Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 23
(1974)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
E. de Coussemaker en de Frans-Vlaamse volksmuziek
| |
[pagina 333]
| |
ses souffrances, en un mot tous les sentiments qu'a pu lui faire éprouver la situation sociale au milieu de laquelle il a vécu.Ga naar eind17 Hij vindt tevens dat men niet voldoende de dokumenten, en meer speciaal de muziek van het volk heeft bestudeerd en dat men in de studie van de geschiedenis onvoldoende aandacht heeft geschonken aan wat uit het volk emaneerde. Het is inderdaad ook zo dat de melodieën en teksten van de Frans-Vlaamse schat aan volksliederen een diepe uitdrukking zijn van de gedachtenwereld van het volk dat ze beoefende. Germanische Volkerstimmen van Firmenich stond voor de Coussemaker als model om de populaire poëzie te doen herleven. Tevens meende hij dat het voor de Frans-Vlaamse volksmuziek hoogdringend was te beginnen met de kompilatie van het materiaal alleen al omdat hij toen reeds merkte dat de laatste sporen van de Vlaamse kultuur in Noord-Frankrijk aan het verdwijnen warenGa naar eind18. Wat De la Villemarqué voor Bretagne had gedaan wou hij dus ook doen voor Frans Vlaanderen: hij heeft in zijn werk de werkelijke volksliederen opgenomen, de gezongen populaire poëzie met onpersoonlijk karakter, dat volgens H. Schmidt een door het volk als gemeengoed ervaren, opgenomen en gezongen lied is, in tegenstelling met het persoonlijk lied, dat zich tot de gevormde enkeling wendt als kunstlied en, volgens J. Pollmann, de loutere pret van het zingen, die onbewust en volkomen argeloos, zijn grond vindt in het ritmisch bewegen van borst en keel en mond en lippenGa naar eind19. Het gaat hem in het werk van de Coussemaker over liederen opgenomen in de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek, het huidige Frans Vlaanderen waar nu nog om en bij de 100 000 mensen Vlaams spreken. Het zijn ook liederen die toen,
Café ‘Au Reuze’ te Kassel: de staat der huizen en de herbergnamen weerspiegelt de laatste banden mot Vlaamse tradities...
(Foto Paul Van den Abeele.) omstreeks 1850, nog vaak werden gezongen in de straten, textielwerkplaatsen, families, op feesten en kermissen: Ce sont des chants populaires dans la véritable acception du mot. Simples et naïfs, ils procèdent du peuple; chantés par tous, ils sont conservés par tradition.Ga naar eind20 De melodieën en teksten werden ook in vivo opgenomen en genoteerd wat tot gevolg heeft dat er voor sommige items meerdere varianten konden worden genoteerd. Steeds geeft de Coussemaker aan waar hij tekst en melodie heeft opgetekend, wie ze zong, in welke omstandigheden, en dies meer. Wanneer wij zeggen dat het allemaal onpersoonlijke of anonieme liederen zijn, dan betekent dit dat de auteurs waarschijnlijk volksdichters waren, of ongeletterde rijmelaars die in een schilderachtige maar soms krachtige taal bepaalde feiten uitdrukten, gebeurtenissen, gebruiken, enz. Om deze rijke schat aan volkskultuur te karakteriseren kunnen wij best de klassifikatie volgen die de Coussemaker zelf heeft gebruikt in zijn bloemlezing, want, het blijft een bloemlezing. De Coussemaker zegt meerdere malen dat hij slechts een deel van het beschikbare materiaal heeft gepubliceerd... De Kerstliederen zijn wellicht de meest populaire en stoelen op een oude middeleeuwse traditie waarvan trouwens vele motieven gestruktureerd zijn op de Puer natus-melodieGa naar eind21. Zij nemen de meest diverse vormen aan, nu eens een naïef en eenvoudig verhaal, dan eens een levendige en plechtige dialoog, soms een hymne of een eenvoudig gebed. De meeste van deze liederen werden vóór 1789 in de Vlaamse kerken in Frankrijk gezongen gedurende de middernachtmis en op Kerstmorgen. Voorts ook zongen in herders verklede lui in de straten gedurende de Kersttijd, zoals je het nu steeds minder vaak ziet bij ons in Vlaanderen. Het meest echter werden deze liederen gezongen in familiekring en in de scholen, alsmede door de kantwerksters in de werkplaatsen; trouwens, verschillende kantwerksters uit Belle, Kassel en Steenvoorde dikteerden teksten aan de Coussemaker. 