Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 321] [p. 321][nummer 155] Herfstgetij op de Abdij van Male I Ik dank U Heer voor al het goed telkens als Gij mij huivren doet, wanneer Uw schoonheid door de dingen breekt en mij zeer stil maakt, wijl GIJ spreekt! II Naast witte bogen, breed portaal waar doorheen traag de zusters schrijden, die zich aan 't koorgebed gaan wijden, eenvoudig en per twee als in een oud verhaal. Het orgel zingt een freel koraal en klare zuiv're stemmen stijgen langsheen mijn open raam. Mocht alles even helder zijn, ook 't praten van geleerde heren, 't waar als volmaakt om hier te zijn en als een kind weer 't lachen leren. III Te midden van 't verkleurend groen stààt als een burcht van toen, de zware torens opgeheven in het steeds wentelend getij, ééns vesting van de Vlaamse graven thans levende abdij. Wij zitten met 'n kleine groep van leken uit al 's Heren landen ons te bezinnen, hier bijeen gedreven: er staat een teken aan de wanden, in Oost en West geschreven. Wij wringen onze handen bezorgd om wat nog rest van het mystieke lichaam van de Heer dat eens het avondland omspande. Er is een man gekomen met een triest bericht uit Rome en een dichter uit het verre Polen stamelt monotoon zoals een onheilsbode over zijn kwade droom. Ons eigen Westen weten wij verzinkt in onverschilligheid en twijfels. Wij worden angstig besluiteloos, bedreigd! De zusters van het Slot als blijde kinderen in de dienst van God en van de mensen, gaan aan ons ‘piekeren’ voorbij: zij doen hun liefde-taken verder als altijd. Maar plots klinken hun stemmen op zeer ver, toch hoorbaar zingend, biddend, gregoriaans in hun lichtende kapel wat verder-op: ‘Salve nostros peccatores’ smeken ze als met één stem en ietwat daarna klinkt nog even ‘et voluntas tua in aeternum’. Zij zeggen dit tot Hem die ons allen heeft geschreven in de palm van Zijn hand. [pagina 322] [p. 322] Een wijze vrouw uit Wenen legt met klare woorden 't eenvoudig juist verband, zij begint het ‘vader-ons’ te lezen. En of wij 't voor het eerst aanhoorden, mannen van klein geloven, dringt de betekenis tot ons door: Uw Rijk ‘moet’ tot ons komen, hoe ook Uw wil geschieden zal, ons schulden zullen wij berouwen wij leggen onze lauwheid af en gaan gesterkt aan 't bouwen! Er valt een straal van hoop die blinkt in onze ogen en in ons harten gaat beklijven. De zusters zingen en zij werken voort voor het verhoren van ons aller bede. Het slot van Male waar men de stilte hoort waar de duiven rond de torens drijven is weer een huis vol hoop en vrede. Rik Jacobs Vorige Volgende