| |
Biblioteek
Nieuw
Pasverschenen werk van leden
Dat er over Streuvels een belangrijk aantal werken zouden verschijnen in dit herdenkingsjaar, was te voorzien. Dat er evenwel zóveel zouden zijn, komt aan als een echte verrassing - dat het grootste part ervan bovendien mag beschouwd worden als kwaliteitswerk van hoog niveau, zo naar vorm als naar inhoud, pleit én voor auteurs, én voor uitgevers... én voor Streuvels zelf, want over kleine figuren valt uiteraard weinig groots te vertellen.
Vooraan in de rij staan dan:
André Demedts: Stijn Streuvels, een terugblik op leven en werk, 13 × 21 cm., 388 pag., uitg. Orion-Desclée De Brouwer, Brugge, 1971, ing. 295 fr., geb. 325 fr.
Zou er iemand bestaan, die beter Streuvels en zijn werk gekend heeft en kent als André Demedts? Wij hebben André verscheidene keren horen spreken over zijn grote vriend, anderhalf uur lang, voor de vuist weg. Steeds was onze konklusie dezelfde: iemand die zó over een ander mens kan spreken, moet hem wel biezonder goed kennen en vooral, zeer veel van hem gehouden hebben.
Dan neem je deze ‘Terugblik op leven en werk’ ter hand, een beetje grasduinen, dat weldra een onweerstaanbaar lezen wordt: het wordings-, groei- en levensverhaal van een groot mens en een groot
| |
| |
schrijver. En dat alleen zou al een prestatie geweest zijn, maar wie Demedts enigszins kent, weet dat hij nooit in één voor kan lopen zonder heel de akker te zien. Rondom de figuur van Streuvels, de mens, de kunstenaar, zijn vriend, tekent Demedts een brok heerlijke geschiedenis, honderd jaar volk en kultuur. Pas in dàt kader krijgt Streuvels het formaat dat hem toekomt en dat nog groter en grootser is als velen vermoeden. Wij kunnen ons nauwelijks indenken welke arbeid er achter een dergelijke studie steekt: het registreren en verwerken van honderden gesprekken met Streuvels, het lezen en nogmaals herlezen van diens werken, het begaan zijn met de mens, het herkennen van hoofdlijnen en bijzaken, het doornemen, instuderen en vergelijken van stapels dokumenten, geschriften en brieven.
Maar het resultaat is navenant: een standaardwerk, zoals er wellicht nooit meer een zal geschreven worden over Streuvels, eenvoudig omdat niemand anders dàt nog zal kunnen evenaren.
In opdracht van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen schreef Luc Schepens: Kroniek van Stijn Streuvels, 21,5 × 24,5 cm., 168 pag. uitg. Orion-Desclée De Brouwer, Brugge, 1971, ing.
Dit boek wil - zoals het in de inleiding wordt gezegd - een historische benadering zijn van het leven en het werk van Streuvels. Het is dus een kronologisch overzicht dat dienstig kan zijn voor het verdere onderzoek en de wetenschappelijke benadering van de auteur. Over een tijdperk van 98 jaar (1871-1969) worden de voornaamste data in het leven van Streuvels uitgezet tot een ca. 125 pagina's lange serie van objektieve, nuchtere gegevens. Bovendien werden bijna alle pare (dus linkse) bladzijden gevuld met een schat van archieffoto's, die min of meer de tekst begeleiden (daar waar het kon). In zijn ‘Naschrift’ handelt Luc Schepens over aard en wezen van Streuvels, zoals hij deze ervaren heeft in diens kreatieve geschriften; een merkwaardig opstel! Een synoptische tabel en indeksen verhogen nog de waarde van dit puike boek.
Streuvels vernoemen zonder meteen aan Joos Florquin te denken, behoort zowat tot het rijk der onmogelijkheden. Daar gaan we dan:
Joos Florquin: Mijn Streuvelsboek, 13 × 19,5 cm., 190 pag., uitg. Orion-Desclée De Brouwer, Brugge, 1971, ing.
