| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
In Memoriam Jozef Camerlynck
Dinsdag 18 mei overleed te Roeselare in zijn woning in de Ooststraat dhr. Jozef Camerlynck, Beheerder-Directeur-Generaal van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, groot weldoener van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond.
Naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, kregen we verleden jaar nog de gelegenheid onze lezers attent te maken op het grote aandeel van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen in het ontstaan en de groei van ons Verbond en van ons Tijdschrift.
Vlaanderen, voorheen West-Vlaanderen, zou er wellicht zelfs nooit geweest zijn, en zeker niet op de wijze zoals nu, had het de heer Camerlynck ontbroken aan vertrouwen in de stichters van het C.V.K.V. Dit vertrouwen was precies de motivatie voor Jozef Camerlynck om de Raad van Beheer van de Bank ertoe te bewegen reeds zowat 25 jaar lang niet enkel het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond te helpen in leven houden maar vooral het nu toch wel gereputeerde Tijdschrift Vlaanderen de mogelijkheid te bieden uit te groeien tot een monument van hooggewaardeerde degelijkheid.
Wij weten de tolk te zijn van de directie van ons Verbond, van onze veel meer dan 1.000 leden en van de vele lezers van Vlaanderen, wanneer wij hier wellicht voor de laatste keer expliciet hulde brengen aan Jozef Camerlynck - en in hem vanzelfsprekend aan de Bank waarmee hij a.h.w. vereenzelvigd werd - om al dat vele wat hij ons zo welwillend en zo royaal schonk ten bate van de Vlaamse Culturele gemeenschap. En daarmee bedoelen we niet alleen de ruime financiële steun waarop het C.V.K.V. vanwege de Bank steeds opnieuw mocht rekenen.
Bijna 25 jaar lang werden wij door het Verbond aangewezen om zowat het contact met de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen langs Beheerder-Directeur-Generaal Camerlynck om in stand te houden. De talrijke keren dat wij hem mochten ontmoeten waren als zovele injecties niet enkel om het vol te houden maar om het steeds nog beter te doen. Nooit hebben we ontgoocheld zijn sober bureau in de Bank verlaten. Dikwijls bedacht hij ons met een geschenkje. Soms vond hij er heimelijk genoegen in ons even te testen. Eens zei hij, wij geven het Verbond geld, gij en uw vrienden schenken het tijd en
bergen werk. We doen dus allen datgene wat van ons verwacht wordt. Het afscheid van mijnheer Camerlynck valt ons erg zwaar. Vooral omdat hij ons nooit of nooit als culturele bedelaars heeft behandeld zijn wij hem bijzonder dankbaar. Het is ons een troost te weten dat de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen in de mate van het mogelijke het Cultureel Mecenaat van zijn overleden Beheerder-Directeur-Generaal zal willen voortzetten.
Wij hadden de eer namens het C.V.K.V., na de intieme begrafenisplechtigheid in zijn geboortedorp Passendale, een bloemenkrans te mogen neerleggen op de sobere grafsteen die als zijn laatste rustplaats werd bestemd op het zo mooie en stemmige kerkhof van Roeselare-Centrum. Hoeven wij hier nog aan toe te voegen dat van Jozef Camerlynck niet alleen verwacht werd dat hij zich naast zijn drukke activiteiten aan de Bank ook nog zou inzetten voor andere dan culturele zaken. Zijn sociaal dienstbetoon bijvoorbeeld kreeg culminerend gestalte in het uitbouwen - samen met zijn echtgenote - van een groots project voor kinder- en jeugdzorg. Wie ooit de tehuizen Onze Kinderen, Onze Jeugd en Onze Jongens te Rumbeke en Roeselare bezocht kon er aan de weet komen wat het echtpaar Camerlynck-Vanneste terzake gepresteerd heeft. En zulks met een inzet die over de ganse lijn TOTAAL was. Jozef Camerlynck, een hoogstaand man, schreef men in de Westvlaamse pers. Door de Kerk en door het Rijk resp. met het Kruis van de H. Gregorius en het Commandeurschap in de Leopoldsorde als dusdanig erkend.
Door zovelen en vooral door de meest behoeftigen in het hart gedragen als het prototype van Vlaamse Christelijke dienstbaarheid.
