[nummer 128]
Ter viel 'ne keer
(Herinnering aan Beethoven's Septuor)
't Er viel 'ne keer een bladtjen op
't Er lag 'ne keer een bladtjen op
En vloeien op het bladtje dei
En vloeien dei het bladtjen op
En wentel - winkelwentelen
Want 't bladtjen was geworden lijk
Zoo plooibaar en zoo vloeibaar als
Zoo lijzig en zoo leutig als
Zoo rap was 't en gezwindig als
Zoo rompelend en zoo rimpelend
Zoo lag't gevallen bladtjen op
En m' ha' gezeid het bladtjen ende
't En was niet 't een een bladtje en 't ander
Maar water was het bladtje en 't bladtje
En 't viel 'ne keer een bladtjen op
Als 't water liep het bladtje liep,
Bleef staan het bladtje stond daar op
En rees het water 't bladtje rees,
En daalde niet of 't bladtje daalde
En dei niet of het bladtje dei 't
Zoo viel der eens een bladtjen op
En blauw was 't aan den hemel end’
En blauw en blank en groene blonk
En 't bladtjen loech en lachen dei
Maar 't bladtje en wa’ geen bladtje neen
En was nie’ meer als 't bladtjen ook
Mijn’ ziele was dat bladtjen: en
Het klinken van twee harpen wa’
En blinkend in de blauwte en in
Zoo lag ik in den Hemel van
Den blauwen blijden Hemel van
En 't viel ne keer een bladtjen op
En 't lag ne keer een bladtjen op
De herhaling is in de muziekkunst, niet als in het literair kunstwerk, een vast bouwprincipe. In de muziekkunst geeft ze het ontstaan aan de variatie- of imitatietechniek. Hieruit is dan ook een heel eigen muzikale vorm gegroeid, de variatie. De variatie is ook in de poëzie te vinden. Gezelle heeft ons een zeer geslaagd voorbeeld. ‘Bladtje’ en ‘water’ vormen samen het steeds gevarieerde motief. Het voortvloeien van de versregels, niet streng geleed door afzonderlijke rationele inhouden, maar integendeel als uit één lyrische gemoedsbeweging, waarbij de versregels door een overvloedig gebruik van voegwoorden in elkaar vloeien, is een typisch kenmerk van een muzikaal werk.
Vlaanderen 128 - Jaargang 21 - sept.-okt. 1972.