kent’. Namen flitsen door je hoofd, maar niet dié van een man van éénendertig, want die heeft zijn leven nog niet gehad, die wordt verondersteld nog decennia lang te werken, tot hij, in wijsheid, alleen datgene overhoudt, waar het wezenlijk op aankomt. Fred? Dat kan niet, dat zal niet, dat mag niet. Zeg maar dat het niet mag, als 's nachts een auto uit de bocht vliegt en een nog veel te jong leven afsnijdt.
En dan bel je enkele vrienden op: weet je het al? Eigenlijk wil je je verslagenheid en je verdriet wegtelefoneren.
Je haalt herinneringen op, je tracht Fred in een gesprek weer een stuk levend te maken. Je spreekt over zijn werk en hoe het mogelijk is geweest in zo'n korte tijd zoveel te presteren: poëziebundels, proza, essay vooral, zijn ontzaglijke belezenheid, zijn onvergelijkbare kennis van de jeugdliteratuur en wat hij presteerde voor de Vlaamse literatuur in Nederland, een voorpostman, de taaiste verdediger die we ooit in het Noorden hebben gehad, gezagvol omdat hij zijn ogen niet sloot voor de tekorten. Johan Ducheyne drukte het het kernachtigst uit: Fred was bezeten door de letteren.
Er zijn enkele mensen wiens heengaan een leven lang blijft schrijnen - wat mij betreft: een Gerard Vermeersch, een Piet Theys - en ik vrees en ben er terzelfdertijd gelukkig om: ook een Fred de Swert. Tot ziens, Fred.
Julien Van Remoortere
|
|