Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 24
(1975)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Vrijen en trouwen in het Nederlandse liedDe lente zit in de bomen en in de mensen. De vogel bouwt zijn nest en je moet niet in Jeruzalem wonen om aan de poortwachters te vragen waar de liefste gebleven is. In het Noorden en in het Zuiden, zoals overal elders ter wereld, klopt een hart vlugger als liefde het beweegt. En wie niet aan een hooglied toe is, kan het met een volkslied stellen, een oud of een nieuw, om te zeggen:
Ik heb de groene straatjes
Zoo dikwijls ten eind gegaan!
Dat ik er mijn liefje moest laten,
Dat hebben mijn vrienden gedaan.
Ik zal haar nooit verlaten,
Al waren zij nog zoo gram;
Ik zal haar gedachtig wezen.
Tot dat ik sterven zal.
Soms is het niet te zeggen. In Ons Volkslied (Nederlandse liederen uit Noord en Zuid, om te zingen, om te spelen, uitgeverij De Toorts, 1945) staan de kreten en fluisteringen van liefde en liefdepijn opgetekend. Teksten die schitteren van eenvoud, helder en naïef op het eerste gezicht, maar wie aandachtiger leest... Nee, ik kan niet zeggen hoeveel ik van je hou, ik kan het alleen nog zingen. En de koene ridder wacht op het krieken van de dag om de liefste te begroeten:
Ik zie die morgensterre,
Mijn liefkens klaar aanschijn
Men zal ze wekken met zange,
Die alder liefste mijn.
Verbeeld je maar niet dat het meisje zo happig is om op te staan. Een liefdewijs brengt haar niet meteen van de wijs:
Wie is het die daar zinget
En mij niet slapen laat?
Hij zal zijn zingen laten,
Voorwaar zeg ik hem dat.
Zo vlug laat de minnaar zich ook niet uit zijn lood slaan. Ik ben het, zegt hij. Ik geef het niet op. Vertel me wat je wilt dat ik doe om je liefde te winnen? En het meisje dat proeft en beproeft, vraagt hem 's avonds terug te komen. Maar je moet het aan niemand verklappen, voegt ze eraan toe. En ze zijn allebei op de heimelijke afspraak. Wat heb je me te vertellen, zegt het meisje? Ze weet het wel maar ze trilt van verlangen om zijn mooiste belofte nog eens te horen.
Berg en land, schoon jonkvrouwe,
Zal u vrij eigen zijn,
En boven al die daar leven
Zult gij die liefste zijn.
Iemand op de proef stellen kan geen kwaad en het meisje boft. Té ver moet je ook niet gaan. Niet alle minnaars laten zich op die wijze strikken.
Ik hoorde dees dagen een magetje klagen::
‘Wat moet ik,
wat moet ik verdragen?
Die mij placht te beminnen
Is veranderd van zinnen;
Dat minnen, dat minnen van binnen.
Welja, van horen zingen verneem je dan hoe de vork aan de steel zit. Het meisje heeft liefdeverdriet. Er was een vriend die meer dan één liedje veil had om haar hart te stelen. En het meisje vroeg niet beter. 't Was wel aardig maar zó ernstig vatte zij het niet op. Soms zelfs stak ze de draak met hem. Maar genoeg is genoeg. De kruik gaat zolang te water tot ze barst. Of het meisje nu schreit of lacht, hij laat haar staan. Zij ziet hem met een ander gaan. Ken je die andere geschiedenis?
Daar zou een meisje gaan halen wijn,
Het was 's avonds al zoo late.
Zij kwam al voor een hazelaars boom
En daar bleef zij wat tegen staan praten.
Hoe komt het dat jij er zo fleurig groen uitziet, polst ze nieuwsgierig. Waarom ben jij zo mooi, kaatst de boom een vraag terug. Waar dat ik, hazelaar, zoo schoone van ben, En dat zal ik jou hazelaar, zeggen: Ik eet er gebraad en ik drink er den wijn En ik slaap er op een zacht bedde. Als je 't mij vraagt, bekent de hazelaar, de dauw is op mij gevallen. Snap je waarom ik er zo groen en gezond uitzie? Erg mooi wat je daar zegt, maar als het straks wintert, is het met jouw frisheid uit, en word jij een dorre hazelaaar, zegt het meisje. Daarmee heeft ze de hazelaar toch niet voor schut gezet. Hij weet beter:
's Winters het hagelt en koud valt de sneeuw
En te Mei dan bloei ik weder.