Hector Deylgat
Beheerder-Penningmeester C.V.K.V.
| |
Ferdinand Bilcke 70
Zijn familie was van Waalse oorsprong. Maar in de kolonie van Hoogstraten, waar zijn vader rekenkundige was, alsmede door zijn studies in het Klein Seminarie aldaar, werd hij een verwoed Kempenaar en flamingant. Onder invloed van zijn broer-redemptorist (later missionaris in Oekraïne) kwam hij in het college van Essen terecht. Daar doceerde pater Jozef Boon. Geen wonder dat er van hem, evenals van Ghéon en van Lindemans, toneelstukken werden opgevoerd in de geest van het Vlaamse Volkstoneel. De toneeldecors waren van de hand van Fernand en Maurits Bilcke, en één van de geestdriftigste acteurs was Armand Boni... Ondanks al zijn artistieke neigingen, moest Bilcke na zijn rhetorica dan toch maar onder druk van zijn vader zijn veilig heil in de administratie zoeken, hoewel in de familie een neef en fameus schilder bestond en de schildersmicrobe er bij Ferdinand al lang en diep in zat. Hij begon als vanzelf abstracte dingen te tekenen en te schilderen. Eén van zijn werken verscheen zelfs in een kunstboek en hij nam zelfs deel aan een tiental tentoonstellingen. In de
| |
| |
administratie echter debuteerde hij op het gemeentesecretariaat te Hoogstraten, en, na administratieve studies, belandde hij in het Antwerps Provinciebestuur, om ten slotte in de dienst der Openbare Bibliotheken terecht te komen. Dat was een kolfje naar zijn hand. Inmiddels bleef hij schilderen en had hij al een kindersprookje en een historisch verhaal op zijn actief. Hij was een kunstenaar en kunstliefhebber in hart en nieren. Samen met deken Lauwerijs en Frans Mertens richtte hij een tentoonstelling in met werk van A. Ost en stichtte hij te Hoogstraten het H. Bloed-Volksmuseum in 1938. Uit zijn ‘Schetsclub Heem en Kunst’ te Merksem, waar hij sinds zijn huwelijk zijn verblijf vestigde, ontstond nadien een van de Vesperschoien van Pater Fimmers, een instituut dat momenteel geleid wordt door onze collega Frank-lvo van Damme. Het leven van Ferdinand scheen mooi en vlot te verlopen, tot hij tijdens zijn vakantie in 1944 te Hoogstraten, midden in de oorlogsgebeurtenissen, op straat zijn rechterarm verloor. De bevrijding kwam voor hem wel zonder veel vreugde, te meer daar enkele dagen nadien de heerlijke toren van Hoogstraten nog gedynamiteerd werd. Vol lichamelijke en morele pijn schreef hij toen de verzenbundel ‘Hoogstraten, voor u dit oorlogslied’. Als inspecteur van de Openbare Bibliotheken werd hij in 1971 op pensioen gesteld. Inmiddels werd hem reeds in '47 gevraagd secretaris van de Kempische Schrijvers te worden. En zowel de kunstzinnige als de administratieve mens heeft dat jarenlang tot in de perfectie gedaan. Het verzamelen van allerlei documentatie is voor hem als een manie geworden, die onze Kempense kunstenaars ten goede is gekomen en die wij ten hoogste waarderen. Ad multos annos, Ferdinand!
Jos van Rooy
| |
Ivo Ceulemans 70
Voor uw schrijven i.v.m. mijn 70ste verjaardag (18-3-05) en mijn 2de Prijs koorcompositie provincie Antwerpen mijn beste dank. Excuus voor mijn laattijdig antwoord.
Ik behoor tot de orde outsiders of eenzaten, in de wandeling soms gecatalogeerd ‘mossel noch vis’. In de eerste plaats speur ik naar de positieve kant van personen en dingen. Die karaktertrek heeft me zeer weinig, doch uitstekende vrienden bezorgd; het kiezen van club of belangenkring valt me moeilijk.
Op kunstgebied verwerp ik iedere ‘verzuiling’. Bij 't beoordelen van een kunstwerk schuif ik filosofische strekking of toegepaste werkwijze op 't achterplan; de artistieke inslag alleen bepaalt m.i. de waarde.
Op muzikaal terrein vind ik mijn gading in de meest verscheiden vorm, doch verfoei de didactuur van ‘het isme’. Degelijkheid van het muzikaal substraat blijft souverein.
Waarschijnlijk reveleren eigen composities die tweeslachtigheid. Naast persoonlijke vormgeving grijp ik vaak terug naar sonatevorm, contrapunt, fuga, als 't me gelegen uitkomt. Het geheel vertoont echter meestal een scherp dissonerend (voor toehoorders, niet voor mezelf) weefsel. De conventionele harmonie symboliseert voor de eigentijdse mens de rust, en rust is tegenwoordig eerder schaars, niet?
Mijn hoofdgedachte: IJverend om degelijk werk voort te brengen, schrijf ik voor onbevooroordeelde of niet gaargestoofde oren zonder vooringenomenheid (zoals de mijne).
Iemand aanwijzen, die vertrouwd is met mijn werk, kan ik niet. Na een ‘ten huize van...’ schreef uw medewerker Jos Van Rooy een mooi (m.i. te gevleid) portret in ‘Vlaanderen 116’. Zoals u het regelt vind ik het goed.
