| |
| |
| |
[nummer 158]
Het T.V.-Spel niemandsland tussen toneel en film
Wie na ruim een kwarteeuw televisie onverschillig welk aspect van het televisiespel wil benaderen, kan zich als vruchtbaar uitgangspunt wellicht nog het best de woorden van de Duitse t.v.-auteur en regisseur, Oliver Storz, uit het begin van de jaren zestig herinneren: ‘het televisiespel blijft voorlopig liggen in niemandsland en niemandsland is het rijk van de patrouilles, van de verspieders...’
Hij heeft daarbij als enige zekerheid dat het genre te maken heeft met drie in wezen verschillende media (televisie, toneel en film) en zou er speels als een gemakkelijke boutade kunnen aan toevoegen: wat het t.v.-spel niet vindt in het theater zoekt het bij de film maar het blijft altijd televisie.
Dat het accent in de volgende beschouwingen vooral moet liggen op de situatie van de kijker lijkt mij als standpunt - ook al is het meer opgedrongen dan spontaan - op zijn minst gerechtvaardigd: zoals in het theater of bij de film staat het hele produktieproces duidelijk in functie van een publiek dat uiteindelijk naar believen aanvaardt of afwijst.
Toegegeven nochtans, een dergelijke benaderingswijze is eenzijdig en beperkt. Integraal wordt het genre beheerst door een grillig samenspel van vier factoren, waarin (naast het publiek) ook de auteur, de regisseur en de acteur de aandacht opeisen. Die drie vooral omdat het zonder meer hun taak is voor een eigen stijl te zorgen: schrijvers met nieuwe inspiratie en een daarbij passende techniek, gesteund op de mogelijkheden en de manco's van het medium; regisseurs met zin voor theater en film en met t.v.-ervaringen waaruit te leren valt; acteurs die het vak integraal beheersen en beseffen dat hun beroep gegroeid is. Dit alles voor een nieuw en nog onwennig publiek dat evenwel enorm talrijk kan zijn en reeds zeer vroeg tot dusver onbekende initiatieven heeft mogelijk gemaakt o.m. wat reeds jaren geleden ‘de grootste schouwburg ter wereld’ werd genoemd. (Alle bij de Eurovisie aangesloten landen geven om beurt een auteur de opdracht een t.v.-spel te schrijven, laten het in de verschillende talen overbrengen en nagenoeg gelijktijdig opvoeren.)
Alles saamgenomen, een ongemeen boeiend en vruchtbaar terrein op de ontginning waarvan wij in elk geval zijn aangewezen, al heb ik de indruk dat de zelfstandigheid van het genre voor velen nog lang een irritante aangelegenheid of illusie zal blijven.
| |
Overgelaten aan het lot
Zoals om het even wie die het t.v.-spel wetenschappelijk of journalistisch-kritisch begeleidt, zou ook de niet gespecialiseerde kijker er een eigen opvatting kunnen op na houden; t.v.-consumenten vormen echter allesbehalve een homogene collectiviteit, onmiddellijk paraat tot het verschaffen van betrouwbare gegevens.
De gemiddelde consument maakt kennelijk helemaal geen onderscheid tussen t.v.-spel en speelfilm of toneelopvoering. Wat kan het hem ten slotte schelen of hij een elektronisch opgenomen t.v.-spel, een t.v.-film, de studio-opname van een toneelstuk of een bioscoopfilm krijgt aangeboden?
Daarbij komt dat de programmadiensten van de televisie zelf ook weinig moeite doen om de zaken voor de aan zijn lot overgelaten
Camera- en belichtingsman Jos Van Schoor meet het licht op het gelaat van een acteur.
kijker enigszins duidelijker te stellen: in wat vaak met de benaming t.v.-spel wordt aangeboden valt esthetisch, dramaturgisch of technisch meestal niet de minste eenheid te ontdekken.
Alle mogelijke vragen daaromtrent: Wat is eigenlijk een t.v.-spel? Bezit het een eigen en zelfstandig kunstvorm? Is het meer met het theater of met de film verwant?... bekommeren de gemiddelde kijker in geen geval en toch zijn zij zo oud als het bestaan van de televisie zelf en nog altijd even actueel.