Mooi meisje als gij er uw eertje verliest,
En gij krijgt ze van jouw leven nooit weder.
Zolang alleen de verliefdheid haar parten uitspeelt, krijgen mooie meisjes genoeg kans om te vrijen. Liesje is van het soort dat niet vlug genoeg een vis aan de haak wil slaan. Hoe mooi Liesje haar kans op trouwen verkeek, vertelt het volgende liedje.
Ons Liesje zat te treuren,
Dat doet zoo menig kind, als het mint;
Ze had nog geenen vrijer,
En kreet zich d'oogjes blind, 't arme kind.
Refrein:
Sa, lieve meid! 't wel aangeleid.
De kans kan nog gelukken.
Sa, lieve meid, 't wel aangeleid
En u de kans misleidt.
De hemel zag haar tranen,
Een jongeling vol verstand, en gelant,
Vond 't meisje heel bevallig.
En bood haar met zijn hand, geld en band.
De zoete lust tot trouwen,
Vliegt voor den man soms heen, en met reên;
Ons Liesje had haar grillen;
De jongeling, zei neen, en verdween.
Slecht had de meid het aangeleid
De kans was aan 't mislukken.
Slecht had de meid het aangeleid
De kans had haar misleid.
Zeg niet dat de meisjes het altijd verkeerd aan boord leggen. Haar vriendje heeft wel een mondvol uitvluchten bedacht, maar daar trapt een schrandere meid niet in. Hij heeft haar ‘den eersten meiennacht’ in de kou laten staan. Maar dat is tot daar aan toe. De tweede nacht liet hij alweer verstek gaan. En de derde dag komt hij dan toch. Mij niet gezien, zegt zijn schoon lieveken.
Uw mei die komt te laat.
Plant mij hem op de straat,
Schoon lieveken, plant uwen mei daar buiten.
Wie Anne-Marie heet, is niet op haar mondje gevallen. Je kunt haar wel vragen waar ze naartoe gaat. Ze geeft je grif antwoord: naar de kaai om netten te naaien. Een man kan ze best missen en een kind ook, zegt dolle mina, alias Anne-Marie. Je wordt er niet wijzer van. Wil je het neusje van de zalm weten? Vraag haar dan zo lang uit tot ze je gekscherend of niet de waarheid onthult. Trouwen? Ach wat! Anne Marieken voelt niets voor een pak slaag van een man. Kinderen? Ze heeft de handen vol met
Haspen en spinnen, soldaatjes beminnen
Hopsasa, falala, Anne-Marie!
Je kunt nooit weten. Op ieder potje past een dekseltje. Laat die Anne-Marie dan geen vrouw zijn om piepers te jassen, borden te wassen, ramen te zemen. Misschien wil ze | |
[pagina 88]
| |
evenmin wijzer worden en heeft al heel vroeg de brui gegeven aan studeren. Maar met zo'n man kan zij het ooit misschien nog stellen:
Daar was eenen man,
Eenen fraaien man.
Eenen man van complaisantie.
En hij wiegt het kind.
En hij roert de pap.
En hij laat zijn vrouwtje dansen.
Anne-Marieken laat zich niet vangen maar ze heeft een zus, Angenietje genoemd en die ook van wanten weet. Het is een dartele meid, ze fladdert van bloem tot bloem en geniet van de geur van liefde en van haar vrijheid. Je móet tot over de oren verliefd zijn om haar bijendans te blijven volgen. Maar alles staat op het spel voor de jongeman die haar veroveren wil. Ze maakt hem dronken van vreugde en zijn liefde geeft haar vele namen:
O Angenietje, Mijn honingbietje,
Mijn vrolijkheid, mijn vreugd,
Fontein van mijn geneugd.
Mijn zoetste zusje, mijn hoogste Lusje.
Mijn alder waarste goed
O Vrouw van mijn gemoed.
Hoe lang zult gij Uw veinzen nog voor mij
Daar ik niet meer zoek of begeer,
Als uw vermaak en eer.
