[nummer 150]
Toespraak van de heer Gouverneur Dr. L. Roppe op de uitvaart van Albert Dusar in de kerk van Hasselt-Rapertingen op 4 oktober 1975
Gouverneur Dr juris L. Roppe
Zijn rhetoricaleraar noemde hem immer: ‘één uit de duizend’.
Na zijn humaniorastudies is A. Dusar het volle leven ingegaan: zich steeds vormend en verrijkend door zelfstudie, geholpen door opmerkingsgeest, gekenmerkt door vriendelijkheid en belangstelling voor de mensen, hun welzijn, hun verworvenheden, hun verwezenlijkingen.
Van zijn ijver en initiatief heeft hij de volle maat kunnen geven toen hij door zijn provincie werd aangesteld tot de belangrijke functie van diensthoofd van de Dienst voor Cultuur.
Hij hield van Limburg, zijn Limburg, zijn Haspengouw; hij hield van hun verleden en hij droomde van hun toekomst. Hij verzamelde, inventariseerde, tekende alles op wat sporen van cultuur met zich droeg. Hij behield het niet voor zich, maar schreef het neer om die verworvenheid aan schoonheid en verfijning door te geven aan hen die het moeten weten. Hij had de grote gave die onze Vlaamse kunstenaar en vriend van Limburg, Joris Minne, de voornaamste eigenschap noemt: ‘schakel te zijn tussen mensen’. Zovelen heeft hij - met o zoveel bescheidenheid - tot vriend van Limburg gemaakt: ik vermeld slechts de namen van Joris Minne, Alice Frey, Robert Buyle, Felix De Boeck, Charles Eyck, Louis de Meester, Georges Goossens. Die met hem meewerkten op het kantoor, bij de inrichting van tentoonstellingen, de opzet van een uitgave, werden zijn vrienden.
Hij hield van zijn gezin: zijn lieve echtgenote en zijn vier kinderen Michel, Zus, Geert en Lieve en hij kende vadertrots wanneer hij ontwaarde dat zij allen door hun belangstelling, hun studie, hun inzet een flits hadden meegedragen van zijn eigen bezieling en zijn levensdromen.
Zoveel had hij nog in het vooruitzicht. Zoveel plannen had hij in zijn geest. Getuige daarvan het gesprek dat hij had met de Heer Emiel Smets, gedeputeerde voor Cultuur, de laatste avond van zijn leven, enige uren voor zijn dood. Nooit heeft hij rust gekend. Vermoedend dat het vele werk zijn gezondheid ondermijnde, zweeg hij: hij wilde anderen geen leed aandoen, hij zweeg en hij zocht steeds meer werk door zich te wijden aan taken die hij, gevraagd of niet, op zich nam.
Om haar hulde en dank te betuigen voor zijn werk heeft de Bestendige Deputatie hem de hoogste onderscheiding verleend waartoe zij in staat was: vóór enige ogenblikken werd aan Michel Dusar de erepenning van Limburg overhandigd die aan zijn en onze dierbare posthuum werd toegekend.
Wij zullen hem missen. Zijn familie, zijn vrienden, zijn medewerkers en zijn provincie zullen hem ontberen. Maar voor ons allen is het sterkte en troost te weten en te kunnen overwegen dat hij, die wij vandaag betreuren, ‘te veel van de sterren heeft gehouden om bevreesd te zijn voor de nacht’.
Op deze feestdag waarop de Kerk St.-Franciscus herdenkt, moogt gij, goede vriend Albert met hem het Zonnelied zingen dat zo helemaal in eenklank is met uw eenvoudige glimlachende en bewonderende Franciskaanse leven:
‘Allerhoogste, almachtige goede Vader,
tot Uw roem en eer klinkt ons lofgezang.
Aan U alleen komt het toe, Allerhoogste,
en niemand op aarde is waardig te noemen Uw naam.
Wees geloofd, o Heer, door Uw hele schepping.
Vooral door zuster zon, die de hemelen schitteren doet:
zij is zo heerlijk schoon en straalt vol grote luister
en is van U, mijn God, een glanzend evenbeeld.
Wees geloofd, o Heer, door zuster maan en sterren:
Gij deedt ze klinken wonderschoon aan hoge hemeltrans.
Wees geloofd, o Heer, door broeder wind, door de lucht en door de wolken,
door alle weergetij, waardoor Gij allen levenskracht verleent.
Wees geloofd, o Heer, door zuster water,
dat nuttig, nederig is, zo kostbaar en zo rein.
Wees geloofd, o Heer, door zuster, moeder aarde,
die allen voedt en steunt, die vrucht' en bloemen groeien laat.
Wees geloofd om hen die om Uwentwille aan elkaar vergeven
en ziekte en behoeftigheid verdragen zonder klacht.
Wees geloofd, o Heer, door zuster de dood van het lichaam,
aan wie geen levend mens ontkomen kan.
Looft de Heer en zegent Hem in grote dankbaarheid
en dient Hem in ootmoedigheid. Amen’.
‘Heer geef Uw trouwe rusteloze dienaar de vrede en de rust die hij zich, toen hij bij ons was, nooit heeft gegund’.