Geen wonder! Zelfs de specialist heeft na zoveel jaren nog altijd geen aanvaardbare en pasklare definitie voor het begrip t.v.-spel in zijn bereik. Ook het handige en pragmatische ‘origineel t.v.-spel’ (d.w.z. rechtstreeks en in functie van het medium geconcipieerd en geschreven!) dat toch een tijd lang scheen stand te houden, voldoet niet langer en wordt met de dag onpraktischer; vooral sedert bepaalde produkties zowel voor bioscoop als televisie in onderlinge samenwerking tussen filmmakers en t.v.-spel afdelingen tot stand komen en gemeenschappelijk gefinancierd worden. Is dat wellicht de reden waarom sommigen zich vermoedelijk - en misschien terecht! - zijn gaan afvragen of
| |
| |
‘De nachttrein naar Savannah Georgia’, t.v.-spel, naar het gelijknamige verhaal van Marnix Gijsen. Professor: Frank Aendenboom, Holligan: Paul 's Jongers, Mc Guire: Herman Coessens, Kinsolving: Raf Reymen, Guttenstein: Max Schnuur, conducteur: Guido Horckmans. Tekst: Heinz Schutz en Alma Popeyus; regie: Paul Cammermans; programma: Jos Van Gorp; produktie: dienst Drama.
Buitenopnamen met de kleine elektronische camera.
De decorateur heeft hier een volledige treinramp met weinig middelen weten uit te beelden.
| |
| |
er wel een t.v.-spel bestaat dat niet als speelfilm in de bioscoop of als toneelopvoering in het theater zou kunnen vertoond worden?
Een vrij chaotische toestand dus; een echte doolhof waarin een oningewijde - gesteld dat hij dat zou willen doen - onmogelijk zijn weg kan vinden.
Daarom zou ik het genre voorlopig willen omschrijven als volgt: een spel met fictief karakter, geënsceneerd met acteurs, door het medium televisie verspreid en derhalve onderworpen aan de eisen ervan, aan zijn mogelijkheden en beperktheden; zonder enige twijfel verwant met theater en film en toch weer verschillend van beide.
Alleen reeds doordat de televisie de kijker in de huiskamer bereikt of in zijn gewoon milieu, kan het t.v.-spel zonder moeite mikken op miljoenen mensen, wat reeds een belangrijk en niet te onderschatten verschil met de andere medio duidelijk maakt: het onderscheidt zich van de film in de bioscoop en van de opvoering in het theater vooral door de mogelijkheid gelijktijdig een aanzienlijk groter aantal mensen te bereiken en dus vermoedelijk ook tot een grotere ‘Wirkung’ aanleiding te geven. Zo heeft de Franse bedrijfsspecialist, Jean Fourastier, bijv. eens uitgerekend dat het ensemble van de Weense Staatsopera Beethovens Fidelio, een jaar lang ten minste driemaal per dag zou moeten opvoeren om dit stuk in het bereik te kunnen brengen van een miljoen geïnteresseerden. Te bedenken daarbij dat één televisieuitzending, zelfs bij een geringe kijkdichtheid, op één avond in de meeste landen nog meer toeschouwers bereikt, om van mogelijke invloeden voorlopig nog maar te zwijgen.
| |
Tussen toneel en film
Zelfs voor de gemiddelde kijker heeft televisie heel wat te maken met toneel en film, ook al is hij zich misschien niet altijd bewust van het feit dat het medium hem bijna dagelijks met deze kunstvormen confronteert en dat het t.v.-spel niet anders dan een mengvorm van beide kan zijn.
Toneel en film, autonome kunsten maar ondanks alle onderlinge verschillen met elkaar verwant, met elkaar vergelijken (en het t.v.-spel heeft daaraan behoefte) kan nooit betekenen, zoals wel eens gebeurt, ze tegen elkaar uit te spelen; het houdt in te aanvaarden dat het ene medium juist ter wille van zijn eigenheid ook eigenschappen bezit die het andere ontbeert en omgekeerd, waardoor ze onderling ook niet te vervangen zijn.