27 kerstliederen heeft hij opgenomen, goed wetende dat het slechts een bloemlezing zou zijn waaraan nog meerdere teksten en melodieën ontbraken. De Liederen i.v.m. bepaalde feesten en religieuse ceremonies omvatten 8 teksten en melodieën die meestal werden gezongen door lui die de huizen afgingen om omhalingen te doen, zichzelf begeleidend op de rommelpot. Dit gebeurde onder meer rond Kerstmis, Nieuwjaar, Driekoningen, Sint-Maarten, enz. Hoffmann von Fallersleben geeft in zijn Geschichte der deutschen Kirchenlieder bis auf Luthers zeit (sic) bepaalde melodiën en teksten aan die merkwaardige gelijkenissen vertonen met de in Frans-Vlaanderen opgenomen volksliederenGa naar eind22. Wij noteren hier graag de Dans der MaegdekensGa naar eind23 die in Belle werd gezongen tot omstreeks 1840: toen een jong meisje overleed werd haar lichaam door haar vriendinnen naar de kerk gebracht en nadien naar het kerkhof. Na de religieuse plechtigheid en nadat de lijkkist neergelaten was namen de gezellinnen de lijkwade vast met een hand en gingen zij zo in processie naar de kerk terwijl zij het bewuste lied zongen, waarvan ter illustratie de tekst hierna: Dans der Maegdekens
In den hemel is eenen dans.
Alleluia
Daer dansen all' de maegdekens.
Benedicamus Domino.
Alleluia, alleluia.
| |
[pagina 334]
| |
Edmond de Coussemaker (1805-1877).
't Is voor Amelia.
Alleluia.
Wy dansen naer de maegdekens.
Benedicamus Domino.
Alleluia, alleluia.Ga naar eind24
't Godsdeel of den rommelpot is een van die liedjes dat rond Driekoningen werd gezongen in de omgeving van Belle:
Geeft wat om den rommelpot,
't Is zoo goet om hutsepot,
Van de liere, van de laere,
Van de liere, liere om la;
Vrouwtje geeft het Godsdeel.
(God help ye!)
God heeft my zoo lange geholpen,
Dat myn koetjes zyn gemolken;
Dat myn schaeptjes zyn geschoeren;
Van de liere, van de laere,
Van de liere, liere om la;
Vrouwtje geeft het Godsdeel.
(God bewaer ye!)
God heeft my zoo lange bewaerd,
Dat ik draeg een gryzen baerd,
Van de liere, van de laere,
Van de liere, liere om la;
Vrouwtje geeft het Godsdeel.Ga naar eind25
De Zedelyke en Stichtelyke liederen, waarvan de Coussemaker er slechts 7 opneemt, waren nochtans in Frans-Vlaanderen zeer populair; zo o.m. Jesuken en Janneken, een bijzonder mooi volkslied dat in gans Frans-Vlaanderen werd gezongen en nu nog door velen is gekend. Naar vorm en naar inhoud kan het met niets beter worden vergeleken dan met een gedicht van Guido Gezelle. Enkele Druikikse herinneringen (sic), uit de druïdentradities stammende liederen, zijn nu zo goed als uitgestorven in Frans-Vlaanderen. In Bretagne echter worden nog analoge liederen gezongen. Bij het uitsterven van deze tradities heeft het Kristendom een belangrijke rol gespeeld. Anderzijds dient gezegd dat sommige van de zeer oude tradities precies dank zij de kerstening de tijden hebben getrotseerd. Zo bijvoorbeeld De twaal getallen, waarvan ook nog een Bretoense versie bestaat (Ar rannou) en een latijns-kristelijke tekst die moet dateren uit
Voorpagina van het populaire maandblad ‘De Torrewachter’ (1919-1944), uitgave van het ‘Vlaams Verbond van Frankrijk’. Langs dit orgaan kon men contact houden met de Vlaamse traditie.
de allereerste tijden van de kerstening der Galiërs. Het was de bedoeling van de predikers om de heidense ideeën te vervangen door de principes van het kristendom. Om beter de leer van druïden en keltengoden te vernietigen gebruikte men de bij het volk in zwang zijnde melodie en rythme met een nieuwe, nu kristelijke tekst: zo onthield men beter de nieuwe boodschap. De twaelf getaalen begint aldus
Een is eene,
Eenen God alleene,
Een is God alleen,
En dat geloven wy.
Bij de tweede strofe kwam er dan een vers bij, doch de rest van de tekst werd herhaald:
Twee is twee,
Twee testamenten;
Eenen God alleene,
Een is God alleen,
En dat geloven wy.
