| |
| |
| |
[nummer 153]
Gent en de opstand tegen Spanje
Karel V heeft een herhaling van het Gentse volksoproer van 1539 willen voorkomen, niet alleen door de bouw van een dwangburcht en de gedeeltelijke ontmanteling van de stadsversterkingen, maar ook door een reeks sociale hervormingen en politiek-economische maatregelen, die de welvaart zouden vergroten en de redenen voor misnoegdheid bij de bevolking wegnemen. De nieuwe grondwet, Concessie Caroline genaamd, verruimde de toegang tot het meesterschap in de ambachtsgilden en bevrijdde aldus de nijverheid van de monopolies der neringen; ook werden de voorrechten afgeschaft, die de landelsvrijheid der vreemdelingen ten voordele van de eigen poorters beperkten. Dank zij deze impulsen werd Gent al spoedig de hoofdmarkt van het Vlaamse linnen. In 1563 werd de Sassevaart in gebruik genomen, doch drie jaar later luidde de Beeldenstorm een periode in van godsdienstige en politieke troebelen, die de economische opgang van de stad voor eeuwen hebben verhinderd. Omstreeks 1522 kreeg de godsdienstige hervorming haar eerste aanhangers te Gent. Minder om dogmatische redenen, dan wel ten gevolge van de opvallende misbruiken in de
Zicht op Gent in 1524 (houtsnede door Pieter de Keysere).
roomse Kerk, de muntontwaarding, de levensduurte, de stijgende werkloosheid en het totale verval van de traditionele lakenweverij, werden teleurgestelden en benadeelden gewonnen voor het protestantisme, dat in de opvatting van deze mistevredenen in de eerste plaats een kritiek van de gevestigde machten inhield, alsook de mogelijkheid voor ieder om zijn eigen lot in handen te nemen. Onder de regering van keizer Karel waren de hervormden in hoofdzaak lutheranen en wederdopers. Vooral deze laatsten werden het slachtoffer van een bloedige repressie.
Veel belangrijker was het calvinisme, dat ten tijde van de troonsbestijging van Filips II in onze streken verspreid werd. Het calvinisme, dat van een soliede godsdienstige organisatie was voorzien en op zeer energieke wijze Kerk en Staat veroordeelde, kende een snel en moeiteloos succes in alle lagen van de bevolking bij mensen die zich aan de voorrechten van de clerus ergerden of wie het katholiek geloof onverschillig liet; bovendien waren velen de onverdraagzame en landsvreemde koning Filips niet goed gezind en traden tot het calvinisme toe om op die manier tegen de regering protest aan te tekenen. De hervorming kreeg de meeste aanhangers waar moderne grootindustrieën waren gevestigd, zoals de nieuwe draperie in de streek van Hondschote, Belle en Armentières. De sociale struktuur bestond er uit een klasse van kapitalisten, die een massa loonarbeiders gebruikten, en deze kringen waren biezonder ontvankelijk voor de nieuwe leer. Te Gent, waar de tradities van het corporatief stelsel nog naleefden, waren de protestanten niet zo talrijk.
Het was dan ook in de Zuid-Vlaamse nijverheidsstreek dat op 11 augustus 1566 de Beeldenstorm begon. Snel verspreidde de beweging zich over de gehele Nederlanden, zonder ergens weerstand te ontmoeten. Op 22 augustus werden te Gent met de toelating van de verbouwereerde en machteloze hoofdbaljuw de kerkelijke kunstschatten vernield. De meeste brekers waren vreemdelingen die te Gent een vak leerden en met de moeilijke tijd geen werk vonden. In enkele uren brachten zij ons kunstpatrimonium een onschatbaar
| |
| |
Portret van Filips II, zoon van keizer Karel, koning van Spanje en graaf van Vlaanderen (schilderij door een Spaans meester, 16de eeuw).
en onherstelbaar verlies toe. Eens het kwaad geschied was en de wethouders en de katholieken van hun verrassing en de schrik bekomen waren, volgde de reaktie. De vreemde gasten werden uitgewezen, de beeldenstormers aangehouden en terechtgesteld, de predikingen verboden. Vele geuzen vluchtten naar Engeland.