N.v.d.R.: Wij konden ons geen betere ‘regeling’ voorstellen!
| |
Frans Deschoemaeker
1ste prijs Poëzie tijdschr. ‘Hagelslag’ - D.F. Dendermonde
Prijs ‘Nieuwe Stemmen’
Ik bouw met jou een huis van drijfhout, spreek voortaan met stuifmeelstem en weet:
geen klaagzang dringt nog door,
geen koele roep van treinen
die het nachtvlies scheuren.
Frans Deschoemaeker werd geboren te Kortrijk op 8 september 1954 en woont te Bavikhove. Via speelse nieuw-realistische gedichten die hij zelf bestempelt als ‘slippertjes op een snipperdag’ evolueert zijn poëzie naar een meer klankassociatief en beeldrijk vers met een taalbewuste, bestudeerde verwoording. Vormbeheerste, soms hermetische, steeds lyrische gedichten, gedragen door traditionele stilistische verworvenheden, als krachtige reactie tegen het nieuwrealisme, dat door hem als te beperkend ervaren wordt. Zijn bundel ‘Wij overleven moeizaam’, die hij dit jaar hoopt te voltooien, zal hiervan de exponent zijn. Frans Deschoemaeker vond reeds vroeg de weg naar de literaire tijdschriften. Hij is redacteur van ‘Nieuwe Stemmen’ en van het jongerentijdschrift ‘Filter’. Verder medewerker aan ‘Dietsche Warande & Belfort’ en ‘Vlaanderen’. Gedichten van hem werden opgenomen in ‘Literair Akkoord 18’ en in de bloemlezing ‘Gedichten 75’ van het Davidsfonds. Met zijn gedicht ‘Een vreemde in het dorp’ behaalde hij in 1974 de tweede prijs in de poëziewedstrijd van Nieuwe Stemmen. Zijn cyclus ‘Kortrijk’ werd in 1975 te Dendermonde bekroond in de poëziewedstrijd, ingericht door het Davidsfonds en het tijdschrift ‘Hagelslag’. ‘Kortrijk’ is een poëtische evocatie van de geboortestad, waarin de dichter als een ontheemde ronddwaalt en momenten van verrukking en diepe neerslachtigheid beleeft:
nu het najaar wentelwiekend postvat
in de beeldenrij van het stadhuis,
die voor de reis niet klaarkomt.
Frans Deschoemaeker waagde zich ook aan proza. De schets ‘Likken aan de stadslucht’ verscheen in ‘Nieuwe Stemmen’. ‘Summertime Blues’ kreeg een onderscheiding te Eindhoven en werd gepubliceerd in de Debuutbundel '75 van de Stichting Literaire Dagen: indrukken van een jobstudente, die tijdens het hoogseizoen aan onze kust, ‘deze waanzinnige consumptiejungle van Knokke tot De Panne’, eenzaamheid en liefde leert kennen.
Tine D.
| |
Broeder Emiel 70
Veel te laat verschijnt deze hulde aan een verdienstelijk kunstpedagoog en kunstschilder: Emiel Vandermosten, Broeder Emiel van het Hoger St.-Lucas Instituut Schaarbeek. Geboren te Vossem (1893), leraar schilderen sedert 1926 tot
| |
| |
zijn emeritaat, exposeerde hij zeer weinig, het laatst met een grote retrospectieve in 1971 in Pro Arte te Gent. Over zijn kunst schreef Marcel Duchateau in de toen over de schilder gepubliceerde monografie:
‘Een simpele levensloop tussen de perfecte parallellen van roeping en opdracht. Een toonbeeld van authenticiteit: van zijn wat men is en wat men moet zijn. Zowel in leven als in werk. Kortom iemand uit één stuk.
Het stond in de sterren geschreven dat een bescheiden man als Broeder Emiel zichzelf niet zou ontdekken. Dit is en blijft de verdienste van Monteyne, die na het overlijden van zijn vrouw zelf broeder Clemens zou worden. Deze had een diepe bewondering voor Maurice Denis en Puvis de Chavannes. Broeder Emiel deelde die bewondering. Hij deelt ze nog: voor de klare, logisch gebouwde uiteenzetting van het thema, voor de beheerste passieloze stijl, voor dat zelden bereikte evenwicht tussen meetkunde en meetkunst.