Dit gebeurde aldus twaalf keer tereke zodat de twaalfde strofe er zo uitzag: | |
[pagina 335]
| |
Folkloristische groep ‘De Kadullen’ uit Belle (Bailleul)
In ‘Ons Volkslied’ (d. II) Nederlandse liederen verzameld door Albert De Klerck, Jan Mul en Herman Strategier, (De Toorts, 1945) vinden we veel Frans-Vlaamse liederen, o.a. ‘Al van den drogen haring’. (Illustratie van Frans Mandos).
Twaelf is twaelve,
Twaelf apostelen,
Elf duyst maegdetjes,
Tien geboden Gods,
Negen kooren der engelen,
Acht zaligheden,
Zeven sakramenten,
Zes kruiken van Canaa,
Vyf boeken van Moyses,
Vier Evangelisten,
Drie patriarchen,
Twee testamenten,
Eenen God alleene,
Een is God alleen,
En dat geloven wyGa naar eind26.
De Villemarqué geeft in zijn Chants populaires de la Bretagne ook de oud-Bretoense versie van het lied met een quasi analoge melodie. Het zou volgens hem een van de oudste Bretoense gedichten zijn en verhaalt de geschiedenis van een druïde en een kind, meester en leerling, waar het kind wordt geïnitieerd in de diverse menselijke wetenschappen. Het is dus een initiatiezang; dat vinden we alvast zonder twijfel terug in het didaktisch karakter van de kristelijke versie in Frans-Vlaanderen. Enkele Skandinavische herinneringen wijzen, volgens de Coussemaker, op de noordelijke oorsprong van de Frans-Vlamingen. Zo plaatst hij o.a. het Reuzelied en Halewyn bij deze serie, zich beroepend op studies van Willems en Kervijn de Lettenhove. De Sagen, Balladen en Legenden, vijftien in getal in het werk van de Coussemaker, zijn romaneske en avontuurlijke verhalen die de verbeelding van het volk aanspraken. Sommige van deze liederen stammen tot uit een veertiende-eeuwse traditie, andere gaan vaak min of meer terug naar ware feiten. Hier vinden we o.a. De Twee Koningskinderen terug; Den verloren Zoon, op basis van het bijbelverhaal; Genoveva met de legende van Genoveva van Brabant; Den wandelende Jode, enz. Het maritieme gebied van Duinkerke kende natuurlijk een aantal Zeevaertliederen waarin onder meer de IJslandvaarders (Reysen naar Iseland) worden bezongen, reizen en avonturen, het heimwee naar het vaderland (Het Afscheyd) en ook de legendarisch stoere kracht van de kapers, men denke aan het Kaperslied, en natuurlijk aan Kapiteyn Bart. Onder de Klugtliedjes vinden we onder andere een oude versie van Anne Marie, dat trouwens in de algehele germaanse wereld zeer vroeg bekend leek te zijn, alsook van 's Avonds (En 's avonds, en 's avonds...), Den uyl die op den pereboom zat, Pierlala, enz. Het zijn alle stuk voor stuk volkse amusementen en eenvoudige schilderingen van gewoontes, van types. De Sinte-Anna-liedjes ter ere van de beschermheilige der kantwerksters en naaisters, vooral in Belle zeer talrijk, werden op het feest van de patrones gezongen in de dorpskerk zelf. Het St.-Annafeest was trouwens voor naaisters, kantwerksters en leerlingen een hele gebeurtenis en werd met veel plechtigheid, luister en ernst gevierd. Gedurende de namiddag gingen bijvoorbeeld alle meisjes wandelen, liedjes zingend die de Coussemaker in Belle zelf heeft opgetekend. Ook op andere feestdagen - toen nog gevierd! - zoals St.-Jan en St.-Petrus-en-Paulus werden Rei- en dansliedjes gezongen door de kinderen, bij valavond, op straat... Cecilia is zonder twijfel een der meest | |
[pagina 336]
| |
populaire Drink- en Minneliedjes die de Coussemaker heeft opgenomen in zijn nochtans beperkte keuze. De beperktheid van die keuze is precies het gevolg, in vele gevallen, van zijn pudeur om bepaalde minder respektabele teksten op te nemen... Het moeijelijk kwezeltje hoort bij de Hekelliedjes die de spottende komponent in de Vlaamse geest illustreren. Ten slotte geeft de Coussemaker ook nog een aantal Kinderliedjes die werkelijk zeer verschillend zijn van de andere in Frankrijk gezongen liedjes en meestal teruggaan naar liederen uit Vlaanderen en Duitsland. Edmond de Coussemaker heeft