| |
| |
| |
Poëtisch bericht
Samensteller: Armand Van Assche
traagwerkende bitterheid
gedicht voor André Demedts
In het onbehagen van een ontspoorde tram
de eerste mist van het verleden tegenkomen,
die stank van nat papier en reptielen
die bijten in een gekloven lip.
Dat verschroeid gezicht in een eksotische tuin
van kille keramiek en wit aanbellende violen
aan de graftempel van geeuwende dagen
en een zwijgende telefoon.
Het schor geschreeuw in versmallende aders
op het tochtig perron van vertrekken,
die gaten in geschroeide gedachten
onbeweeglijk vastgezogen in diep wier.
En zo in opengereten en verpulverde steden
oud goud beginnen te vergaren,
opnieuw gekiemd als laatste held
gevangen in de cirkel van eenzaamheid.
| |
leven met een droom
nog brozer dan herinnering
en in 't ontwakend ochtenduur
waar hoop ligt in hernieuwde dromen
| |
| |
afscheid
ik heb de dagen op een rij gezet
mijn wonden voor het laatst gebet
mij bij de buren voor het afscheid aangemeld
de kaarsen heb ik gedoofd
een late herinnering gestreeld
en als een klown met een pluim op mijn hoofd
een droevig lied op mijn fluit gespeeld
ik heb al de deuren gesloten
de sleutel op het plankje gelegd
de rode wijn in mijn beker gegoten
wat banaals tegen mijn vrouw gezegd
| |
euridice
Wij zijn het dolen gewend
die elk woord gevangen houden.
zo langzaam golft het gerucht naar de overkant
in gapende grijze ravijnen
ze wiegt mee op geloof en verraad.
Je staat op de heuvel en schreeuwt
je handen aan de getuite mond
maar onuitgesproken woorden
en de overkant spreekt een andere taal.
| |
want landschappen sterven niet
hun vruchtbare voetstappen
denk aan zijn naam die je grifte
in de melaatse schoolmuren
en vergeet dat de deur in de grendels sloeg
toen je door het slaapkamerraam
want weet dat in het woud wild schuilt
zoals jij schuilt in deze koolzwarte cel
maar alleen jij vertelt in monosyllaben
aan de schim in de spiegel
| |
gedenk o mens
opgedragen aan de 14-jarige Britse soldaat te Poelkapelle gesneuveld en aldaar begraven
In het voorbijgaan wordt even
stilgestaan. De dode heeft zich
stil verzameld. Het gezicht naar
binnen gekeerd, want alles is hier
ingesneeuwd, al jarenlang.
Uit het puin het kruis. Bemost
en beproefd. Vandaar de dunne
woorden, de schilferende cijfers,
een letter tot op het bot versleten
even boven de grond. Wie niet kan
zingen, moet zachtjes zwijgen.
| |
| |
| |
vergeten dromen
op het graf van de stilte.
ophangen aan de witte muur.
| |
herfst
een tijd van warme dikke beige rolkragen
lopen stotterend te stoeien
in de hopen dode bladeren
| |
| |
verlangen
van mijn liefde voor jou.
schittert elke steen van:
van je binnen zijn in mij.
Er fladdert een zeer witte
van mijn verlangen naar jou.
| |
hadewijch
(Voor mijn dochtertje Hadewijch, 5 maanden oud)
Haar lieve lach bracht ze mee
dat wij nauwelijks vermoeden,
omfloerst, voor haar geboorte.
waar enkel kinderen zijn.
Die glans bleef in haar ogen staan
alsof die zomer eeuwig duren zou.
Voor ons een hoopvol teken
een troostend licht uit blijer tijden.
Wij willen haar op handen dragen,
haar lach, haar glanzend'oogjes
Want alles is nog licht van verre sterren
in haar kleine, tedere ziel.
Zij draagt iets van een eeuwige lente
in onze donkere, herfstelijke landen.
Zij maakt onze ogen en handen licht
en onze harten weer bereid
om terug te keren naar het land
achter de sterren, voorbij de tijd.
| |
|
|