Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
over plateau en laagvlaktehet plateau afgedwaald
in een winterlijke vlaag
tot laagvlakte vertaald
staan wij twee heel laag
onder paars gebogen licht
benauwend zwaar gewicht
waar slechts nog schraal
jij spreekt - ik ademhaal
Hervé J. Casier
| |
jaarwisselingDe nacht is een banvloek
boven het niemandsland.
Ik draag mijn overjaarse
broer ten grave.
Mijn erfschuld laat ik achter,
ik sta herboren op
uit schaduwbeelden van herinnering.
Beelden van Herkenning:
IJskristallen, tovertekens
en geheimtaal,
glashelder op het vensterglas.
- er gloort een nieuwe morgen
op het gestolde puin van gisteren.
De groene twijgen
van een stille hoop
ontspruiten in mijn wintertuin.
In mijn zilte kamer
brandt de vlam van het vergeten.
F. Deschoemaeker
| |
aan neleWij zoeken vaak als koning Midas
naar goud
maar jij plant enkele kleine witte bloemen
van innigheid
in allen
die jou kennen,
jouw handen zijn onuitsprekelijk zachtzinnig,
jouw verlangens zijn onuitsprekelijk blond
zoals je ragfijne haren,
zelfs de bomen slaan beschroomd hun ogen neer
als jij etherisch naar hen glimlacht,
jij bent onuitsprekelijk lief.
Hilde Van Den Kieboom
| |
veurne-ambacht in decemberDe bloemen zijn teruggekeerd
naar hun wortels
niet ver van de kraaienschemering,
de vergrijsde geluiden van het licht
vallen in de voor van de stilte.
Het jaar nog een tulpebol groot
is ingekeerd en ondergronds,
ergens in 't Blote
moet Kristus geboren zijn.
Het pad van de herders
loopt over een bladzijde sneeuw.
Fernand Florizoone
| |
maartse liefdeOnstuitbaar
het land
dat naar het licht toeloopt.
De zon
rijst
in de harp van de lijster.
Vijf zinnen slaan bruggen
van applaus.
Liefde heeft mij ontwapend,
ik draag een landschap van vrijheid
naar de einder.
Fernand Florizoone
| |
luisterend naar het lichtLuisterend naar het licht,
groeit de lente, het embryo van de zomer,
met rustige hartslag in een cocon van stilte.
De zon, kunstenares der jaargetijden,
kleurt de bomen met waterige warmte,
terwijl de wind de hemel in vreugdes verkavelt.
De vogels, gevangen in hun veren,
improviseren het ritme met hun vleugels.
De landwegen dragen een hemd van kruiden
en proeven de nasmaak van aprilse regen.
De middag kruipt ongehinderd in mijn kleren;
als een ekster klopt de honger.
Christiaan Germonpré
| |
zie de meeuwen des velds(over de uitgetredenen, de vrienden)
Zeg niet: de vermiste vissers
Zeg niet: de hanen der verloochening
De speekselverspilling is groot in het Westen
Er gaan eraan dood.
Met hun ogen kijkend in
De ogen van mijn tijd, er waren:
Twee eendere blikken, één wederzijds verwijt
Om leugen en om onvermogen.
En hulpeloosheid ook. En vage vragen. - Liefde
Het lastig (eerste, laatste) uit te leggen woord:
De tijd was het vergeten, zij hebben het verbeten.
Elk trok voort.
Sindsdien
Zoals wie bij het water werk
Van vangst van vissen maakt, wel staat
Voor zee, en huivert hedendaags - soms sta
Ik (meer dan levend) leeg binnen een kerk.
En, buiten komend, zie
Achter het scherp der ploegschaar aan
- Te wit nog voor dit binnenland -
Bevriend, bevreemd, een ongeteld getal
Gevleugelden: mijn meeuwen van het veld.
Noteer hierna, op alle kaden, dat
Er vissers (slinkend) zwijgen - zij
herstellen de netten van averij
En hopen, hopen. Nog
Ben ik erbij
Roger Verkarre
| |
op de keukentafelop de keukentafel
valt als bladerdeeg het daglicht.
ik schud verkreukte dromen
uit de lakens,
jij bent vluchtig, vederlicht
als de morgenvlucht van meeuwen
over waterwegen.
denken: hoe jij als koren
in mijn dromen rijpt, jij wortelt
in mijn zonbeschenen bedding.
ben ik blindelings jouw zaaier, ik oogst
en proef jouw vruchten duizendvoud
en nestel mij voorgoed
in jouw vermiljoenen dageraad.
als de koude nijpt, de hitte
mij naar buiten drijft,
blijf ik lenig en lijfeigen
jouw zoete zanger, wispelturige snelzeiler
op de golfstroom
van ongekende dagen en seizoenen.
