Discotheek
Robert Schumann: 4 Symphonien, Ouverture, Scherzo und Finale E-Dur op. 52. Berliner Philharmoniker, Herbert von Karajan. D.G.G. 2720 046 (3 LP). Prijs: 975 fr. (na 1-2-74: 1.275 fr). Als tweede nieuwe opname in de editie ‘Die Welt der Symphonie’ verschijnt deze integrale van de Schumann-symfonieën. Nu is Robert Schumann, samen met Gustav Mahler, een van die komponisten, die in de eigen tijd en omgeving bitter weinig sukses kenden. Mahler herleefde dank zij Bruno Walters inspanningen, nagevolgd door Bernstein, Kubelik, Solti en Haitink. Schumann heeft het misschien iets moeilijker gehad, omdat er geen enkele dirigent was, die hem a.h.w. verdedigde. Slechts Kubelik heeft Schumann op een verhoog kunnen plaatsen, en nu wagen verschillende kunstenaars zich aan diens werk. Gelukkig heeft Herbert von Karajan, wie het romantisme en de laatromantiek bijzonder liggen, deze integrale opgenomen. Voor sommigen blijft Kubelik nog altijd dé uitvoerder. Persoonlijk vind ik Karajan eerlijker, omdat hij weet én de lyriek van Schumann te bewaren, én de overdreven, bijna pathetische zoeterigheid weet weg te werken. Daarenboven heeft hij in zijn handen het door hem dusdanig gedrilde orkest van de Berliner Philharmoniker, dat meer een instrument is in zijn handen dan welk ander orkest ter wereld ook. Ook hier weer valt een historische benadering zeer duidelijk waar te nemen, reeds door de opeenvolging van de werken in de kassette, nl. symfonieën nrs 1, 4, 2, ouverture, symfonie 3. Met brede bogen, prachtige ritmiek, kleurt Herbert von Karajan Schumanns zo vaak onderschatte werk. Zijn opbouwen, detailwerkingen, koloriet ondersteunen op de meest perfekte manier het epische karakter van de symfonieën. Zo wordt in de d-moll-symfonie (nr. 4) de cyclische struktuur schitterend weergegeven, treft in de Es-dur-symfonie (nr. 3 ‘Rheinische’) de mystiek en epiek die Bruckner en Mahler eigen zijn, tussen de
hoekdelen. De minder aangedurfde Cdur-symfonie (nr. 2) krijgt ook hier bij Karajan de volle waarde van een keerpunt in Schumanns werk, nl. het streven naar de symfonie in nieuwe vorm.
B.L.
Ludwig van Beethoven: 9 symphonien, Ouverturen zu Coriolan, Egmont, Die Geschöpfe des Prometheus. Gwyneth Jones, Tatiana Troyanos, Jess Thomas, Karl Ridderbusch, Konzertvereinigung Wiener Staatsopernchor, Wiener Philharmoniker, Karl Böhnm. D.G.G. 2720 045 (9 LP). Prijs: 2.250 fr. (na 1-2-74: 3.825 fr.). Na de tienjarige overheersing van de Karajanversie (ook D.G.G.) doet het goed toch weer eens een even hoogstaande versie te horen. Deze integrale valt binnen het kader van de editie ‘Die Welt der Symphonie’, die D.G.G. uitbrengt voor haar 75-jarig jubileum. Deze editie heeft een voordeel op de voorbije Beethoven-Edition, nl. alle kassettes zijn los verkrijgbaar, en de speciale prijs blijft behouden, tot de editie compleet is, m.a.w. tot eind 1973. Dit jaar verschijnen de eerste 4 kassettes, waarvan 2 nieuwe opnamen, nl. de hogervermelde Beethoven-symfonieën, en de Schumann-symfonieën. Verder twee hernemingen: de integrale van de 46 Mozart-symfonieën (Böhm) en de 9 Bruckner-symfonieën. 1973 brengt rond Pasen dan: de Brahms-symfonieën (Abbado), de Schubert-symfonieën (Böhm) en de herneming van de Mahler-symfonieën (Kubelik). In de herfst van 1973 wordt deze editie dan afgesloten met 5 nieuwe kassettes, nl. Haydns 12 Londense symfonieën (Jochum), Dvorak-symfonieën (Kubelik), Mendelssohn-Bartholdy (Sawallisch), Sibelius (Karajan en Kamu) en Tschaikowsky (uitvoerenden nog onbekend, doch waarschijnlijk Abbado en Karajan). Bij deze editie is een boekwerk voorzien, dat eveneens los kan besteld worden, doch speciaal moet worden aangevraagd, nl. ‘Die Welt der Symphonie’ (850 fr.). Het is m.i. een zeer gelukkige, absoluut voldoeninggevende opname, het resultaat van een prachtige traditie. Inderdaad, Wenen is de basis van de Beethoven-interpretatie, en de Wiener Philharmoniker (in 1842 door Otto Nicolai gesticht) hebben die traditie,
gesteund op loutere muzikaliteit in zich. Laat men hen dan met een dirigent als Karl Böhm, ‘hun’ dirigent (‘Böhm und seine Wiener’ is bijna spreekwoordelijk geworden) uitvoeren, en het resultaat is een schitterende realisatie. Alles komt rechtstreeks uit de partituur bij Böhm, rechtstreeks uit de overgeleverde tekst. Op een schitterende manier laat Böhm de verwantschap met Mozart stralen uit de 1ste en 2de symfonie, om dan vanaf de 3de (Eroica) het werkelijke, kernachtige en wezenlijke Beethoven-idioom voluit te ontplooien. Ook ligt de Beethoven-interpretatie van Böhm zeer historisch vast. Tot mijn verbazing constateer ik bv. dat de 1ste beweging van de 7de zeer sterk aanleunt bij de gehele atmosfeer van de 6de (Pastorale), doch dat is niet zo verwonderlijk als men weet, dat de composities elkaar hebben gekruist. De grootste verrassing is wel de 9de symfonie, en dan vooral het slotkoor. Hier wendt Böhm enorm krachtige en grote solistenstemmen aan. Het koor is buitengewoon sterk, schitterend geleid door Norbert Balatsch, en daartegenover stelt Böhm dan een bas (Karl