Beide zijn bovendien geen starre onveranderlijke grootheden. Ze vernieuwen bestendig zichzelf; zij zijn altijd ‘op weg’, niet zelden alleen maar vaak ook samen, wat meebrengt dat hun onderlinge relaties zich nog al eens kunnen wijzigen.
Nu lijdt het voor mij niet de minste twijfel dat de televisie als transportatiemiddel voor diverse soorten toneel en film de toenadering tussen beide nog in de hand heeft gewerkt. Weliswaar maken sommige cineasten een zo overdadig gebruik van de creatieve mogelijkheden van de acteur dat zij amper de reproduktie van een toneelopvoering als resultaat kunnen afleveren en de filmkunst verdacht maken.
Om dat te verhelpen moet het uitbeelden van een geschiedenis veranderen in het vertellen ervan. Wellicht kan het t.v.-spel als bewijs daarvoor gelden: het hoeft zijn toneelafkomst helemaal niet te verloochenen maar het wijst toch duidelijker in de richting van een filmische vertelling. Een toneelopvoering van Voorlopig Vonnis b.v. nagenoeg ongewijzigd voor de camera brengen in een t.v.-studio, betekent tevens gebruik maken van de quasi onuitputbare mogelijkheden van het picturale beeld om daardoor nieuwe betekenissen te creëren en de uitdrukkingsmogelijkheden te verrijken.
| |
Ondubbelzinnig gericht op een publiek
Vooraleer echter op de essentie van beide media even dieper in te gaan toch nog even een merkwaardig feit vermelden dat mij ook voor het t.v.-spel niet zonder belang lijkt en waaruit moet blijken hoe de hele produktie telkens op een publiek gericht staat.
Het is algemeen bekend dat bestsellers uit de literatuur, dat het succes van om het even welk toneelstuk op Broadway, in Parijs of Londen even ogenblikkelijke aansporingen tot verfilming teweeg brengen. Hoeft men zich nog af te vragen waarom?
Vooral drie redenen liggen kennelijk zo maar voor de hand.
De eerste is van cultureel-esthetische aard: de bestendige behoefte om geschikte stof voor verhalen te vinden die wegvoeren
‘Het huis der onbekenden’, t.v.-spel naar de roman van Jos Vandeloo in een bewerking van Evrard Uwents met Willy Vandermeulen in de hoofdrol.
uit de banaliteit van het dagelijks bestaan; befaamde en beproefde thema's uit het internationaal cultuurpatrimonium weer opdiepen om ze een ruimere verspreiding te kunnen geven.
De tweede moet vooral industrieel-economisch gezien worden: film is geleidelijk aan uitgegroeid tot een niet te verwaarlozen tak van de economie, tot een vaak verbijsterende en geraffineerde industrie, permanent op zoek naar wat de toeschouwer zou kunnen behagen. Wat in literatuur en theater aanspreekt is vermoedelijk ook elders rendabel en houdt voor de film minder risico's in.
Ten slotte is het verschijnsel ook sociologisch niet onbelangrijk: van bij zijn ontstaan heeft dit aspect van de film de mogelijkheid geboden om de acteur een ruimere bekendheid te geven, om hem te onttrekken aan de anonimiteit en van hem een ster te maken. Wijst niet het befaamde ‘Famous players in famous plays’ van een bekende produktiemaatschappij reeds zeer vroeg en ondubbelzinnig in die richting?
| |
Communicatie en schouwspel
Wagen we nu echter een poging om te peilen naar de zin van theater en film.
Toneel is in essentie communicatie en schouwspel: een soort communio tussen een auteur en een publiek, gerealiseerd door de regisseur door middel van de acteurs. Het kan alleen echt bestaan bij de gratie van de opvoering voor een publiek, het klankbord waarop de acteur zijn rol speelt.
Het voert de mens in een fictief paradijs buiten zijn dagelijkse werkelijkheid, in een klatergouden schijnwereld die op conventies en afspraken berust, op de stilzwijgende overeenkomst tussen diegenen die ‘spelen’ en hen die bereid zijn het spel mee te spelen, zodat er een nieuwe werkelijkheid ontstaat naast de ons bekende, waarvan ze de uitbeelding is.