Toen de rust en de orde al weer hersteld waren, kwam in augustus 1567 de hertog van Alva aan het hoofd van een Spaans leger naar de Nederlanden. De aanwezigheid van vreemde soldaten, de aanstelling van Alva tot landvoogd en het invoeren van bestendige belastingen druisten in tegen de privilegiën van deze landen. Samen met de genadeloze vervolging van geuzen en rebellen door de Inquisitie en de Raad van Beroerten hebben deze feiten een gewapende weerstand uitgelokt. Op 1 april 1572 werd de kleine haven van Den Briel in Zuid-Holland door de Watergeuzen ingenomen. Enkele dagen later betoonde de stad Vlissingen in Zeeland haar aanhankelijkheid aan de prins van Oranje, zodat de monding van de Westerschelde voortaan door rebellen werd beheerst. Daarop ondernamen Willem de Zwijger en zijn broeder Lodewijk van Nassau veldtochten in Brabant en in Henegouwen, maar bij gebrek aan hulp van de Franse hugenoten moesten zij voor Alva het onderspit delven. Holland en Zeeland hielden stand en hebben gedurende vier jaren onder leiding van Oranje gans alleen de strijd voortgezet. De calvinisten vormden er de kern van het verzet; ook Oranje ging nu tot hun leer over. Onophoudelijk werd het platteland van de niet vrijgevochten provincies door de geuzen geterroriseerd.
De politiek van Alva had gefaald. Hij werd vervangen door Don Luis de Requeséns, wiens pogingen tot verzoening te laat kwamen om de twee afgescheurde gewesten nog terug te winnen. Ondertussen bleven de vreemde soldaten in het land en werd er met de privilegiën geen rekening gehouden. De ontevredenheid hierover was de oorzaak dat de Staten weigerden de financies toe te staan die nodig waren om het leger te onderhouden, met het dubbel gevolg dat enerzijds de oorlog tegen de rebellen in het Noorden niet krachtig genoeg kon worden gevoerd om de terreurdaden van de opstandelingen te doen ophouden, en dat anderzijds de sinds jaren niet meer betaalde soldeniers van het koninklijk leger aan het muiten gingen.
Het gebeurde tijdens de regering van de Raad van State, die na de onverwachte dood van Requeséns op 5 maart 1576 de Nederlanden bestuurde, dat de Spaanse soldaten in opstand kwamen tegen hun bevelhebbers en rovend en plunderend door Brabant trokken. De 25ste juli werd Aalst bij verrassing door de muitende troepen ingenomen en gebrandschat. De Gentenaren voelden zich rechtstreeks bedreigd, daar het Spaans garnizoen van het kasteel wel eens gemene zaak met de muiters zou kunnen maken en de hoofdstad van Vlaanderen overvallen. Zonder uitstel begon men de belegering van de citadel om de Spanjaarden te verdrijven. Deze oorlogssituatie veranderde grondig de verhouding tussen de rebellerende staten Holland en Zeeland en de overige Nederlandse provincies, daar beide partijen nu gewapenderhand dezelfde vreemde verdrukker bestreden. Willem van Oranje zocht contacten en maakte propaganda in de nog gehoorzame gewesten; met succes overigens, want te Brussel werden de leden van de Spaansgezinde Raad van State gevangen genomen. De Staten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen riepen eigenmachtig de Staten van de andere katholiek gebleven gebieden bijeen. Zij wilden de orde en de rust in de gezamenlijke Nederlanden herstellen door het vertrek van de Spaanse troepen en de verzoening van Holland en Zeeland met de koning te bewerkstelligen. Men aarzelde zelfs niet de hulp van Oranje in te roepen voor de belegering van het Gentse kasteel. Terwille van de aanwezigheid van dit Prinsenvolk te Gent drong Oranje erop aan dat de Staten-Generaal van alle Nederlanden te Gent zouden vergaderen.