Maar elke zaterdag trok hij naar de landelijke omgeving van de hoofdstad om er het landschap te schilderen. Als jongen van de buiten, als boerenzoon, heeft Broeder Emiel dit contact ongetwijfeld veel intenser beleefd dan zijn collega's in het instituut. Van een man, die van dat inzicht doordrongen is, kon men verwachten dat hij het kunstonderwijs in St.-Lucas uit die dagen onderste boven zou gooien. Wanneer de overwinning behaald is, lijkt de veldslag kinderspel. Wij kunnen ons nu nog moeilijk indenken met welke problemen hij op dat ogenblik af te rekenen had. Als schilder was hij, denk ik, meer nog dan door het expressionisme, getroffen door het fauvisme. Zijn troef is de kleur. Maar het kleurenbeeld is slechts het zichtbare hulsel van een inwendige, verborgen compositie. Zonder schokken en beven, met voorzichtige nauwelijks merkbare verschuivingen is zijn kunst geëvolueerd al die jaren, volgens een duidelijke vaste lijn.’ (ingekort)
| |
Geert Grub 80
Geert Grub is het pseudoniem onder hetwelk dichter Geert Pijnenburg naar buiten treedt als denker. Tot op heden verschenen van zijn hand de dichtbundels ‘Zelfvervloeking’ (1917), ‘Maja’ (1921), ‘Apostel’ (1924), ‘Alkoloïden’ (1935) en ‘Dichtwerk’ (1956). Tevens publiceerde hij de bundel aforismen ‘Haver-Kernen’ (1926), de verhalenbundel ‘Mensen in strijd’ (1933) het verhaal ‘Een dag, 'n heel leven’ (1934), een reeks brochures ‘Sexuele voorlichting en levensleer’ (1936), het wijsgerig essay ‘Gerecht en recht’ (1939), de roman ‘Lode Tendelle’ (1946). Later nog de trilogie ‘Van Gisteren tot Morgen’ en een reeks ethisch-culturele pamfletten, die niet in de handel kwamen. In 1974 verscheen het boek rond en over Dr. A. Borms (‘De grote verrader was een kleine garnaal’), terwijl nog een half dozijn boeken op een uitgever wachten. Dit jaar in augustus wordt de auteur tachtig jaar en dit is voor de Animal Farm Edities (Fonteintje 19, 9371 Denderbelle) een geschikte gelegenheid om de uitgifte
in beperkte oplage van ‘Haver-Kernen 2’ op zich te nemen. Kostprijs 150 fr. Het is echter niet zomaar een verzameling aforismen geworden.
Schreef Mathieu Rutten destijds dat ‘Haver-Kernen’ ‘paardsbrood was voor sterke geestelijke magen’, dan zal dit niet minder gelden voor deze oogst der jongste twintig jaar.
Niet iedereen zal het boek met ‘ja en amen’ ontvangen maar, zoals Wim Zaal opmerkte: ‘Geert Grub wil doen nadenken’ en stof om over na te denken is er overvloedig aanwezig.
Fernand Ronsmans
| |
Luc Hoenraet
Prijs van Kortenberg voor Tekenkunst
Kunstschilder en graficus Luc Hoenraet ( o Aalst 26/6/1941) studeerde tot 1963 aan het Hoger Instituut St.-Lucas te Schaarbeek o.m. bij Maurice van Saene. Hij kreeg reeds talrijke bekroningen en onderscheidingen zoals in de prijskampen Rik Wouters (1961), Jonge
Belgische Schilderkunst, Haimbecka, Oostende, Louis Schmidt, Knokke, G. Campo, Wit-Zwart, Forum Gent, Masereel Turnhout en Prov. Oost-Vlaanderen. Hij nam deel aan de 8ste Biënnale van Tokio en de 10de van Ljubljana en aan overzichtstentoonstellingen van grafiek in ons land.
Over zijn schilderkunst schreef Emiel Bergen: ‘Op een houten paneel - hout omwille van de hardheid en weerstand van de materie - tovert hij een reliëf, ruig als een muur. Zoals Braque en Fl. Jespers verstevigt hij zijn verfstof, opdat de laag er na verharding als een gestold gesteente zou uitzien. Hij streeft ongemeen eigenaardige kleurcombinaties, zeldzame toonaarden na, doch verbindt deze lyrische, dichterlijke bezinnende aard die zijn gevoeligheid uitmaakt, met de hardere, zware textuur, tot een taktiel stramien. In zijn schilderwerken grift hij tere graffiti, uitgekrast zodat de achtergrond blootgelegd wordt op fijne aderen’.