Florquin - een begrip in het Vlaamse land - heeft Streuvels zowat dertig jaar lang van nabij gekend. Hij was een van de weinige vrienden ‘ten huize’. In de loop van die jaren verzamelde hij dus een schat van interessante foto's, brieven en dokumenten (waarvan er tientallen werden gereproduceerd in dit boek) maar tevens een nog veel grotere en waardevollere schat aan herinneringen, waarmee de auteur ons gul bedeelt. Vooral de méns Streuvels komt er levend en waarachtig uit tevoorschijn, een diepmenselijk en nooit te vergeten portret.
Eveneens bij Orion-Desclée De Brouwer verscheen eind 1971 een herdruk van
Joos Florquin: Ten huize van... 2 (tweede, gewijzigde druk), 13 × 21 cm., 346 pag., ing.
Het procédé is alom bekend: vraaggesprekken met prominenten - vooral kunstenaars - ter voorbereiding van de uitstekende t.v.-programma's ‘Ten huize van...’ In dit deel komen aan de beurt: Gaston Martens, Richard Minne, Raymond Herreman, Maurice Roelants, Achilles Mussche, Léon de Smet, Staf Nees, Renaat Veremans, Karel Aubroeck, Prof. Dr. Pieter Geyl, Frans van Cauwelaert, Mgr. van Waeyenbergh en... Stijn Streuvels.
Bij Streuvels is het evenwel nooit tot een echte ‘Ten huize van...’ gekomen. Wat in het boek staat, is het filmscenario ‘Langs Streuvels' wegen’, voor het huideprogramma op 3 oktober 1966. Het is een waardevol en biezonder interessant stuk.
Een aantal foto's en handschriften verluchten deze onmisbare bundel gesprekken.
Nu wij het dan toch hebben over ‘Ten huize van...’ komen wij dadelijk terecht bij het Davidsfonds, dat al aan ‘Ten huize van... 7’ toe is (13 × 20,5 cm., 352 pag., geïllustr. met foto's van de geïnterviewden, 1971, ledenprijs: ing. 85 fr., geb. 110 fr.) Deze bundel bevat de gespreksteksten met Bertus Aafjes, Urbain van de Voorde, Victor Leemans, August de Schrijver, August Cool, Louis Major, Armand Vanderlick, Prof. Dr. Marcel Minnaert, Pater prof. dr. Max Wildiers.
Wat b.v. een Major in de hoogstaande serie ‘Ten huize van...’ komt doen, is mij een raadsel. Ik beklaag Florquin, die dat geval op zijn - overigens zeer brede - nek kreeg...
Maar dit wil hoegenaamd niet zeggen, dat u zich niet moet haasten om ook dit deel in uw boekenkast te krijgen. Wie zou er nr. 7 willen missen tussen nr. 6 en nr. 8, dat al aangekondigd wordt voor 1972?
Na dit Streuvelshoofdstuk, blijven ons nog een massa andere uitgaven voor te stellen, een kriskras-reisje doorheen de nieuwste Vlaamse boekenproduktie, of beter: een klein gedeelte ervan...
Lucien Dendooven: Steen voor steen, 12,5 × 20 cm., 107 pag., uitg. Saeftinge, Blankenberge/Roosendaal, 1971, ing., 120 fr., omslagontwerp van Renaat Bosschaert.
Lucien Dendooven is geen veelschrijver. ‘Steen voor steen’, woord voor woord, bouwt hij zijn verhalen en romans af, overwegend wat waard is te blijven staan, onverbiddelijk schrappend wat uit de toon valt. Misschien is dat de reden waarom zijn boeken nooit lijvig zijn; trouwens, elke vogel moet zingen zoals hij gebekt is. Met ‘Steen voor steen’ brengt Dendooven o.i. zijn beste werk dat tot nogtoe verscheen: het verhaal over een man die de grootstad ontvlucht om ergens op de buiten het vervallen familiegoed, waarmee hij door zoveel herinneringen verbonden is, weder op te bouwen. Een vlucht in het verleden wordt het, een laatste rekapitulatie van wat was, van wat niet verwezenlijkt werd tevens, om dan uiteindelijk bevrijd terug te keren naar de realiteit van elke dag, ‘de bedrijvigheid in de wereld van vandaag’, wat ons aller opdracht is, hoe ons verleden er ook uit zag.