Hij beseft wel dat zij het huwelijk schuwt. Waarmee kan hij haar overreden? Argumenten te over, maar luistert ze wel? Gelooft ze dan niet dat hij haar gelukkig wil maken... Nu én later, als ze oud en ziek is. Angenietje geeft geen antwoord. Jongens, let op je zaak. Het is uitkijken geblazen met mooie meisjes. Die vragen veel meer dan lekker gebraad, een glas wijn en een zacht bed. Ik vrijde een vrouwken alzoo fijn, maar dat vrouwken joeg het geld erdoor. En nu staat de verblinde minnaar buiten.
Ik vrijde een vrouwken alzo fijn
En droeg haar goede minne,
Die al verteerd het goeiken mijn,
Want zij was loos van zinne.
Zij zei: ‘komt maarGa naar eind1, schoon lief eerbaar,
Wij willen vreugd ontsluiten’.
Ik ging tot haar om d'aanschijn klaar;
Maar 't vrouwke sloot mij buiten.
Al is mijn mantel zeer gescheurd,
Schoon liefken kan 't beweerenGa naar eind2;
Al ga 'k gegaatGa naar eind3, gelapt, geleurdGa naar eind4,
Gij hielpt het al verteeren;
Al was ik nooit aldus berooid,
Al draag ik ijdel borsenGa naar eind5;
Al is't vertooid, verteerd, verpooid,
'k En ben nog niet vervorsenGa naar eind6.
Schoon liefken, heb ik 't al verdaan,
Peinst op voor leden tijden:
Bij u heb ik de schaad' ontvaan,
Laat mij toch nog verblijden.
Zegt mij 't bediedGa naar eind7, hoe is 't geschied?
Ik hield u vol van trouwen.
Al heb ik niet, alzoo gij ziet,
Nog heb ik wat behouwen.
Marcel Notebaert: Trouwen, tekening.
Als Rosa wil dansen, kiezen, kussen, kronen, knielen en opstaan is het al gedaan. Begijntjes en kwezelkens hebben geen oog voor een ei, een koe en een paard. Maar voor een man zetten ze hun beste beentje voor. En patertjes langs de kant vatten hun zoete lief ook bij de hand. Dat mogen ze nog wel zesmaal doen, want Hei, 't was in de mei, En zoo blij waren zij. Maar de pater moet scheiden en het nonnetje moet kiezen gaan. Neem nu een andere pater aan, zingt de schalkse bard uit Noord-Holland. Touwspringen is kinderspel. Met wie zal ik later trouwen zingen de springertjes. Is hij/zij groot, klein, blond, zwart, rood? Wat zeg je van deze rondedans om de bruid te bedde te dansen? Laten de jongens niet te veel opscheppen want twee meisjes zijn twintig vrijers waard. Luchtige maagden
Luchtige Maagden! Dat men u vraagden,
Wat dit droeve treuren beduidt,
Gij kondt wel veinzen, maar u gepeinzen
Zijn: wij waren zo gaarne de bruid.
't Zal nog wel komen, Zit niet te droomen,
't Zal nog wel komen in 't leste besluit.
Dit is wat bijsters! Scheldt gij de vrijsters,
Die toch de meeste vreugden brôen?
Twee van ons spelen, zingen en kweelen.
Zoeter als twintig jongmans doen.
Want, deze vrijsters zitten als snijers,
Wat, deze vrijers, Die zijn niet groen.
Nu dan eens rustig, Toont u wat lustig,
Vroolijke bruid, springt lustig om,
't Veinzen wilt staken, en u vermaken
Met ons en uwen Bruidegom,
Die u met knusjes, Die u met lusjes,
Die u met knusjes heet wellekom.
Laat de mensen dansen en zingen, spreken, spelen, slapen, vrijen... De eeuwen door verwerft de liefde stemrecht. Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is. Iedere tijd heeft zijn troubadours. Ze tieren welig als de bloemen in het laagland en er staat veel onkruid tussen, maar het zou onvergeeflijk zijn voorbij te gaan aan de ernstige, zotte of amoereuze invallen van enkele tijdgenoten. Laat de mensen dansen en gelukkig zijn, en je hebt het bij het rechte eind:
Laat de mensen spelen
wil hun vreugd niet stelen
al wie daar mocht tegen zijn
dat is een groot venijn.
Laat de mensen slapen
dat z'hun ziel uitgapen
Kom aan mijn zij, mijn schoon vriendin
kruipt gij er maar mee in.