Vanaf 1960 begon hij reeds met grafieken o.m. in Jazzpublicaties, waarin hij als jazzcriticus werkzaam was, en ook als designer. Zijn grafisch werk werd door L.-L. Sosset omschreven als zeer nabij aan zijn schilderkunst: ‘Tot Luc Hoenraets sensibiliteit behoren sedert meer dan tien jaar: geologische sporen, verweerde vloeren, bekraste muren en daarin het deel mysterie zoniet fantastiek, dat er door middel van getormenteerde tekenen tot uiting komt. Men kan gerust stellen dat de lithografie - met haar grotere dichtheid en nuancering - en ook de geraffineerde grafiek van de ets en de aquatint op hun beurt dezelfde strenge, wilde en visionnaire ideogrammatische taal spreken als de rest van zijn werk.’
| |
In memoriam Jan Huet
Hij verliet ons plots toen hij pas drieënzeventig jaar geworden was, deze hartelijke Kempenaar, deze bezetene van de
| |
| |
schoonheid, die hij telkens weer poogde vast te leggen in kleuren en woorden. Zijn schilderkunst was hem lief, lag hem zeer dicht bij het hart. Daarvoor verliet hij bijtijds de stad, zocht hij de stilte in een park of nog liever in zijn geboortedorp Wortel, waar hij thans ook zijn laatste rustplaats heeft gevonden. Maar hij was ook de strijder voor zijn idee en voor zijn ideaal. En hiervoor stond hem een machtig wapen ter beschikking, dat hij zowel in het aanschijn van de wereld als in het aanschijn van God met brio hanteerde: zijn glazenierskunst. Ook deze was een kind van zijn eeuwige hunker naar schoonheid en naar volmaaktheid. In kerken en publieke gebouwen, het hele land door, werkte hij met het blinkende glas. Wij zullen niet proberen alle plaatsen te noemen, waar hij met zijn kunst aanwezig was en waarschijnlijk voor eeuwen zal blijven voortleven. Wij denken bijvoorbeeld aan de basiliek van Koekelberg, aan de kerk van de Heilige Rozenkrans te Wilrijk, waar zijn kunst in schoonheid en monumentaliteit het wondere licht opvangt. Daar en op ontelbare andere plaatsen kan men de rijkdom van zijn kleuren en van lijnenspel bewonderen. Godsdienstige kunst is het, vol mystische bezieling. Steeds van hoge gehalte ontspruit ze aan zijn evenwichtig brein. Huet was een classicus. Samen met zijn klassieke vorming spreidt hij overal kennis en kundigheid ten toon onder de adem van een nooit falende inspiratie, in het Antwerpse, in zijn geliefde Kempen, Rijkevorsel en Hoogstraten, Rielenkapel, in kloosters en stadhuizen. Een opsomming is onbegonnen werk. Van alle Vlaamse glazeniers mag men hem wel de grootste noemen. Geheel artistiek Vlaanderen treurt om hem en we kunnen ons nog altijd niet voorstellen dat we hem zullen moeten missen. Of moeten we dat wel?... Hij zal blijven voortleven in zijn nimmer te overschatten werk.
Jos van Rooy
| |
Edwin Nagels (nagel)
VTB-VAB-prijs voor grafische humor
Actief als kartoenist sinds begin '75, won hij, in een tijdspanne van een half jaar, vier eerste prijzen: de prijs van het Casino op de 14de Wereldkartoenale te Knokke-Heist; de eerste prijs op de Kartoenale 75 te Wervik; een eerste prijs voor kalenderillustratie en op 10 januari jl. werd hem de tweejaarlijkse VTB-VAB-prijs voor grafische humor toegekend. Het onderwerp van deze laatste wedstrijd was: ‘De Mens’. In de kartoens, die hij ervoor inzond, parodieert hij op ironischsatirische wijze het menselijk bedrijf. Met de associatie ‘mens-werktuig’ als grafisch vertrekpunt, hekelt hij: machtswellust, massageest, geweld, angst en
onverdraagzaamheid. Hierbij vervalt hij niet in fragmentarisme of anekdote; maar door cosmisch aandoende, soms beangstigende achtergronden, krijgt zijn werk een algemeen menselijk en eigen karakter, vol ironie en bijtende spot. Edwin Nagels woont te Vlimmeren en is leraar plastische kunsten.
Groepstentoonstellingen in Bordighera, Gabrovo, Knokke, Antwerpen, Brussel en in meerdere Vlaamse steden.
| |
Kunstschilder Maurice Schelck 70
Op 2 maart werd Maurice Schelck zeventig. Die verjaardag lieten zijn vele fans (waaronder Eddy Merckx, Duke Ellington en Rocco Granata) niet zomaar voorbijgaan: in Sint-Martens-Latem waar hij verblijft, organizeerde het Latems Museum voor Moderne Kunst een retrospectieve van zijn werk en de Vriendenkring van dat museum zorgde voor een luxueus kunstboek, waarvoor Prof. Kluyskens de tekst schreef.
Het schilderen is zowat een familieaangelegenheid in de familie Schelck. De vader van Maurice vulde een gedeelte van zijn vrije tijd met het penselen van tafereeltjes en een overgrootoom had zelfs enige bekendheid als schilder van portretten en van historische onderwerpen. Het was dan ook geen verrassing dat de amateurschilder zijn tienjarige Maurice liet inschrijven in de academie van Aalst en tien jaar later te Brussel. Hij was pas 21 als hij tot leraar benoemd werd aan de academie van Aalst.