Dendooven is een zeer intiem schrijver. Als je hem rustig leest, dan hoor je onder de woorden zijn stem en zijn boodschap.
Omar Waegeman: Tararara in B-Klein, 15 × 20,5 cm., 156 pag., uitg. Oranje, Mortsel, 1970, ing., 130 fr.
De hoofdpersoon van dit boek is Best, een idealist, Vlaams-nationalist, bij de bevrijding de cel in, daarna het moeizaam opbouwen van een nieuwe broodwinning, in een land waar het franskiljonisme het nog steeds voor het zeggen heeft. Een kontesterend boek, jawel. Daarbij geschreven met geestdrift en een onwrikbaar geloof in de goede zaak. Waegeman kàn vertellen; soms zijn de personages een tikkeltje té zwart of té wit, maar kom, in een hekelend stuk proza als dit is dat zo moeilijk te vermijden.
j.v.r.
| |
Boeken over kunst
Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie
Wij beleven, inzake de uitgave van encyklopedieën en encyklopedische werken, momenteel een tijd van hoogkonjunktuur in de Nederlanden. Eén van de meest grandioze plannen die ooit ons taalgebied in dat opzicht werden opgezet, wordt gerealiseerd door de uitgeverij Heideland-Orbis te Hasselt. Het heeft niet minder dan acht jaar van intensieve arbeid gekost, maar nu kunnen wij oordelen over wat het geworden is en zal worden: het eerste van de 25 delen van de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie is verschenen.
Wat de uitvoering betreft, kunnen wij gerust het adjektief perfekt gebruiken: formaat 26,6 × 21,3 cm. (niet onhandelbaar en toch ruime bladspiegel, die een aantrekkelijk lay-out mogelijk maakt), omvang 728 bladzijden per deel, gebonden in een zeer mooie
| |
| |
kunstlederen band, groen en rood met gouddruk. Het tekstgedeelte werd gedrukt op houtvrij, gesatineerd wit offsetpapier (110 gr.), de kleurenillustraties op Ikonorex houtvrij kunstdrukpapier (135 gr.). De illustraties in het eerste deel zijn biezonder goed en interessant.
Inhoudelijk is deze uitgave niet alleen een geïllustreerde encyklopedie, maar tevens een kompleet woordenboek, een kombinatie die tot nu toe niet bestond in het Nederlands. Vertrokken werd van de Grand Larousse encyclopédique (1960-69) - waarvan de degelijkheid wereldwijd bekend is - maar met dien verstande, dat de G.N.L.E. niet zomaar een vertaling is van de Franse editie. Wat overgenomen werd is veel meer een systeem, een struktuur, een konceptie, dan wel dit of dat konkreet artikel. Vanzelfsprekend werd het werk ook inhoudelijk aangepast aan ons eigen taalgebied en de algemene kulturele kontekst. Een voorbeeld: voor de beeldende kunst werd het Franse aandeel met 32% verminderd, dat van België en Nederland met 155% vermeerderd, Skandinavië: plus 230%, Duitsland: plus 130% en Groot-Brittannië: plus 180%. Dit bracht met zich mee, dat het niet kon volstaan louter op vertalers een beroep te doen, maar tevens vakspecialisten en medewerkers, die bekwaam waren de inhoud van het Franse model kritisch te onderzoeken en deskundig uit te breiden, aan te passen en te aktualiseren. Het aantal Vlaamse medewerkers is dan ook belangrijk; in de lijst vinden wij de namen terug als Albert Westerlinck, Marcel Beerten, Clem Bittremieux, José de Ceulaer, Bert Decorte, Jan Deloof, André Demedts, Gaston Durnez, Marc Galle, Paul Hardy, Dries Janssen, Hendrik Jespers, Karel Jonckheere, Hubert Lampo, Willem Pée, André Pols, Andries Poppe, Louis Roppe, Jules van Ackere, Hilda van Assche, Frans van den Bremt, Erik Vandewalle, Eugène van Itterbeek, René Verbeeck, Karel Vertommen, Gerard Walschap en Jozef Weyns.
