4
Conscience en de Vlaamse beweging
Bij ons zoals in heel Europa hebben kunstenaars en geleerden die werden geïnspireerd door de romantiek, hun werk in dienst gesteld van de nationale beweging; letterkundigen, schilders en musici, taalkundigen, geschiedschrijvers en folkloristen.
Het is overbekend dat niemand dat méér gedaan heeft als Conscience, door de keuze van zijn onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis, door het voorwoord van zijn eerstelingen Het Wonderjaer en Phantazy, het nawoord van zijn Leeuw van Vlaenderen, door de taal die hij zijn helden als Artevelde in de mond legde, ook de thematiek van eigentijdse verhalen als Siska Van Roosemael. In deze bijdrage zullen we het hebben over Consciences aandeel in de politieke Vlaamse beweging, ook om het misverstand op te ruimen als zou die pas rond 1860 ontstaan zijn.
Bij het slot van zijn Geschiedenis myner Jeugd getuigde Conscience terecht, dat hij heel zijn leven in de dienst had gesteld van de moedertaal en de Belgische nationaliteit. En toch is er niemand onder de eerste generaties van flaminganten, die zoveel als hij heeft bijgedragen om een specifiek Vlaamse vaderlandsliefde op te wekken. Hoe rijmen we dat tesamen?
In de persoon van Conscience, de vrijwilliger van 1830, zien we duidelijk dat de beginnende Vlaamse beweging een Belgisch-nationale beweging was, bedoeld om het bevrijde vaderland te verstevigen, groot en bloeiend te maken met de middelen van die tijd: door het herstel van de volkstaal, de herleving van de nationale tradities, de studie van het vaderlands verleden, enz., zowel als door het scheppen van de meest moderne instellingen van Europa en het bouwen van de eerste spoorwegen van het vasteland. De nationale beweging was ontstaan uit het enthousiasme van de revolutie, als een voortzetting en beveiliging ervan.
Geleidelijk heeft zich in die beweging, onder medestanders die aanvankelijk geen ander nationaal bewustzijn hadden als een Belgisch (of, voor de weinige orangisten, een Nederlands), een Vlaams bewustzijn ontwikkeld waarvan Conscience de eerste en krachtigste voortrekker was. Vermits de taal de voornaamste grondslag was van de nationaliteit, zag hij in het wekken van Vlaams bewustzijn en Vlaamse fierheid een versterking van die Belgische nationaliteit. Het zou België méér Belgisch maken, namelijk werkelijk cultureel tweeledig en politiek zelfstandig, en sterk tegenover Frankrijk van waaruit annexatie dreigde.
In 1838 eiste Willem I de oostelijke helft van Limburg en van Luxemburg op, die hem was toegekend door het verdrag van de XXIV Artikelen dat hij tot dan geweigerd had. 380.000 Belgen moesten worden ‘uitgeleverd’. In de eerste maanden van 1839 spitste het debat zich toe: capitulatie of oorlog? (Laat ons denken aan de problemen van de Arabieren nu.) Conscience, die zopas zijn Leeuw had zien verschijnen in december, stuurde met Jan De Laet een manifest de wereld in, waarin het verzet dat alom in het land sterk was, werd gestijfd. Op 4 februari namen twee van de zes ministers ontslag omdat ze zich niet wilden neerleggen bij de afstand; veertien dagen later zou een derde volgen. Op 6 februari riep de meeslepende redenaar Conscience in de schouwburg van Antwerpen op ten oorlog en voor de val van wat er nog overschoot van het pacifistisch ‘verfranst ministerie’. Na afloop ging een deel van het publiek kabaal maken voor het huis van de pacifistische burgemeester en dansen rond de vrijheidsboom op de Grote Markt, die sindsdien door de minder opruiende Brabo is vervangen.
Al wekt de ‘laffe’ afstand van Limburg en Luxemburg nog zoveel ontmoediging onder de Antwerpse flaminganten, de vrede maakte toch de baan vrij voor hun directe politieke actie. Begin 1840 werd het eerste Vlaams petitionnement gehouden; sommige auteurs schrijven daar nu geringschattend over, omdat ze niet weten dat petitionnementen, samen met persprotesten en weldra meetings, toen de meest moderne oppositiewapens waren die uit Engeland werden geïmporteerd, en die niet zo onschuldig waren vermits ze in 1830 tot een revolutie hadden geleid. De Antwerpse flaminganten gingen trouwens in één adem over naar het stellen van kandidaten voor de provincieraad, die de eisen van het petitionnement onderschreven en in de raad verdedigden, en die een gunstige beslissing afdwongen dank zij de begeleidende perscampagne. Tijdens de volgende 15 jaar zijn Conscience en zijn medestanders zich blijven inzetten om bij verkiezingen flamingantische kandidaten erdoor te halen.
In welk partijverband? We moeten goed in het oog houden dat er geen evenredige vertegenwoordiging bestond, maar een meerderheidsstelsel (was gekozen wie de helft plus één van de stemmen haalde) dat maar twee partijen toeliet zoals nu in de V.S.A. en in Engeland. Met flamingantische lijsten opkomen tegen liberalen en katholieken had dus geen zin. Het kwam erop aan eigen kandidaten te doen aanvaarden door die partijen, of tenminste door één. De flaminganten wilden zich niet binden aan één van de twee partijen, maar zelf de ruggegraat vormen van een ‘nationale partij’ in unionistische geest, een centrumpartij die de extremisten van weerszijden zou afwijzen. In hun Kunst- en Letterblad gingen Conscience en Van Kerckhoven in 1844 en 1845 in krasse bewoordingen de katholiek-liberale partijenstrijd tekeer als nutteloos, zonder werkelijke inhoud, schadelijk voor het nationaal belang in het algemeen zoals voor het Vlaamse in het bijzonder. In feite steunden ze daardoor het unionisme dat toen door alsmaar meer liberalen verlaten werd, terwijl de katholieken er zich aan vastklampten; uiteindelijk leunden ze dus bij de katholieken aan. Dat deden ze zeker niet uit gemis aan doorzicht, omdat ze niet zouden bemerkt hebben dat het unionisme uitgebloeid was. Maar wel omdat ze, o.a. bij hun petitionnement van 1840 en in de pers, vooral of bijna uitsluitend van unionistische en katholieke kant steun ondervonden.
Het was met duidelijke tegenzin dat de flaminganten zich gedwongen voelden tot een feitelijk aanleunen bij de katholieke partij. Doelend op kanunnik David schreef Conscience op 26 december 1843 aan Snellaert: ‘Ik betrouw niet al te veel zekere personen, die een zaak niet involgen maar dezelve willen dwingen om te werken tot de vooruitgang van een princiep dat haar, hoogstgenomen, vreemd is.’
De onmacht van de flaminganten om hun beweging buiten de strijd van de twee grote partijen te houden, bleek op een pijnlijke manier uit de avonturen van hun dagblad Vlaemsch België. Ze hadden dat van Antwerpen uit gesticht te Brussel per 1 januari 1844. Jan De Laet, Domien Sleeckx en Jaak Van de Velde gingen in de hoofdstad wonen, maar Conscience steunde krachtig met een feuilleton en andere bijdragen, en ging zelfs een tijdlang de zieke hoofdredacteur vervangen. Het blad nam als enig doel de Vlaamse economische en culturele belangen, en