langs de koppen zodat onderlinge variaties van toonhoogten en duurtijden direkt manipuleerbaar zijn.
Deze techniek werd trouwens toegepast in het publiek tijdens de uitvoering van mijn realisatie, Partiduur 5, in maart II. te Antwerpen.
De band die dan langs de koppen werd verschoven, had een lengte van ± 5 meter. Terwijl drie uitvoerders zich van zo'n stuk band bedienden (er werden dus ook drie bandopnemers voor gebruikt) werd het snarenstel met klankkast van een piano, waarvan de toetsen verwijderd waren, bespeeld door een vierde uitvoerder, Karel Goeyvaerts. Door de band met korte rukjes te bewegen en stilaan meer en meer bandlengte voor de koppen te rukken en te schuiven, ontstond, simultaan met het pianospel, een heftig crescendo, waarop dan een lange stilte volgde.
Wat op de toonband stond waren verbosonische klanken die voordien tijdens de uitvoering werden verwezenlijkt door Gust Gils, en gesuperponeerd waren, een techniek die verder hierin besproken wordt. Doch eerst nog iets over terugkoppeling.
Het principe is zeer eenvoudig en kan met iedere bandopnemer die beschikt over een gescheiden opname- en weergavekop, verwezenlijkt worden. Het systeem wordt zeer veel toegepast in de elektro-akoestiek, dikwijls worden combinaties gemaakt met meerdere en verplaatsbare koppen, doch alles kan herleid worden tot volgende werkwijze:
De opname geschiedt korte tijd voor men de weergave waarneemt. De weergave die dus iets later komt, kan men opnieuw opnemen. Men verbindt dus gewoon de rechtstreekse uitgang van de weergave met de ingang van de bandopnemer.
Men hoort dus opnieuw wat reeds voordien gehoord werd.
Deze weergave wordt weer teruggestuurd, opnieuw weergegeven, opnieuw teruggestuurd enzoverder. Naarmate men het opnameniveau verhoogt of verlaagt regelt men de duur van terugkoppeling, of oscillatie. Ook hier speelt de bandsnelheid een grote rol, daar deze eveneens de snelheid van de opeenvolgende opnamen en weergaven bepaalt. Het is dus logisch dat de terugvoedingsfrequentie lager is bij trage snelheid dan bij hoge. Bij trage bandsnelheid is de afstand tussen de koppen a.h.w. langer. De duurtijd van iedere opeenvolgende opname en weergave kan zeer nauwkeurig bepaald worden door de onderlinge afstand te meten tussen beide koppen.
Bij mijn toestellen is die afstand 3,2 cm. Indien de bandsnelheid 9,5 cm/sec.
bedraagt, dan weet men dat er per seconde drie herhalingen voorkomen.
Voor montages waar men de tijd meet aan de hand van de bandlengte, kan dit van groot belang zijn. Bij 9,5 cm/sec. snelheid komen 10 seconden overeen met precies 95 cm. Men kan op die manier de duurtijden zeer precies vastleggen door gebruik te maken van de meetlat.
Teruggekomen op onze ‘glazenflesstukslaan’aktie kan men dus met deze mogelijkheden een zeer akoestisch gevarieerde klankmontage verwezenlijken. Het muzikale van de montage wordt natuurlijk bepaald door een goed gebruik te maken van al deze mogelijkheden door de komponist zelf. Een volledige beheersing van de gebruikte apparatuur is dus wel noodzakelijk, zoniet hangt de realisatie aan mekaar van ongewilde toevalligheden, die met wat geluk goed meevallen doch in de meeste gevallen een verwarrende indruk nalaten.
In deze aktie zal niemand de klanken nog associëren met het oorspronkelijk gebeuren. Zo is het zelfs mogelijk ongemanipuleerde geluidsopnamen te integreren in konkrete of elektronische werken. In mijn elektro-akoestische kompositie, genaamd we eindigen met punt-komma, laste ik o.a. korte flitsen van voetstappen op een houten vloer, het doorbladeren van een boek, het doorspoelen van een band, slaan van een deur en raam, in. De hierdoor teweeggebrachte klanken worden in het begin niet als dusdanige aktie opgemerkt. Het is slechts in de langere fragmenten dat men een bepaalde aktie gewaar wordt tussen de muziek door.
Galmversterking, filters, terugkoppeling, en mixages, vindt men ook terug in de elektronische muziek, samen met spanningsgestuurde versterkers (misschien beter gekend als Voltage Controlled Amplifiers) en generators. Sinustonen (dit zijn zuivere tonen, vrij van boventonen die de herkomst van de klank bepalen) worden gegenereerd en eventueel wordt een programma ingesteld van een te bepalen tonenreeks. Daarin kan men dan per toon afzonderlijk de duurtijd instellen, amplitude (geluidssterkte), toonhoogte en frequentieduur van de tonen onderling. Ook is het mogelijk om al deze parameters (wijzigbare instellingen) volledig willekeurig hun beloop te laten, binnen de grenzen van zelf gekozen beperkingen. Men spreekt dan van een aleatorische instelling. Indien zulke afstellingen van de apparatuur mogelijk zijn, schakelt het in vele gevallen heel wat lastig montagewerk uit, en kan men zelfs resultaten bekomen die met traditioneel knip- en plakwerk onmogelijk zijn.
De experimenten die in mijn studio verricht worden gebeuren meestal op basis van op toonband opgenomen elektronische klanken en concrete geluiden. Beide hebben hun specifieke eigenschappen, doch kunnen, naar mijn gevoel, samen aangewend worden.
In ‘Partiduur 2’, een uitvoering van piano en elektronische klankmontage, uitgevoerd in het publiek in februari te Antwerpen, werd gebruik gemaakt van een specifiek toonbandprocédé.
De bandopnemers en het mengpaneel met galmversterking, filters, terugkoppelings- en mixagemogelijkheden, werden opgesteld naast de vleugelpiano. Karel Goeyvaerts die de piano bespeelde en ikzelf aan de apparatuur, werden samen omringd door een toonband van 1710 cm lengte, waarvan beide uiteinden aan elkaar geplakt waren, en aldus een gesloten circuit vormde. Die toonband draaide dus via enkele hoeksteunen rondom ons. Eén omloop duurde precies 1'30' (bandsnelheid 19 cm/s. X omlooptijd 90 sec. = 1710 cm).
Op die toonbandlus werden de pianoklanken die de pianist voortbracht opgenomen via mikrofoons, in de piano bevestigd. Bij de tweede omloop van de lus werd de wiskop uitgeschakeld en nieuwe pianoklanken werden bovenop de vorige klanken of tussen de stilten geplaatst.
Men noemt dat superponeren. De pianist speelde met een steeds toenemende densiteit. Ook de toonband, die dus steeds de vorige piano-opnamen liet horen samen met de nieuwe aanslagen, nam automatisch toe in densiteit. De grote rusten die aanvankelijk tussen de aanslagen werden gehouden, werden steeds maar opgevuld met nieuwe superposities. Er werden zo 10 omlopen gespeeld. Het uiteindelijk resultaat was een opeenstapeling van altijd andere pianoaanslagen waarnaar de uitvoerder zich kon oriënteren, tijdens zijn spel.
Het feitelijke experiment van dit muziekgebeuren was echter voordien geschied. Tijdens de uitvoering werd het experiment toegepast. Tijdens deze omlopen werd water aan het koken gebracht. Het fluiten van het keteltje was voor ons het teken om het spel te staken. Het aantal omlopen van de band werd dus voor een gedeelte aan het toeval overgelaten, ook al wist men wel aan de hand van de gebruikte hoeveelheid water, hoelang het onge-