Het toneel, dat onbegrijpelijk wonder dat zich avond aan avond overal op de wereld herhaalt en waarin de theaterbezoeker onvoorwaardelijk gelooft, maakt het mogelijk samen met de acteur een nieuwe werkelijkheid op te roepen en te aanvaarden, ook al weet hij zeer goed dat ze niet echt is: dat de Hoop van Zegen niet vergaat, dat een intelligente en mooie vrouw als Hedda Gabler geen zelfmoord pleegt en dat Richard III nooit zijn koninkrijk zou afstaan voor een
| |
| |
‘Herberg ‘In 't Misverstand’, t.v.-spel van A. Moskalyk naar de gelijknamige roman van Antoon Coolen.
Programma: Bert Brauns; Produktie: Hubert Van Herreweghen; scenario en regie: Antonin Moskalyk. Met Alex Wilequet, Frans Van den Brande, Leo Dewals, Bert Struys, Marcel Hendrickx, Bob Van der Veken, Jackie Morel, Hugo Van den Berghe, Rose-Marie Bergmans, Ann De Wilde, Jo De Meyere, Mieke Verheyden, Lieve Moorthamers, Roger Bolders, Bert André, Denise Deweerdt, Stijn Peeters, Magda Cnudde, Jenny Tanghe, Bob Storm, Jos Simons, Joris Collet, Maurits Goossens, Walter Cornelis en Rita Wouters. Een algemeen beeld van een ouderwetse kermis van op de grote filmkraan genomen.
paard.
Ook de speelfilm is in wezen niet anders dan communicatie en schouwspel: een soortgelijke maar nu mechanisch geregistreerde ontmoeting met een publiek en het uiteindelijk resultaat van een uiterst verfijnd technisch proces. Dat levenloze voorwerpen hier (zoals in De rode ballon van Lamorisse) de rol van de acteur kunnen overnemen maakt eigenlijk zelfs geen noemenswaardig verschil.
In de film gaat het echter niet meer om uitbeelding: hij is de afbeelding van de ons bekende werkelijkheid door het mechanisch gereproduceerde beeld: een spiegel die (zoals Stendhal eenmaal droomde voor de literatuur) de werkelijkheid reflecteert, concreet en tastbaar.
Zowel toneel als film zijn dus in wezen schouwspel: het oproepen van een imaginaire wereld waarin we niet leven maar waar we als toeschouwers naar kijken; geen werkelijkheid, maar het herscheppen ervan, telkens op een eigen manier.
Het toneel kan de werkelijkheid als uitgangspunt en als inspiratiebron aanwenden en vermag - zoals in de periode van het naturalisme - zelfs een hoogst aanvaardbare nieuwe werkelijkheid naast de bestaande te creëren. Maar de film is toch de allereerste kunst die de werkelijkheid concreet gebruikt en nodig heeft; die uit de werkelijkheid kiest en selecteert en zelfs niet aarzelt die werkelijkheid te ‘ensceneren’ om het beeld in de spiegel echter, boeiender en overtuigender te maken.
| |
Met het merkteken van het medium
Er is weinig inspanning nodig om de televisie te zien als een totaliteit waarin film en toneel slechts onderdelen zijn van een verbazend geheel.
| |
Ondermijning van het schouwspel
In mijn geboortedorp bestond er destijds een warenhuis waar je gewoon alles kon kopen: levensmiddelen en speelgoed, poeders en wonderzalf, visgerei en fruit, de Mechelse catechismus en zelfs de romans van A. Hans. Als kind heb ik dat geweldig gevonden; later heb ik het onsmakelijke van mijn wonderbazaar ingezien: de bruine zeep naast de boter, het zelfrijzend meel naast het bleekwater, mijn geliefkoosde lectuur naast het van kleur verschoten ondergoed. Op een dag ben ik in het naburige dorp naar een echte boekwinkel gegaan.
Het is helemaal niet misprijzend bedoeld, ik wil maar dit zeggen: de t.v. is zo'n soort wonderbazaar, een groot warenhuis waarin echter maar een afdeling gewijd is aan het spel, aan het theater en aan de film; die bovendien nooit helemaal los staat van de andere: Rohmers Ma nuit chez Maud tussen een mededeling van de regering en geboorteregeling of ballet voor debutanten; Romeo en Julia tussen ‘Jonger dan je denkt’ en geslachtsziekten of een hartoperatie.