De besprekingen werden geopend op 19 oktober 1576. Over de pacificatie van onze gewesten was men het in grote lijnen eens; de enige knelpunten waren de godsdienstvrijheid in de opstandige provincies en de gehoorzaamheid aan de nieuwe Spaanse landvoogd Don Juan van Oostenrijk. Men kwam tenslotte overeen de religiekwestie voorlopig te bevriezen en de gouverneur slechts te aanvaarden wanneer hij de vreemde troepen zou wegzenden en alleen met inheemsen en in overleg met de Staten-Generaal zou regeren. In een sfeer van anti-Spaanse gevoelens, nog versterkt door het uitbreken van de Spaanse Furie te Antwerpen op 4 november 1576, werd op 8 november de Pacificatie van Gent ondertekend. Drie dagen later gaf het garnizoen van het Gents kasteel, na maandenlang het beleg van de Staatse troepen te hebben doorstaan, zich eindelijk over. Veel verbannen Gentse geuzen keerden naar hun vaderstad terug.
Maar de voorstanders van een algemeen Nederlands verzet tegen het Spaanse gezag hadden het pleit nog niet gewonnen. Door de bepalingen van de Pacificatie in te willigen, wist Don Juan zich als gouverneur-generaal te doen erkennen, doch zijn eis dat het katholicisme in alle gewesten zou hersteld worden werd door de protestanten verworpen. Daarop maakte de landvoogd aanstalten om gewapenderhand zijn wil op te dringen en het land van opstandelingen te zuiveren. Dadelijk traden de Staten-Generaal in de oppositie: zij riepen Oranje naar Brussel en beslisten tegenover Don Juan een nieuwe, nationale regering op te richten. Daar men vreesde dat de Spaanse landvoogd de grote steden zou overvallen, begon men alle dwangburchten te slopen en stadsversterkingen aan te leggen.
Het bleek al spoedig dat de Nederlandse gewesten, die tot dan toe slechts door een personele unie waren verbonden geweest, moeilijk hun eenheidsfront in stand wisten te houden. De katholieke edelen en de hoge clerus ergerden zich aan de grote invloed van de calvinistische prins van Oranje in de
| |
| |
Staten-Generaal en bij de bevolking van de steden. Toen Willem de Zwijger tot ruwaard of beschermer van de provincie Brabant werd uitgeroepen, zochten de Staten-Generaal het evenwicht te bewaren door zijn tegenstander Filips van Croy, hertog van Aarschot, de leider van de katholieken, als stadhouder van Vlaanderen aan te stellen. Doch door die benoeming gingen te Gent, hoofdstad van het graafschap, de poppen aan het dansen.
Het welslagen van de opstand had voor vele stedelingen nieuwe horizonten geopend. De leden van enkele oude Gentse patriciërsfamilies, die zich de erfgenamen wisten van een traditie die de stad in vroeger eeuwen tot een der meest welvarende gemeenschappen van de Westerse wereld had doen uitgroeien, achtten het ogenblik gekomen, nu het land van het monarchaal absolutisme was bevrijd, om de middeleeuwse toestanden te herstellen, waaraan door de Concessie Caroline in 1540 een einde was gesteld. Zij verlangden dus de teruggave der stedelijke privilegiën, het herstel van de voorrechten en monopolies, van de voormalige sociale en politieke strukturen en van Gents overwicht in de schoot van de Vier Leden van Vlaanderen. Naast deze voorstanders van de stedelijke zelfstandigheid had ook de politiek van Oranje, gericht op het handhaven van de Pacificatie, heel wat aanhangers te Gent. En last but not least waren er de calvinisten: de ondertekening van de Pacificatie had de vervolgingen doen ophouden en nu de Staten
Portret van Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, op een bronzen gedenkpenning (Zuidelijke Nederlanden, 1567).
De Beeldenstorm (burijngravure door Frans Hogenberg).
met de Spaanse landvoogd hadden gebroken, grepen zij de kans waar om ook in het Zuiden duurzame kerkgemeenschappen uit te bouwen. De congruentie en later het uiteengaan van al deze krachten en strevingen zouden aan de opstand te Gent een specifiek karakter geven, te meer daar de komende ontwikkelingen zich grotendeels binnen het stadsbestuur zouden voordoen.