In cijfers betekent de G.N.L.E.: 250.000 trefwoorden met 500.000 verschillende betekenissen, 23 miljoen woorden, 1066 rubrieken, 8.000 literaire citaten, 44.000 zw.-w. illustr., 1.000 luchtfoto's, 520 pag. in kleur, 80 kaarten in kleur en 1210 in zw.-w., 200.000 bibliografische verwijzingen, 1.200 medewerkers uit 42 landen. Prijs: 1.095 fr./deel bij betaling per deel kontant; 995 fr. bij vooruitbetaling van telkens 5 delen; 850 fr. bij betaling van de 25 delen ineens. Deel 1 is dus beschikbaar, 3, 4 en 5 verschijnen in 1972 en zo vervolgens om de 4 maanden een deel.
Een titanenwerk, dat onze hoogste bewondering verdient!
Focus Elsevier Foto- en Filmencyclopedie
28 × 21,5 cm., 624 pag., ca. 1350 foto's en tekeningen in zw.-w. en kleur, N.V. Uitgeversmij. Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1971, 1.195 fr. (na 1.1.72: 1295 fr.)
Hoewel de visuele informatie steeds vaker en uitgebreider aangewend wordt - wat met zich brengt: een algemene weetgraagheid omtrent alles wat met foto en film te maken heeft - toch kunnen weinig Europese taalgebieden bogen op een foto- en filmencyklopedie. Dat het bestaan van een dergelijk naslagwerk een behoefte is, heeft Elsevier algauw doorzien: reeds in 1958 verscheen de eerste uitgave van ‘Focus Elsevier Foto- en Filmencyclopedie’. De techniek staat echter voor niets meer, film en foto evolueerden tot grootmachten, de publieke belangstelling ging in steeds stijgende lijn, Elsevier volgde deze ontwikkeling van zeer nabij (via meer dan honderd specialisten en instellingen) en besloot tot een volledig herziene en bijgewerkte uitgave.
En laten wij maar meteen zeggen dat het koninklijke boek zich niet alleen tot de vakman richt, nee, het werd zó gekoncipieerd, dat het ook de belangstelling van de amateur kan boeien, én bovendien ook de interessen zal wekken van degenen, die willen geïnformeerd zijn omtrent de geschiedenis van de film en de fotografie. U ziet: er passen verscheidene sleutels op dit slot. - En wij hebben nog niet eens aangehaald, dat ook de ‘prentjeskijker’ uitstekend aan zijn trekken komt: ca. 1350 afbeeldingen, waarvan een aantal wondermooie kleurenfoto's, hartje wat wil je nog meer? De stof werd alfabetisch-leksikografisch gerangschikt, wat een snelle opzoekbaarheid van details biedt; door dit procédé kan hier en daar de samenhang van dingen voor een deel verloren gaan, maar dit werd dan opgevangen door het voorstellen van een aantal trefwoorden als zgn. basis-artikelen. Er zijn globaal een 5000-tal trefwoorden, die zeer nauwkeurige en uitgebreide informatie brengen over de grondbeginselen van de fotografische procédés, lichtgevoelige materialen, chemicaliën, apparaten en hulpmiddelen, fotografische en kinematografische technieken, audiovisuele informatietechnieken, richtingen en stromingen als abstracte, kreatieve en subjektieve fotografie, avant-garde, undergroundfilm, enz. enz.
Een standaardwerk, waarvoor de uitgever, de hoofdredaktie (Dick Boer, Paul Heyse Sr. en Dr. L. Roosens) alsmede de redaktie en de medewerkers felicitaties verdienen.
Geschiedenis van de Lage Landen
Wij hebben in het verleden al vaak - meestal vergeefs - gepleit ten bate van de opvatting, dat geschiedenisboeken liefst niet zouden geschreven worden door wetenschapsmensen en/of onderwijslui, tenzij deze over een echt schrijverstalent beschikken. Onder ‘geschiedenisboeken’ dienen hier vanzelfsprekend de utgaven verstaan, die verspreid worden in biblioteken, scholen (tot en met m.o.) en bij de gewone lezer. Ideaal zou zijn, dat échte schrijvers de stof en de feiten zo levendig mogelijk voorstellen, daarbij van heel nabij op de handen gekeken en geadviseerd door gereputeerde historici, de beste vaklui.