F. Deschoemaeker
| |
[pagina 170]
| |
manBeroerd
bedauwd
bewasemd door uw lusten
mijn parelmoeren huid
aan uwe lenden
rusten
de schelpen van mijn handen
de adem van mijn hart
het laaiend fel verbranden
wacht
Jeanne Verdonckt
| |
het landhuisIk heb steeds
een oud landhuis
willen bewonen
met een grote gazon voor
en een wit-hekkenpoort,
erachter een bos
van diep-groene bomen
en een zanderig pad
dat er zich in verloor.
En binnenhuis ruimte
voor 't spel van mijn dromen
met licht en met schaduw
rond een bed en een tafel
een bank en een kast.
Een paard in de stal,
een gevlekte setter naast
de poes op het vloerkleed
voor het open vuur;
eenden in 't ven
en gouden patrijzen
achter de hagen,
koerende duiven
op de nok van het dak.
En een vrouw aan het raam
met vragende ogen,
grijs-blauw,
uit de verte,
bloesemtak in de hand,
mij wuivende toe.
Spelende kinderen
wou ik er horen,
helmende stemmen,
joelende vreugd.
En 's avonds de écho
van kopere hoornen,
donkere tonen:
weemoedig geluid.
De deur van dit landhuis
zie ik steeds open
en vrouwen en mannen
gaan vrij in en uit.
Rik Jacobs
| |
dichterlijk belevenDe mooiste poëzie
is bijna zonder woorden.
Zij is het die ons raakt
tot in de verste oorden
waarnaar de liefde haakt.
Als wij ons daar ontmoeten
in tederheid, ontdaan
van alle dwingend moeten,
dan is het
dat wij voor elkander opengaan,
de één in d'ander zoeken
en helder ook verstaan,
't zij zonder zich
op 't kleinste ook maar
te beroepen.
Het klaarste zeggen
is een lied,
een luister
of een fluisterlied
dat ons zeer diep ontroert
en als wij plots zouden gaan spreken
ons innig-zacht de lippen snoert.
Als dan een wonder woord
toch door een aarzlend
spreken breekt,
dan is dit poëzie
zoals nog nooit gehoord.
Is niet het dichterlijk beleven,
doordrongen en ontheven,
met of zonder woorden spreken
wat ons mateloos bekoort!
Rik Jacobs
| |
odysseeHoelang was jij mijn trillend richtsnoer?
Opschietende ster,
je oog, je blauwe nijlzomernacht,
versluierde het puin
van mijn versplinterd koninkrijk.
Geen pad te grillig,
geen hondslag te heet,
je zilte branding
deed me het blanke strand van Ithaka vergeten,
kwispelstaartende sfinks,
wolfsmelkvlinder.
Tot ik een bocht miste,
uitgleed,
en afdreef naar azuren kusten,
en op de klippen van mijn heimwee sloeg.
Tussen krekelgracht en wilgehouten waterkant
stond goudgeel
de herfst in het land gebrand,
en rond het vaderhuis
vond ik de late roos, een ruiker
najaarskleur,
de vuurvlinder van eertijds,
en distelpluisjes op mijn dagboek,
het stilleven
van een wolkeloze jeugd.
F. Deschoemaeker
| |
de forsythiaIk verdor
mijn arm, mijn vingers drogen uit
en worden broos als sprokkelhout.
Alleen jouw sap
kan weer gele bloemen doen ontluiken
op 't dode hout -
en dan vlecht ik kransen
die jouw naaktheid bekoorlijker nog maken
wanneer je uit de nacht
naar me toe komt
fluorescerend van verlangen.
Dan zal ik akkoorden aanslaan
op de toetsen van ons samenzijn
en bij ied're noot
zullen witte vogels
oostwaarts vliegen.
Guido Wulms
| |
een stille namiddag moederEen stille namiddag moeder,
een namiddag zonder mist,
geen hoorn hoef ik te blazen,
geen handschoenen te dragen.
Mijn dorp: een drasland
van groen, een zachte klank
uit een blaasharmonica
van wind.
Geen ijzeren nawinter meer,
de kleine welpen van onze
buur worden een volle
zon in mijn handen.
Een grote mooie vrouw
streelt met diepe stem
de lippen van mijn gevoelens,
die dag vergeet ik nooit.
Rik Schrauwen
| |
boven de dagen...Boven de dagen houdt hij mij, niettegenstaande.
Langzaam in verhalen, kwetsbaar in het praten
en kwetsend ook als een kleine messteek
het houden van, het weghouden in de tijden;
liefde, een open land, wintert en zomert in één jaargetij.
Geen vraag, Geen namen meer als teken.
Tot bewijs de redenen ongeldig verklaard.
Zodat. Dit spreeuwenland spreekt, nadrukkelijk en slepend
de sleutelbloemen uit de grond.
Geef me geen uur, de tijd werd omgekeerd verricht.
Woord is telex; stilte, ontstellend bericht!
Bea de Longie
|
|