Laat de mensen vrijen
engeltjes verleiden
Een goeie vent met een goei vrouw
dat ziet ge niet zo gauw.
Laat de mensen dansen
Laat de mensen zingen
Laat de mensen spreken
Laat de mensen spelen
| |
[pagina 89]
| |
Laat de mensen slapen
Laat de mensen vrijen
Valt er ten naaste week een bom
niemand die weet waarom
Te Huizingen heeft Het Kliekske de bekentenissen over ‘de ware liefde’ opgetekend. Je kunt er blijkbaar niet vroeg genoeg mee beginnen. En dan krijg je méér dan de poppen aan het dansen. Maar eind goed, al goed... De ware liefde
Ik was nog maar achttien jaar oud,
van vrijen was ik niet benauwd.
Ik vrijde al met een kapoen,
hij wandelde met mij in 't groen.
We waren een schoon jeugdig paar.
Als mijn ouders dat werden gewaar,
dat was tegen mijn vader zijn zin,
dat de liefde mij dwong en bemin.
Maar dat weet ik niet, of dat liet ik niet,
waarom mijn vader mij dat toch verbiedt. (bis)
En ik sprak er mijn vader eens aan,
en ik wil er de trouw mee ingaan.
En omdat er de liefde mij dwong,
sprak hij: Och ge zijt nog zo jong!
En hij sprak en gij wordt al gevrijt,
zo vroeg in uw jonkheid verleid.
En hij kreeg het gedacht in zijn kop,
en hij sloot er me seffens op.
O! Wat droef getraan werd mij aangedaan,
moest ik alleen op mijn slaapkamer gaan. (bis)
Maar na twee, drie dagen daarna,
mijne minnaar die werd dat gewaar,
en hij kreeg er een goed gedacht.
Hij kwam in de duistere nacht.
En hij sprak er: mijn liefste zoet,
wij zullen vluchten met spoed!
En hij haalde zijn liefste bruid,
langs het venster de slaapkamer uit.
Hij die sprak beducht: en maak geen gerucht,
wij zullen samen gaan al op de vlucht.
Maar als er de dag nu brak aan,
als vader de lere zag staan;
dan sprak hij met droevig getraan:
Mijne dochter is weggegaan.
Hij schreef er dan spoedig een brief,
bij haar met haar zoete lief.
Zij die waren al lang op de reis,
in 't Frans, naar de stad van Parijs.
Ja met geld en goed, vol van overvloed.
Ziet toch wat dat er de liefde toch doet. (bis)
Hunne ouders die maakten droefheid,
omdat ze hun kinders zijn kwijt.
Maar na twee, drie jaren daarna,
dan keerden zij weer met malkaar.
Ze trouwden voor kerk en voor wet,
de trouw was hen vroeger belet.
En ach ouders en denk er ook aan,
dat gij dat vroeger ook hebt gedaan.
En weest altijd in uw hart verblijd,
eer dat ge uwe kinders zijt kwijt. (bis)
Het kan goed zijn bij de liefste. Maar een rozentuin kan niemand je beloven. En je kunt dromen van veel maar de mooiste dromen gaan aan flarden. Met je laatste wilde haren speel je ook veel illusies kwijt. Hugo Raspoet beweert dat woorden blijven
W. Tinning, jr.: Antwerpse bruiloft: hout, 0,93 × 1,98.
Kon. Museum, Antwerpen. Copyright A.C.L., Brussel. steken als het eenmaal zo ver is. Maar wat hij voor Helena uitstamelt is niet na te zeggen, alleen te zingen:
Helena,
als ik je zo voor mij zie staan
dan weet ik dat ik weg moet gaan
ik ben al veel te lang gebleven.
Wij hadden allebei gedacht
het komt vanzelf wel als je wacht,
maar wat je vraagt kan ik niet geven.
Hier sta ik als een stuk idioot
mezelf moed in te spreken,
de woorden blijven steken,
mijn handen wegen zwaar als lood.
En 'k weet niet eens meer wat ik zeggen wou.
want 't is zo goed, Helena,
bij jou Helena, bij jou.
Helena,
Ik heb nog zo m'n best gedaan
om niet m'n eigen weg te gaan
en om jou tegemoet te komen.
Het heeft wel niet erg lang geduurd,
de dromen die ik had weggestuurd
hebben me weer meegenomen.