Het verheugde ons dan ook ten zeerste te ontdekken, dat de uitgeverij Fibula-Van Dishoeck (Bassum) een vierdelige Geschiedenis van de Lage Landen op de markt brengt, geschreven door de geboren verteller Jaap ter Haar, die o.m. een groot aantal goede kinderboeken op zijn aktief heeft (4 delen, 21,5 × 30 cm., globaal 1600 pag. tekst met 1600 afbeeldingen in kleur en zw.-w., geb. in kunstleder met stofwikkel, 485 fr./deel, ook verspreid door Standaard Uitgeverij, Antwerpen).
Niet minder dan 40 historici en archeologen uit de Nederlanden droegen ertoe bij dat in dit werk de modernste visies tot leven kwamen. De behandelde stof werd als volgt ingedeeld:
Deel 1: | Pre-historie - Romeinse tijd - Middeleeuwen |
Deel 2: | Bourgondische tijd - Begin 17e eeuw |
Deel 3: | De Aartshertogen - Franse Revolutie |
Deel 4: | Inval der Fransen - Heden. |
Wij zijn speciaal op zoek geweest naar het aandeel van het artistieke leven door de eeuwen heen. De auteur heeft dit o.i. prachtig opgelost: kunstgeschiedenis staat inderdaad niet apart van de totale geschiedenis, maakt er een integrerend deel van uit, is spiegel van de tijd en van de mens uit die tijd. Bovendien bevat de uitgave talrijke reprodukties, zowel in kleur als in zwart-wit, van beroemde meesterwerken uit de beeldende kunst van de Nederlanden. De tekst leest als een boeiende roman; een uitstekende vondst is het veelvuldig gebruik van dialogen, zij maken de stof veel levendiger.
Kortom: een uitgave naar ons hart, daarbij geschikt voor letterlijk alle leeftijden. En wij kunnen besluiten met een mooi aforisme van ter Haar, waarmee hij zijn inleiding begint: ‘Wie in het heden leeft en het verleden niet kent, zweeft vervaarlijk doelloos naar de toekomst!’
Standaard Geschiedenis van de 20ste Eeuw
Nog een belangrijke uitgave - zesdelig, waarvan tot nogtoe vier delen verschenen - is de Standaard Geschiedenis van de 20ste Eeuw (23 × 30 cm., globaal 2688 pag., 5000 ill. in kleur en zw.-w., Deel 1: 1900-1914; deel 2: 1914-1918; deel 3: 1919-1934; deel 4: 1935-1941).
Deze schitterend gepresenteerde en typografisch tot in de puntjes verzorgde uitgave heeft o.i. vooral waarde als album. U kunt zich
| |
| |
eenvoudig geen grotere schat aan prenten, dokumenten, afbeeldingen, reprodukties en portretten i.v.m. onze eeuw indenken. Al bladend en kijkend zie je ons roemrucht tijdperk voorbij defileren - helaas... zowat van de ene oorlog in de andere.
De teksten, en dan vooral de hoofdstukken die gewijd zijn aan de evolutie op artistiek gebied, kunnen ons een stuk minder bekoren. Ten eerste omdat de kultuur in een apart hokje werd gezet, ten tweede omdat deze ‘Geschiedenis’ in feite een Engelse realisatie is (redaktie: A.J.P. Taylor, Fellow of Magdalen College, Oxford, en J.M. Roberts, docent in de nieuwe geschiedenis aan het Merton College te Oxford - voor de nederlandstalige uitgave werd medewerking verkregen van de professoren dr. P.J. Bouman en R. De Schryver). Dit brengt met zich mee, dat de feiten vooral door een Engelse bril worden bekeken en u weet: Brtain still rules the waves... We hebben eens speciaal uitgevist wat b.v. gezegd wordt over de Vlaamse schilderkunst (periode 1900-1914); drie figuren worden even vermeld, nl. Ensor, Permeke en Wouters. Een staaltje: ‘Permeke was een Belgisch impressionistisch en luministisch schilder, later expressionistisch van vorm. Personen, landschappen en zeegezichten, sterk en gezond van expressie’. Maar over de Armory Show meer dan een volle pagina tekst! Deze ‘Standaard Geschiedenis’ had echt een monument kunnen worden, indien de teksten vooraf grondig herschreven en aangepast hadden kunnen worden met de hulp van Nederlandse en Vlaamse specialisten.