Dat het medium televisie de zuiverheid van het begrip schouwspel gevoelig heeft aangetast, valt niet meer te ontkennen.
Ondanks een aantal ingrijpende wijzigingen in de loop van de vorige eeuw kan het nog altijd niet helemaal worden los gemaakt van zijn religieuze oorsprong met het karakter van viering of ritueel, zelfs wanneer het met godsdienstigheid ook niets meer te maken heeft: in wezen is het toch een gebeurtenis gebleven buiten het gewone, een uitzonderlijk moment in ons bestaan (zelfs wanneer het achteraf helemaal niet zo uitzonderlijk blijkt te zijn!), geladen met een zekere verwachting.
De democratisering van het spel heeft niet alleen tot een bredere ontspanning gevoerd
| |
| |
maar evenzeer tot een soort ontluistering ervan, in die zin dat - o.m. door het inburgeren van de film, het populaire spektakel bij uitstek - elke vorm van schouwspel zijn buitengewoon karakter stilaan is gaan verliezen. Een feit waarvan men het belang moellijk kan overschatten.
| |
Breken van de toverstaf
In de wereld van het theater bestaat de bekende uitdrukking ‘voor een uitverkocht huis spelen’. Zij herinnert mij eraan dat niet alleen een schouwburg een gebouw is waar men niets doet dan toneelspelen maar dat ook een bioscoop gebouwd en ingericht werd met geen andere bedoeling dan er films te vertonen.
Wat de mens naar theater en bioscoop zal blijven drijven, is niet zozeer zijn zucht naar ontspanning maar veeleer zijn natuurlijke hang naar het spel, de voor hem zo noodzakelijke vlucht uit de realiteit die in theater en bioscoop ipso facto wordt opgeheven. Er is bij hem de wil en de bereidheid om te ontsnappen aan de greep van het dagelijks bestaan en die evasie wordt hem gewaarborgd: hij betaalt ervoor even als ieder ander die hetzelfde zoekt.
Die bereidheid draagt in zich niet zelden een vreugde die op spel en illusie vooruitloopt omdat hij zich bewust vooraf openstelt voor het vreemde en lokkend avontuur, voor dat beslissend moment waarop hij zijn bewustzijn in dat van anderen overschakelt bij het donker worden van de zaal, waarin de projectoren dadelijk een nieuwe wereld zullen onthullen, een wereld van illusie en droom die hij meedromen kan.
Er is zelfs meer. In die donkere zaal beleeft de toeschouwer het menselijk avontuur dieper en echter, grootser ook, niet alleen maar in gezelschap van anderen.
De toeschouwer die zich vol verwachting in zijn zetel neerlaat, is bereid afstand te doen van zijn eigen wereld en aanvaardt onbewust deel te worden van een kleinere of grotere gemeenschap.
Wat J.L. Barrault gezegd heeft over het theater geldt evenzeer-alhoewel niet in dezelfde mate - voor het publiek van de filmzaal: ‘Deze collectieve ziel kan geen enkele toeschouwer aanvoelen zonder het totaal van de andere toeschouwers, zonder dat geheimzinnige schouder aan schouder zitten, dat een schouwburgzaal verandert in
‘Even bewesten Ouessant’ t.v.-spel van Libera Carlier, met Cara Van Wersch, Robert Marcel, Paula Sleyp, François Bernaerd, Rik Andries, Gerda Lindekens, Lia Lee, Greta Verniers. Regie: Kris Betz.
een soort magnetische kolom met volmaakte zintuigen’.
Ook de film ontleent ontegensprekelijk iets van het fascinerende aan de invloed van het milieu, het mysterieus-magisch samenzijn met een aantal naamlozen dat vooral voelbaar wordt op momenten van grote spanning of ontroering die mij persoonlijk meer dan eens aan de gewijde sfeer van de schouwburg herinnerd hebben.