Ik speelde in die korte tijd
dat we tesamen waren
m'n laatste wilde haren
en al m'n goeie vrienden kwijt.
En 'k dacht al dat het eeuwig duren zou,
want 't was zo goed, Helena,
bij jou Helena, bij jou.
Helena,
komedie spelen heeft geen zin,
we wisten het van in 't begin,
en 't duurde langer dan we dachten.
En als ik eindelijk weg zal zijn,
dan zal je huilen van de pijn
en je zal op me blijven wachten.
Maar dan komt er een andere man
en die zal jou verwennen,
hij zal je leren kennen,
je geven al wat ik niet kan.
En eindelijk zal je hebben wat je wou.
en dat is goed, Helena,
voor jou, Helena, voor jou.
Helena,
ik speel nu wel de harde, maar
ik voel me leeg, ik weet niet waar
de man van vroeger is gebleven.
Ik weet wel dat het zinloos is
omdat ik het vertrouwen mis,
om met mezelf alleen te leven.
Het spijt me wel, ik doe je pijn,
je komt het wel te boven,
al kun je niet geloven:
Je zal me gauw vergeten zijn.
Vergeten bij de man die leeft voor jou
alleen voor jou, Helena,
alleen, Helena, voor jou.
Helena,
als ik je zo voor mij zie staan
dat weet ik dat ik weg moet gaan,
ik ben al veel te lang gebleven.
Misschien heb jij teveel verwacht,
misschien heb ik te lang gedacht,
wat je vraagt kan ik niet geven.
Morgenochtend zal ik dan
mijn spullen samenrapen,
terwijl jij ligt te slapen,
ik zal zo stil zijn als ik kan.
Er is zoveel nog dat ik zeggen wou...
Alleen nog dit, Helena:
't Was goed, Helena, bij jou.
Tekst & Muziek: Hugo Raspoet.
| |
[pagina 90]
| |
Hoe gekneusd je ook kan zijn, wat voor
domme fouten en pijn je diep onderhuids ook
berouwt, en wat eens kinderspel was als een
heksenspel bedrijft, je kunt altijd opnieuw
beginnen.
Immers:
Ik hou van jou met heel m'n hart en ziel
hou ik van jou
langs zon en maan tot aan het ochtendblauw.
Ik hou nog steeds van jou. (Herman van Veen)
Het kan verkeerd lopen en getrouwd zijn
loopt niet van een leien dakje. De dichters
en zangers liegen de waarheid...
Maar als je jong bent en de lente in je
voelt en de liefste zo onweerstaanbaar nabij
is, moet je niet te veel muizenissen maken.
Alles leer je wel op z'n tijd. En naar de
scherven zitten staren voordat je de oorlog
en vrede van Jan De Wilde hebt beleefd,
moet je zeker niet doen. Want vrijen, he ja.
Dat is nog maar het begin...
JOKE
Joke, Joke, haal 't spinrag uit je haren,
Joke, Joke, trek je witte jurkje aan!
Toe laat nu maar je werk, de drommel mag het halen,
waai de grijze dagen uit je (mooie) hoofd,
ik neem alles op mij, ik zal het wel betalen,
je hebt 't me zolang al beloofd.
Joke, Joke, haal 't spinrag uit je haren,
Joke, Joke, trek je witte jurkje aan!
Joke, Joke, wip de schoenen van je voeten,
haast je, haast je of de wolken zijn ons voor!
Laat die lamme sokken, en kom gauw mee naar buiten,
luister naar de merel en kijk naar mij,
de zomer en de zonde staan uitdagend te fluiten,
laten we de beestjes even vrij.
Joke, Joke, wip de schoenen van je voeten,
haast je, haast je of de wolken zijn ons voor!
Joke, Joke, je bent net oorlog en vrede
Joke, Joke met je witte jurkje aan!
We zijn nu ver genoeg, geen mens zal het nog merken
het wit van je kleedje of het roze van je huid,
weet je wat we doen, we doen aan goede werken:
we vrijen het geweld de wereld uit.
Joke, Joke, ik word gek of ik ben dronken,
Joke, kom nou, trek je witte jurkje uit!
Hanna Kirsten
W. Barbé van Gucht: Late avondwandeling.
H. de Nobele: De eerste huwelijksavond (1860) 66 × 54 cm. Privé-verzameling, Kortrijk (foto Gruwez, Kortrijk).
|