Als Maurice Schelck dertig werd, maakte hij een crisisperiode door. In 1934 gaf hij de brui aan het leraarschap en enige tijd later stopte hij ook zijn artistieke activiteit. Hij begon in Brussel met een kunsthandel en hield het zowat een vijftiental jaren uit zonder penselen en verftuben, maar dan werd het hem toch te zwaar en in stilte zocht hij zijn oude spullen bij elkaar. Ondertussen had de moderne kunst een ander uitzicht gekregen en vierde de abstracte kunst hoogtij. Dat hinderde de bijna vijftigjarige kunstenaar evenwel niet en als hij in 1955 opnieuw een tentoonstelling inrichtte in een Brusselse galerij, herkenden de ouderen het nieuwe werk van Maurice Schelck niet meer.
Toch kon de abstracte kunst Schelck niet lang boeien en in 1961 zorgde hij voor enige deining met een tentoonstelling in een galerij in Brussel onder het motto: ‘Adieu aan de abstracte kunst.’ Kort nadien ging hij zich aan de Leieboorden vestigen waar hij in het begin, schilder en kunsthandelaar was. Nu houdt hij het nog alleen bij het schilderen van kleurige en soms kleurrijke composities, vooral landschappen en stillevens, waarin hij zijn coloristische kwaliteiten de vrije teugel laat. Daar experimenteerde hij ook met nieuwe verfsoorten die grotere mogelijkheden boden, maar ook andere valstrikken spanden zodat je soms de indruk krijgt dat het alleen maar een jacht is op kleureffecten. Je trekt bijna onwillekeurig een parallel met Albert Saverijs, die aan diezelfde Leieboorden, in dezelfde periode als de expressionisten, stemmingsvolle landschappen schilderde.
Hector Waterschoot
(Overgenomen uit ‘Knack-Magazine’)
| |
Jos Tilleux 80
Na zijn middelbare studies bij de Hiëronymieten te Sint-Niklaas, volgde hij cursussen in Sint-lgnatius bij de Jezuïeten te Antwerpen, wat niet te verwonderen was, daar grootvader en vader zich met zaken inlieten. Tot die zaken dan plots ten kwade keerden. En zo gingen de wegen, die de jonge student aan het bewandelen was, een heel andere richting uit. M.a.w. de jongeman was eigenlijk een natuurtalent voor wat het tekenen en schilderen betreft en wat stevende hij thans vlug naar de Antwerpse Academie en later naar het Hoger Instituut, waar hij de fameuse Gogo, baron Opsomer en baron Courtens als leraars kreeg. Maar niet zodra stond de talentvolle Tilleux op eigen benen, of hij koos het destijds kunstzinnige Vlaamse Mekka van de kunst, het schone Lier, tot verblijfplaats, waar hij niet alleen Felix Timmermans, maar ook Opsomer e.a. als intieme vrienden telde. Vanzelfsprekend werden
| |
| |
het Begijnhof en de Netevallei niet alleen een soort bedevaartsoord, maar ook de geliefkoosde onderwerpen van de schilderkunst. Zijn eerste expositie werd verwezenlijkt door de Lierse Dolfijnen. Het werd een artistiek, zowel als een financieel succes. Iets wat Tilleux de moed gaf om voort te doen, zoals hijzelf zegt. Weldra waagde deze realist-van-nature het zijn gehele bestaan aan zijn kunst te wijden. En hij slaagde er nog in ook ‘van zijn kunst te leven’. Zijn exposities volgden elkaar op: Antwerpen, Gent, Luik, Straatsburg kwamen aan de beurt. Kamiel Huysmans zelf spande zich voor zijn wagen. Jos exposeerde samen met De Vlaeminck, Creytens en de gehele High Life van zijn tijd. Heel vaak stuurde hij maar één enkel tableau in en wees ervan overtuigd dat de expositiestad het zelf inkocht. Geen wonder. Hijzelf zegt dat hij steeds de waarheid heeft geschilderd: dat is een woord, rijk van inhoud. Om dat tenvolle te verwezenlijken moet men wat kunnen. Zijn technische mogelijkheden kan men waarlijk volmaakt noemen. Aanvankelijk is hij tevoorschijn gekomen met eerder grijze tinten, maar stilaan werd het de glorie van het licht. Hij schilderde absorbant, lumineus, zoals de impressionisten, met wie hij zich verwant voelt, al exposeerde hij wel eens samen met Permeke. Hij schildert alles, met de vrijheid van een uitverkoren kind Gods. Hij overwon elke moeilijkheid. Hij zocht enkel naar andere oorden, naar andere impressies, zoals in Bretagne, in Biedenkopf, in Cochem, in de Lahnstreek. De techniek is zijn kracht. Daarmee is hij groots. Hij is de man van de vertelling en ook van het pittoreske detail, zoals dit ook onze grote Vlaamse meesters eigen was. Hij is meer dan wie ook waard gevierd te worden.