De ‘tycoon’ Samuel Goldwyn besefte dit reeds lang geleden toen hij opmerkte: ‘De film zal niet sterven zolang het in de bioscoop donker is’. Die betovering ervaart de telekijker helemaal niet. Binnen de wanden van zijn verschrikkelijk vertrouwde omgeving blijft hij bestendig waakzaam en actief: kinderen die naar bed moeten, roken, drinken, telefoon, bezoekers... Kan er in die omstandigheden van schouwspel nog wel sprake zijn? Is de toeschouwer niet veeleer een consument geworden? De bereidheid van de theater- of bioscoopbezoeker is hem in elk geval vreemd; eigenlijk is hij nog maar zelden belever van het schouwspel tenzij wanneer het medium hem volledig in zijn greep heeft. Trouwens krijgt hij ook niet zoveel te zien dat hij nauwelijks nog reageren kan? Heeft het buitengewone zijn glans niet verloren? Is het niet teruggebracht tot gewone van elke dag?
De televisie - slechts een banaal gebruiksvoorwerp - aanzetten, is routine geworden en sleur, heeft elke vorm van verwachting verloren, werd reeds lang van alle plechtigheid en luister ontdaan.
Dat het kleine scherm door zijn formaat minder suggestief zou werken, is esthetisch wellicht niet zonder belang maar wijst toch meer in de richting van de technische en psychologische eigenschappen van het medium en op de communicatiesituatie van de kijker die hoe langer hoe meer de indruk krijgt dat alles wat hij in de t.v. ziet echt is: de zo vaak gebruikte close-up kan die indruk alleen maar verstevigen omdat de kop van een acteur op het kleine scherm verschijnt met nagenoeg dezelfde afmetingen als een hoofd in welkelijkheid bezit. Vandaar nog een ander belangrijk verschil.
| |
Gevaarlijke geloofwaardigheid
Hierboven werd er reeds op gewezen dat de televisie niet alleen een transportmiddel is voor het fictieve maar ook voor allerlei facetten van de realiteit. Dat die twee vaak erg door elkaar lopen maakt haar ook totaal anders. Haar oeridee en wellicht ook haar grootste aantrekkingskracht schuilen in de gelijktijdigheid van gebeuren en ontvangst in de huiskamer: de Olympische spelen in Mexico, München of Montreal; tennis in Wimbledon; de Europacup voor landskampioenen of de wereldbeker voetbal; Molukkers die een trein kapen en een school bezetten...
Zij is het enige massamedium dat met beeld en klank verwijderde gebeurtenissen rechtstreeks en zonder enige tijdverschuiving weergeven kan: inderdaad ‘ver zien’ in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Nu is het juist die mogelijkheid, nl. een gelijktijdig (of verschoven) meebeleven van om het even welke gebeurtenis te realiseren, die de televisie een hogere graad van werkelijkheid en geloofwaardigheid verleent zodat de kijker allerlei ingrepen in die werkelijkheid vaak niet meer gaat merken: fictie en realiteit gaan tot één en dezelfde wereld behoren en vloeien soms onmerkbaar in elkaar.
In dit licht zou men bijna kunnen stellen dat het medium echte gebeurtenissen meedeelt en fabels zo vertelt alsof ze werkelijkheid waren. De kijker kan niet meer los van dat hem vertrouwde gevoel: er rechtstreeks bij
| |
| |
zijn en wat werkelijkheid is of aan werkelijkheid grenst, meebeleven. Dit karakter dat alleen de televisie eigen is, stemt tot nadenken. Toen de B.B.C. op 20-2-1959 het t.v.-spel Voor Zonsondergang uitzond, ontstond er bij de bevolking een volslagen paniek: de landing van een raket in Londen (deel van het t.v.-spel) werd ten onrechte als een bericht uit de actualiteit geïnterpreteerd en ervaren.
Dit voorbeeld is geen unicum; het bewijst met vele andere dat de televisie juist wegens dit werkelijkheidskarakter een invloed bezit die in het theater of in de bioscoop gewoon ondenkbaar zou zijn.