In het najaar van 1577 kwam een groep patriciërs, waarvan de calvinistische jonker Jan van Hembyze de spreekbuis was, in beweging en eiste met aandrang het herstel van de oude stedelijke instellingen en voorrechten. De Staten-Generaal gaven hun toestemming maar de conservatieve, katholieke hertog van Aarschot, die al wat autonomist, Orangist of hervormingsgezind was ten zeerste wantrouwde, weigerde de teruggave der privilegiën officieel af te kondigen en dreigde ‘dat men die privilegie-roepers wel vinden zoude, en dat zij met hunne aanhang eene galge verdienden’ Daaruit begrepen deze laatsten dat er vlug moest gehandeld worden, als zij hun leven en hun zaak nog wilden redden, en zij besloten een machtsgreep uit te voeren. Willem de Zwijger, die de hertog van Aarschot nu niet bepaald in het hart droeg, steunde heimelijk hun plannen. In de nacht van 27 op 28 oktober 1577 werd de hertog van Aarschot in het Hof van Sint-Baafs gearresteerd en in het huis van Frans van de Kethulle, heer van Rijhove, een trouwe partijganger van Oranje, opgesloten. Hij kreeg er spoedig het gezelschap van andere gematigde of koningsgezinde edelen en geestelijken, onder wie de hoogbaljuw van Gent en de bisschoppen van Ieper en Brugge, die ook in de vroege morgen werden aangehouden. Om elke reaktie te voorkomen, verzamelde Rijhove een driehonderdtal leeglopers en voorzag ze van wapens. De eerste november werd naar het voorbeeld van Brussel een raad van XVIII man samengesteld, die zich in samenwerking met het stadsbestuur zou toeleggen op de restauratie van de oude bestuurlijke en corporatieve stelsels en op de versterking en verdediging van de stad tegen Don Juan en zijn partijgenoten. Men ziet dat dit programma een tamelijk exclusief stedelijk karakter vertoonde. De arrestatie van de katholieke hoogwaardigheidsbekleders had weliswaar voor Oranje de betekenis van een persoonlijke revanche op zijn tegenstrevers, maar de Prins heeft de zelfstandigheidsdrang van de
Gentse wethouders en notabelen en de groeiende strijdvaardigheid van de Gentse calvinisten niet voorzien of onderschat. Door
| |
| |
De hoofdingang van het Spaans kasteel te Gent, dat in 1576 door de Staatse troepen werd belegerd en veroverd (aquarel door Lieven van der Schelden, 1585).
de nederlaag der Staatse troepen te Gembloers op 31 januari 1578 werd het probleem van de verdediging van Gent zeer acuut gesteld. Voor de uitvoering van de noodzakelijke versterkingswerken en het onderhoud van het gemeenteleger werd op alle inwoners zonder onderscheid een beroep gedaan, dus ook op de bevoorrechte standen. Belastingsvrije personen, zoals de geestelijken en de leden van de Raad van Vlaanderen, werden voortaan aan de volle accijnzen op de verbruiksgoederen onderworpen en alle kerksieraden werden opgeëist om de oorlogskosten te dekken. Om strategische redenen werden sommige kloosters afgebroken. De Gentse Collatie of gemeenteraad weigerde financiële steun aan het Statenleger, omdat zij van oordeel was dat alle inspanningen eerst en vooral op de verdediging van het eigen gewest moesten gericht worden.
Gent ging dus stilaan zijn eigen weg. Dit stedelijk particularisme werkte evenzeer als de naijver tussen de edelen de ontbinding van de Generaliteit in de hand. Bovendien kwam nu ook de godsdienstkwestie weer op de voorgrond. Op de schepenbanken en in de revolutionaire raad zetelden verscheidene hervormden, die erin slaagden een verregaande invloed op de gebeurtenissen uit te oefenen. Zo werden onder meer de protestantse predikingen opnieuw toegelaten. De bij de bevolking levende angst voor het leger van Don Juan werd door de calvinistische ministers handig uitgebuit, toen zij de rijke kloostergemeenschappen en kapittels valselijk van Spaanse sympathieën beschuldigden. Onder dit voorwendsel konden het fanatisme en de intolerantie van de calvinisten zich straffeloos doen gelden, want niemand durfde zich tegen hun handelwijze verzetten uit vrees van landverraad beschuldigd te worden. De verbeurdverklaring van de geestelijke goederen en de systematische plundering van de kloosters en kerken in de zomer van 1578, gevolgd door de smadelijke uitdrijving van de geestelijken en de verkoop van hun bezittingen, hebben dan ook geen openlijke weerstand bij de in hoofdzaak rooms gebleven bevolking van Gent uitgelokt. In de toen heersende omstandigheden zou beginselvastheid een levensgevaarlijke deugd geweest zijn. De opbrengst van de verkoop der kerkelijke goederen werd voor het grootste deel aan militaire uitgaven besteed, maar het is moeilijk te zeggen hoeveel in handen van de bewindslieden en hun vrienden is achtergebleven. ‘Chacun obéit à ses intérêts avant tout, et les opinions religieuses servent de voile à des ambitions insatiables’ (Balzac, Etudes philosophiques sur Catherine de Médicis). Dat vele ‘revolutionairen’ - en niet alleen hervormden - persoonlijk voordeel hebben gezocht staat zonder meer vast. Immers, ook het herstel van de laat-middeleeuwse politieke instellingen