Ad multos annos, dappere tachtigjarige!
Jos van Rooy
| |
Maurice Van den Dries
Driejaarlijkse Staatsprijs voor Grafiek Prijs van Rome voor Grafiek Prijs van de Provincie Antwerpen voor Prentkunst
De evolutie qua thematiek en sfeer in het grafisch werk van Maurice Van den Dries zouden we aldus willen samenvatten: van de fantastiek van buitenaf naar het innerlijke wonder.
Aanvankelijk vermeit hij zich in de nogal ‘unheimliche’ sfeer van achterhuizen, dakenpanorama's, vergeten straten, verlaten fabrieken, droefgeestige interieurs, vreemde wezens en starre impressies uit Bretagne.
Bloemen, planten en bomen overweldigen de mens of onthullen een zodanig aspect, dat men de menselijke fysionomie erin herkent. Haast ongemerkt bloeit
Maurice Van den Dries: ‘Tafel met bol wol’ II, ets, 1975.
de fantasmagorie op en overal voelt men het surreële aan.
Etsen als Parijse achtergevels markeren de schakel naar later werk, waarin Van den Dries doordringender is geworden. De jongste jaren heeft hij de uitwendige fantastiek vrijwel opgeheven om nederige motieven tot composities met een sfeer van vervreemding op te voeren. Hierbij toont hij zich een soms milde, maar meestal acide observator. Hij schept een stilte waarin de dingen, liefst de banaalste voorwerpen, densiteit verwerven, kamerplanten, cactussen, een nachtkastje, bakstenen, een tuinhuisje, een boerderij enz.
De toeschouwer voelt zich opgenomen in een klimaat van leegte, zonder menselijke aanwezigheid, waarin de dingen stil-geladen spreken, in een donkere sfeer waarin de voorwerpen oplichten en betekenis krijgen. Het schamelste wordt belicht en zelfs het lelijkste stijgt boven zichzelf uit. Een kraan, een kapstok e.d.m. worden uit het geheel gehaald en krijgen een autonome waarde. In bladen die een trap, een gang, een interieur of het atelier voorstellen onderstreept Maurice Van den Dries de kaalheid en drijft hij de spanning wit-zwart tot het mysterieuze op. Uit het gewone doet hij de magie van een intrigerende innerlijkheid geboren worden, zonder de geringste zweem van forcering.
Maurice Van den Dries laat ons schemerige avonturen beleven in het reservaat van de prentkunst.
René Turkry
| |
Armand Verschoore 70
Geboren te Wortegem-Petegem op 20 aug. 1905, behaalde hij in 1924 het diploma van onderwijzer te Oostakker en in 1927 de akte van landbouwleraar; was van 1930 tot en met 1933 samen met Dr. Br. Denijs en Dr. Jan Vercammen redacteur van ‘Levende Schoolboekerij’; licentiaat in de pedagogische wetenschappen aan het ‘Hoger Instituut voor Opvoedkunde’ te Gent, 1930. Hij werd in 1939 inspecteur L.O. en trad in functie in 1941. Met de pedagoog Dr. Br. Denijs ontwierp hij het ‘Werkelijkheidsonderricht (later ‘milieustudie’ genaamd); hij had in Wortegem een proefklas die druk werd bezocht tot uit Nederland toe, dit vooral ten gevolge van zijn talrijke voordrachten over het W.O. in 't Vlaamse land en zijn interessante dito artikelen in het ‘Vlaams Opvoedkundig Tijdschrift’. Hij was lid der commissie voor het opstellen van het leerplan voor de katholieke scholen en gaf in 1934 en 1935 in de Vliebergh leergangen te Leuven over de praktijk van het W.O.
Zijn levenswerk ‘De levende School’ (Van In, Lier) kwam in 1935 van de pers (2de druk, 1937). In alle Vlaamse scholen verspreid, kende het boek een buitengewoon succes. In 1938 verscheen, eveneens van zijn hand, ‘'t Economisch Beginsel bij 't Werkelijkheidsonderricht’ (N.V. Standaard-boekhandel, Brussel). Zijn conferenties, demonstraties en lessen over het W.O. in Nederland (gestart op 1 april 1940) werden vroegtijdig afgebroken door de Tweede Wereldoorlog. Getroffen door een onbarmhartige repressie werd hij, wegens culturele collaboratie, in 1945 uit zijn ambt van inspecteur ontzet. Dan maar boer worden om den brode en later (1955-1970) leraar schriftelijk onderwijs aan het ‘Instituut voor culturele Vorming’, te Brussel. Hiervoor herwerkte hij een boek van Fr. S. Rombouts (lessen en opgaven, inleiding A. Verschoore). Van 1958 tot en met 1970 was hij daarbij nog leraar technisch onderwijs te Ronse.