honderdvijftig liederen met tekst, melodie en kommentaar opgenomen: men kan daar uiteraard slechts op een zeer summiere wijze een overzicht van geven. Wanneer men nu ook nog weet dat de Coussemaker niet alle liederen van zijn corpus heeft gepubliceerd, dan begrijpt men best hoe rijk Frans-Vlaanderen wel was - en is? - aan volksliederen. Vele worden nu trouwens bovengehaald door volksdansen zanggroepen, zoals bijvoorbeeld de ‘Groupe Folklorique De Kadullen’ uit Belle. Om ook nog grondig te kunnen ingaan op de meeste van de volksliederen zou men het in detail moeten hebben, ten minste in vele gevallen, over de oorsprong van de tekst, het eraan verbonden verhaal, enz. Dit is uiteraard in dit korte bestek onmogelijk. Bij al deze Frans-Vlaamse volksliederen zijn tekst en melodie zeer intiem gebonden. De melodie vooral heeft een levendig volkskarakter. Dit wordt onder meer bewezen door het feit dat vele melodieën in de loop der eeuwen onveranderd bleven. De teksten echter veranderden vaak. Het optekenen van al deze melodieën moet zonder twijfel een enorm precies en tijdrovend werk zijn geweest voor de Coussemaker. De basis van die volksliederen is ook puur, zuiver, er bestaat geen begeleiding, er zijn geen ornamenten: alles is eenvoud. De Frans-Vlaamse volksmuziek heeft wel een zekere identiteit, een eigenheid die tot uiting komt in de kontekst, de melodie en zelfs in de tonaliteit en het rythme van zijn liederen. Qua struktuur echter is het Frans-Vlaamse volkslied klassiek en beantwoordt het aan de kenmerken van het volkslied in Vlaanderen. Wij vinden er o.a. in diverse liederen de vraag- en antwoordprocedure terug, kenmerkend voor de oude liederen uit ons kultuurgebied, zoals in Heer Halewyn; ook talrijke betekenisloze teksten komen voor in de Frans-Vlaamse liederen; de muzikale struktuur der liederen leunt zeer nauw aan bij die uit de Vlaamse volksliederen, enz. Dit verband met de Vlaamse volksliederen is uiteraard gemakkelijk te verklaren: het gaat hem alles bij elkaar om éénzelfde kultuurgebied. Vele liederen uit Frans-Vlaanderen en uit Vlaanderen hebben trouwens een gemeenschappelijke oorsprong. Doch, niettegenstaande deze relaties en die verwantschap ligt er in vele Frans-Vlaamse liederen - vooral inhoudelijk, in de tekst - een inspiratie en een spontaneïteit eigen aan het gebied zelf. Het is zonder meer duidelijk dat de Frans-Vlaamse volksmuziek de poëzie en de geest van haar volk in zich draagt, een poëzie van het randgebied tussen twee kulturen. Wellicht maakt dit precies de rijkdom uit van het Frans-Vlaamse volkslied; deze openheid voor de diverse kulturen doet alvast geen afbreuk aan zijn coherent karakter. Er zijn echt typische Frans-Vlaamse volksliederen! Trouw geeft die muziek dan ook universele gevoelens weer, passies, feiten, geloof, en dat in de meest zuivere stylistische vorm die er bestaat: deze van de eenvoud van het juiste en dagelijkse woord, van een ongekunstelde melodie. De diversiteit en het karakter van deze liederen wijzen terzelfdertijd op de levenslust en de ernst van het volk dat ze zong - en nu nog in vele gevallen. Ook zijn zij een onmiddellijke illustratie van het nationaliteitsqevoel zelf dat nooit volledig is verdwenen in Frans-Vlaanderen. Deze liederen duiden ook op de innige verbondenheid van het Frans-Vlaamse gebied met het moederland, Vlaanderen... Dat het volkslied wortelt in de diepste geheimen van het volk, dat het de volwaardige eigenheid van het volk inhoudt en dat het geen elitair karakter heeft, dat alles kan de verbondenheid van de Vlaamse en van de Frans-Vlaamse volkskunst slechts bestendigen, dat alles kan onze aandacht om wat er van onze taal en kultuur in Frans-Vlaanderen nog overblijft slechts verscherpen...Ga naar eind27.
Drs. Alex Vanneste Hooikaai 27, 1000 Brussel | |
[pagina 337]
| |
Tekst en melodie uit De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France, 1856.
|
|