en maatschappelijke organisatie kwam in de eerste plaats aan een kleine groep ten goede: de beperking van de handelsvrijheid was geheel in het voordeel van de Gentse Poorterij en het opnieuw toepassen van de erfelijkheid en de monopolies in de ambachten liet de meesters der neringen toe reuzenwinsten te maken, daar concurrentie uitgesloten was en loontrekkende arbeiders zich niet tot het meesterschap konden opwerken. Het was juist de bedoeling geweest van de Concessie Caroline om die misbruiken tegen te gaan. Met demagogische middelen kon de nu heersende minderheid echter de steun van de armste bevolkingslagen bekomen om haar doel te bereiken: de minst bedeelden, die niets te verliezen en alles te winnen hadden en aan wie de voorrechten van de clerus gemakkelijk als een sociale onrechtvaardigheid konden voorgesteld worden, waren een volgzaam instrument in haar handen.
Dat de Gentse autonomisten en calvinisten in de mogelijkheid waren zulke radicale daden te stellen betekent echter niet dat deze door iedereen goedgekeurd werden. Reeds de gevangenneming van de katholieke edelen en bisschoppen op 28 oktober 1577 had de protesten van de Staten-Generaal uitgelokt en Oranje was verplicht geweest met de Gentse
| |
| |
leiders te onderhandelen over hun vrijlating. Alleen de hertog van Aarschot had men toen laten gaan; de anderen bleven opgesloten. De hervatting van de protestantse predikingen, de vervolging van de katholieke geestelijken en de aanslag op hun goederen in 1578 waren ernstige inbreuken op de godsdienstvrede, zoals die door de Pacificatie van Gent was vastgesteld. De katholieke aanhangers van de nationale politiek konden onmogelijk de schendingen van de Pacificatie goedkeuren en werden afkerig gemaakt van de Unie. Uit de ontevredenheid van de Waalse katholieke edellieden groeide de beweging van de Malcontenten, die een open strijd met Gent aangingen. Het radicaal optreden van de Gentse calvinisten heeft de afscheuring van de zuidelijke gewesten en hun terugkeer naar het Spaanse kamp helpen bewerken. De prins van Oranje zocht naar een middel om het eenheidsfront te handhaven en stelde op 10 juli 1578 een ‘Religionsfried’ voor, die een vreedzaam naast elkaar bestaan van de katholieke en de hervormde erediensten in alle gewesten beoogde. De Pacificatie van Gent, die het protestantisme alleen in Holland en Zeeland had gedoogd, was immers door de loop der omstandigheden achterhaald. De Gentse leiders wilden echter van geen Religievrede horen en het heeft geduurd tot 27 december vóór de godsdienstige verdraagzaamheid, dank zij de persoonlijke tussenkomst van Oranje, te Gent werd afgekondigd. Het verdrag zou geen lang leven kennen. De calvinisten hadden reeds zoveel terrein gewonnen dat zij bezwaarlijk genoegen konden nemen met een vreedzame coëxistentie en de teruggave van de aangeslagen kerkelijke bezittingen. Na het vertrek van Oranje, wiens persoonlijk gezag de extremisten nog in toom kon houden, begon de terreur opnieuw en bereikte een hoogtepunt in maart 1579. Weerom werden de katholieken vervolgd, de uitoefening van de roomse eredienst belet, de bedehuizen grondig geplunderd en de
geestelijken verjaagd. Dit alles werd oogluikend toegelaten door de magistraat, die toen volledig gedomineerd werd door de extreem-radicale voorschepen Jan van Hembyze. Ordeloze benden vrijbuiters liepen het Vlaamse land af en bedreven er gewelddaden die op rekening van het Gentse stadsbestuur werden gebracht. De uitspattingen van de calvinisten hebben ten slotte de afscheuring van de Franstalige katholieken bewerkt. Inderdaad wist de veldheer-diplomaat Alexander Farnese, hertog van Parma, die sinds het overlijden van Don
Het Hof van Rijhove te Gent, waar de katholieke edelen en geestelijken op 28 oktober 1577 werden gevangen gezet (tekening door Auguste van Lokeren, 1832).