Het probleem van de vrijetijdsbesteding stelde zich plots, toen hij in 1970 pensioen nam. Daar hij vroeger reeds tekende
| |
| |
en schilderde als hobby, greep hij opnieuw naar palet en penseel. Hij sloot zich aan bij ‘Vasa’ (1971) en begon in 1972 lessen te volgen aan de Koninklijke Academie te Oudenaarde. Hij werd ook lid van de Oudenaardse kunstgroep ‘Die Cierlycke’, hield groepstentoonstellingen met beide kunstverenigingen te Nukerke, Oudenaarde, Halle, D'Hoppe-Vloesbergen, Rijsel en afzonderlijk te Gent, De Pinte en Oudenaarde.
Aard van zijn werk: aquarellen, pastels, gouaches en pentekeningen. Themata: landschappen uit de Vlaamse Ardennen (sommige gefingeerd, andere meer realistisch), stillevens (eenvoudige alledaagse schoonheid: een oude tronk, kruiken, flessen, vruchten, enz.). We zagen o.a. een paar uitmuntende Scheldelandschapjes in sepia en pastel.
Er is in zijn werk een gestadige vooruitgang te bespeuren. Zijn beste schllderstukjes lijken me fris, eerlijk en vol liefde geconterfeit. Ze stralen meestal een aangename sfeer uit, steeds evenwichtig-klassiek qua vormgeving en inhoud: supra-humaan, omdat zij ons tonen, hoe schoon Gods schepping is, vooral dan in zijn geliefde Vlaamse Ardennen.
Armand Verschoore mag terugblikken op een rijkgevuld leven. Thans, volledig in dienst van de schoonheid, wensen wij hem om te beginnen nog veel heerlijke jaren bij, te zamen met zijn vrouw die eveneens het kunstschildersvak beoefent, gelukkig ook niet zonder succes. Atelier: Berchemweg 7, Oudenaarde.
Albert de Longie
| |
Anton van Wilderode
Doctor honoris causa K.U.L.
Lid Kon. Academie v. Nederl. Letteren Koopalprijs voor vertaling Georgica
In de officiële mededeling heet het dat hem de titel van Ere-doctor wordt toegekend:
- | op grond van zijn verdiensten als vertaler van klassieke teksten en de bijdrage die hij aldus leverde tot het voortleven van de klassieke literatuur; |
- | op grond van zijn verdiensten als leraar secundair onderwijs; |
- | op grond van zijn verdiensten als dichter en essayist. |
Het is de samenvatting, academisch en zuinig, van dertig jaar arbeid, waarvan de vruchten voor Vlaanderen een reden tot trots zijn.
Anton van Wilderode is een geboren Waaslander uit Moerbeke die, alle zwerftochten ten spijt, met zijn wortels in het Waasland gebleven is. Reeds sinds 1946 is hij de fel gewaardeerde poësisleraar aan het college te Sint-Niklaas.
In de Vlaamse poëzie hebben wij op ieder ogenblik enkele priesters ontmoet. In de vorige eeuw treedt vóór allen Gezelle naar voren, in onze eeuw ontegensprekelijk de thans gehuldigde Waaslander. Ik weet het, niet de priester wordt in de bloemen gezet. Maar wie met het werk van zowel Gezelle als van Wilderode vertrouwd is, beseft ten volle dat hun priester-zijn, net zo goed als het mens-zijn (en toevallig bij beiden ook het Vlaming-zijn) een sublieme eenheid vormt met het dichter-zijn. Het geeft aan hun poëzie een dimensie meer, waardoor zij de bestaansgrenzen, die onze dagelijkse kwelling zijn, verruimen en zelfs verbreken.
Men hoeft niet eens met de oorspronkelijke Vergilius kennis gemaakt te hebben om de prachtige weergave door van Wilderode tenvolle te genieten. Epiek en gevoel komen verrukkelijk tot hun recht. De visuele kracht evenals het geweld van hartstochten en de door de oudheid op haar manier mystiek gesuggereerde samenhang van leven en dood, het zindert en ontroert op vrijwel elke bladzijde van deze vertaling.
Met de werkelijke waardering van het werk van Anton van Wilderode staat men, meen ik, nog maar aan het begin. De tijd zal in zijn geval een uitermate gunstig rechter zijn.
Leuven eert hem terecht.
Vlaanderen zegt hem zeer van harte dank.
Jan Veulemans
|
|