Nu het helemaal niet meer onwaarschijnlijk lijkt dat het realiteitskarakter van veel t.v.-uitzendingen ook op scenisch-fictieve uitstraalt, zou men, alleen rekening houdend met de ontvangstsituatie van de kijker, het t.v.-spel ten slotte kunnen omschrijven als een vorm van scenisch-fictieve vertolking in het niemandsland tussen toneel en film; door het medium televisie verspreid worden er quantitatief een ondenkbaar groter aantal toeschouwers bereikt dan in de bioscoop of in het theater, terwijl vooral door de geloofwaardigheid van het medium tevens qualitatief grotere invloeden een kans krijgen.
Wat de opdracht van de kijker zeker niet gemakkelijker maakt en voor hem alleszins de verplichting inhoudt met het medium te leren leven.
Ja, het t.v.-spel beweegt zich nog altijd in niemandsland, ergens tussen toneel en film. Alles wat iemand er theoetisch kan over vaststellen, is louter voorlopig en zal later door de praktijk moeten worden aangevuld en eventueel ook verbeterd.
Dat er naar de mening van sommigen geen t.v.-spel bestaat of dat het slechts een speelfilm zou zijn door de televisie verspreid, belet niet dat er ook andere standpunten mogelijk zijn. Niemandsland blijft inderdaad het terrein van de verspieders en op dat gebied punten van overeenkomst en verschil onderzoeken van drie verschillende media en hun onderlinge beïnvloeding en wisselwerking tegen elkaar afwegen, is een boeiende maar zeker geen gemakkelijke opgave.
Jaren geleden heb ik, n.a.v. mijn televisiebewerking van The Browning Version (een toneelstuk van Terence Rattigan, waarvan ook een film bestaat) met wijlen regisseur Nog een tafereel uit ‘Herberg In 't Misverstand’.
Nog een fatereel uit ‘Herberg In 't Misverstand’.
Ben Royaards meer dan een uur lang gediscussieerd over wat een t.v.-spel dan eigenlijk wel was. Het resultaat van een lang gesprek is bondig samen te vatten als volgt: ‘Geen toneel en geen film, maar iets wat het midden houdt tussen die twee, en in elk geval een produkt dat door de televisie verspreid wordt. Dat lijkt misschien nog erg vaag maar naar wat het precies is, zijn we nog altijd op zoek’.
Ik geloof niet dat de tijd aan de essentie van deze opvatting veel heeft kunnen veranderen, al zijn de mogelijkheden om dit standpunt te verhelderen intussen ongetwijfeld ruimer geworden.
Wellicht is dit alles voor de kijker van weinig of geen belang, wat in zekere zin te betreuren valt, vermits het uiteindelijk allemaal om hem begonnen is en om hem alleen te doen is. Voor hem verandert een door de t.v. uitgezonden toneelopvoering niets aan die opvoering zelf en wellicht is dat ook niet het grootste bezwaar. Maar hij zou toch moeten leren inzien dat diezelfde opvoering op het kleine scherm televisie wordt d.w.z. dat camerastandpunten, closeups, pano's en travellings voor een resultaat zorgen dat bepaald wordt door de technische mogelijkheden van het medium dat televisie heet.
Maar in elk geval zou hij moeten beseffen dat televisie anders is: met een inherente neiging tot ontluistering van het eigenlijke schouwspel en met een groter realiteitskarakter dan de andere media; dat hij evenwel altijd over de ruimste keuze van vrijheid blijft beschikken, niet alleen vooraf maar ook middenin: het is de kracht en de zwakheid van het medium. (Ook bij het t.v.-spel is het uit- of omschakelen van het toestel zeer gewoon en in elk geval heel wat gemakkelijker en normaler dan het verlaten van het theater of de bioscoop tijdens de voorstelling.)
Moge het ten slotte vooral tot hem doordringen dat hij zich door die vrije en eigenmachtige keuze nooit door het medium moet laten manipuleren, als hij het zelf niet wil. Een opgave die zich niet tot het t.v.-spel alleen beperkt maar natuurlijk veel ruimer is.
Jo Daems
| |
Bibliografie
J. Segers e.a.: Film, zevende kunst, tiende muze. Cedoc, Brussel.
P. von Rüden: Das Fernsehspiel, München, 1975.
O. Storz: Bestaan er al televisiewetten en hoe kan men die leren? In: Filmforum, Nr. 2, 1964.
|
|