Portret van Willem de Zwijger, prins van Oranje en Nassau (Zuid-Nederlandse meester, 1580).
Juan op 1 oktober 1578 het gouverneurschap waarnam, de Waalse provincies (verenigd in de Unie van Atrecht) van de Generaliteit los te maken en in mei 1579 met de Spaanse vorst te verzoenen. Ongenadig woedde de strijd tussen de Malcontenten en de Gentse geuzen. Beide partijen legden zich vooral toe op het roven, plunderen en vernielen van het platteland, dat weldra op een woestenij ging gelijken. Intussen veroverde de hertog van Parma de stad Maastricht, waardoor het hem mogelijk werd Brabant binnen te vallen. Willem van Oranje heeft de Gentenaren de schuld gegeven voor het verlies van de strategisch belangrijke Maasstad, omdat zij aan het Statenleger elke hulp bleven weigeren. Hembyze beantwoordde deze aantijgingen met een greep naar de macht: omdat hij zijn invloed wilde bestendigen doch niet meer herkiesbaar was voor het ambt van eerste schepen, vernieuwde jonker Jan op eigen houtje het Gentse stadsbestuur, zonder kiezers en zonder commissarissen en vóór de wettelijke datum. De gematigde partij was er echter in geslaagd Oranje naar Gent te roepen. De werkelijke komst van de Prins in augustus 1579 ontnam de extremisten alle
| |
| |
Willem van Oranje vraagt aan de Gentse leiders de vrijlating van de gevangen katholieken (schilderij door Mattheus van Bree, 1819).
moed; Hembyze raakte geïsoleerd en vond het geraadzaam de stad te verlaten. De gematigde aanhangers van Oranje, onder wie de heer van Rijhove de meest markante figuur was, traden nu op het voorplan.
De triomf van prins Willem te Gent kwam te laat om de eenheid van de opstandige gewesten te herstellen. Farnese en de Malcontenten bleven verder opdringen. Buitenlandse hulp was meer dan ooit onmisbaar en Oranje zocht die voornamelijk aan Franse zijde, na ontgoochelende ervaringen in Engeland en Duitsland te hebben opgelopen. Reeds in 1578 had de Prins onderhandelingen gevoerd met Frans van Valois, hertog van Anjou en Alençon, een broeder van koning Hendrik III, die nochtans als katholiek door de calvinisten en als Fransman door de Vlamingen werd gewantrouwd. Maar Anjou behaalde enige militaire successen en Oranje kon zijn wil doordrijven: de Franse hertog werd op 7 september 1580 als vorst over de Nederlanden erkend, zij het met beperkt gezag. Daar de Nederlanden nu over een eigen souverein beschikten, werd koning Filips door de Acte van Verlating (26 juli 1581) vervallen verklaard. De herinnering aan eeuwenlange strijd tegen de Franse annexatiepolitiek voedde de achterdocht van de Vlamingen en Gentenaren tegen de hertog van Anjou en alleen de heer van Rijhove en zijn partijgenoten bleven de politiek van Oranje trouw. Frans van Valois, die vond dat zijn macht al te zeer beknot werd door de Staten-Generaal, poogde zich op 17 januari 1583 bij verrassing van Antwerpen en de voornaamste steden van Vlaanderen en Brabant meester te maken. Deze ‘Franse Furie’ mislukte, maar de populariteit van Willem van Oranje, die Anjou bleef steunen, verminderde van dag tot dag. De Gentse magistraat verwijderde zich van Rijhove, die alle gezag in de gemeente verloor. Ondertussen veroverde Farnese door een strategie van belegeringen en blokkaden de ene stad na de andere en wist Gent praktisch volledig te isoleren. De val van Rijhove en het dreigende gevaar brachten de schepenen ertoe Jan van Hembyze naar Gent terug te roepen in de hoop dat hij de stad zou redden. Maar jonker Jan was de vernedering hem door Oranje in 1579 aangedaan niet vergeten en zon op wraak.
Om de Prins en de Staten-Generaal een hak te zetten zou hij zelfs geneigd zijn zich met Parma te verstaan en de Spanjaarden in Gent binnen te laten. De invloed van de gereformeerden was nog te groot om Hembyze toe te laten openlijk met de vijand te onderhandelen, maar na ettelijke maanden wurgende blokkade noopten het gebrek aan voedsel en de ontstentenis van hulp om de stad te ontzetten de gemeenteraad ertoe de vredesbesprekingen te laten beginnen. Hembyze probeerde Gent aan Farnese over te leveren, maar zijn verraad werd ontdekt en op 25 maart 1584 werd de oude volksmenner aangehouden en gevangen gezet. De protestantse fraktie bleef weigerachtig op het punt van de teruggave der geestelijke goederen en het herstel van de katholieke religie, zodat de onderhandelingen afsprongen. De stad Brugge daarentegen capituleerde en verzoende zich op 20 mei 1584 met Farnese. Gent zette de strijd verder; Hembyze zou op het schavot sterven. Maar de moord op de prins van Oranje (10
| |
| |
juli) wekte grote verslagenheid bij de trouwe voorstanders van het verzet en de uiterste ellende in de stad bracht de magistraat ertoe de onderhandelingen terug op te nemen en de voorwaarden tot vrede te aanvaarden. Op 17 september 1584 werd het verdrag ondertekend. Dat was dan meteen het einde van Gents laatste vrijheidsdroom.
In dit nummer zullen enkele aspekten van het kunstgebeuren te Gent in die zo boeiende periode van de godsdienstoorlogen belicht worden. Vooral de architektuur is belangrijk, die in hoge mate door de historische gebeurtenissen beïnvloed werd. Hiervan wordt door de volgende voorbeelden het bewijs geleverd. Waar de evolutie van de architektuur zich vóór de Concessie Caroline voornamelijk in de gildehuizen voltrok (Goudsmeden 1481, Visverkopers 1506, Kruideniers ± 1520, Metsers 1527, Vrije Schippers 1531, Fonteinisten 1539), is daar met de hervorming van de neringen een einde aan gekomen. Daarentegen zal de verhoogde welstand ten gevolge van de vrije concurrentie tot uiting komen in de woonhuizen van de rijke handelaars en ondernemers. Het is vooral in die burgerlijke bouwkunst dat de renaissance tot bloei kwam, daar in de kerken bezwaarlijk van de traditionele bouwtrant kon afgeweken worden. De tussenkomst van Karel V is verder nog merkbaar in de oprichting van een merkwaardige citadel van het oud-ltaliaanse type naar de plannen van Donato Buoni di Pellezuoli, de voltooiing van de Sint-Janskerk en de huisvesting van het kapittel van Sint-Baafs. De bouw van het schepenhuis van de Keure, onderbroken door het oproer van 1539-40, werd eerst ten tijde van de herwonnen stedelijke autonomie in 1580-82 verdergezet. In diezelfde periode werd om politiekstrategische redenen een nieuwe verdedigingsgordel rond Gent aangelegd. De uitschakeling van het kerkelijk mecenaat had voor gevolg dat de kunst van de Geuzentijd een essentieel profaan karakter vertoont.
De confiscatie van de kerkelijke bezittingen en de oligarchische struktuur van het calvinistisch bewind hebben een concentratie van rijkdommen teweeggebracht, die de bouw van schitterende gevels heeft mogelijk gemaakt. Ten slotte zijn door de massale uitwijkingen na de overgave aan Parma de tradities, de stijlkenmerken, de kunstzin en de technische verworvenheden van onze Gentse bouwmeesters tot ver in het buitenland uitgedragen.
Geert Van Doorne
Plundering van een dorp of de trieste werkelijkheid van het einde der 16de eeuw (schilderij door Roelandt Savery, 1604).
Het verdrag van Doornik, gesloten op 22 mei 1584 tussen Alexander Farnese en de stad Brugge (allegorisch schilderij door Pieter Claeissens de Jonge).
|
|