Maar wij bevestigen het nog eens: als kijkboeken zijn de reeds verschenen delen méér dan de moeite waard. De delen 5 en 6 zullen respektievelijk de perioden 1942-50 en 1951-1965 bestrijken.
j.v.r.
| |
Periodische uitgaven
BIEKORF, Westvlaams archief, Red. Annuntiatenstr. 82, Brugge. Abonnement 200 fr., giro 2335.37, A. Viaene, Brugge.
1971, 1-2, Nieuwjaar- en Schrikkelmaand: O.a. Veelnamig Vlaanderen (A. Viaene brengt belangwekkende gegevens over de naam aan onze gouwen gegeven in de loop der eeuwen) - Kan. van der Paelen (A. de Witte over kapelanie-stichtingen van de van Eyckfiguur) - Gezelle en de VI. missionarissen in de V. St. (A. De Smet) - Oude Lissewegenaars vertellen (M. Cafmeyer).
3-4, Lente- en Grasmaand: O.a. Veelnamig Vlaanderen (A. Viaene) - Een onuitgegeven gedicht van Gezelle; De Gezellebiblioteek (L. Devloo) - Taalaantekeningen (K. De Busschere besluit zijn Westvlaams lexicon).
5-6, Bloei- en Zomermaand: O.a. De Veronike als pelgrimsteken in de ikonografie (A. Viaene) - Gezelle en de Grote Zwartrok (J. de Mûelenaere) - Nederlandse volkskundige Bibliografie (H. Stalpaert) - Oude Lissewegenaars vertellen (M. Cafmeyer) - Oude Veurnse kermisliedjes (A. Dewyndt).
7-8, Hooi- en Koornmaand: O.a. Storingen in het kollege te Kortrijk in 1882 (bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging; A. Demeulemeester) - Oude Lissewegenaars vertellen (M. Cafmeyer) - Westvlaamse zantingen (L. Devloo) - Veelnamig Vlaanderen (A. Viaene).
OPEN DEUR, Tijdschrift van het Ministerie van Nederlandse Kultuur, Kortenberglaan 158, 1040 Brussel.
II/4: O.a. Ensor te Stockholm (Demotte) - Het volgrecht van de plastische kunstenaars (W. Juwet) - Poëzie biënnale te Knokke (J. Beuckelaers) - Dossier NHIKASK, Antwerpen, Muziekkonservatorium Antwerpen, Muziekkonservatorium Gent.
III/1: O.a. De Streuvelsfilm (W. Verhegghe) - Het kultuurbeleid in 1970 en 1971 (J. de Roey) - Nationale Dienst voor Opgravingen (M. Verreydt) - Vertalingen van Vlaams werk (H. Van Assche) - Dossier: Konferentieoord Steenokkerzeel, Subsidiëring van Biblioteken, Toelagen aan letterkunde.
III/2: Edukatieve diensten der musea (M. Verreydt) - Vlaamse sportinfrastruktuur - Centr. magnetiteek - Filmsubsidiëring - Teaterbeleid - Dossier: Kulturele centra, Volksontwikkelingssubsidiëring.
III/3: O.a. 25 jaar Belgisch-Nederlands Kultureel akkoord (P. Berckx) - Prijs der Nederlandse Letteren 1971 - Biblioteekwet - (W. Verhegghe) - Danspedagogie (R. Laenen) - Dossier: Bibliotekariseksamens, Jeugdtehuizen.
III/4: Belgisch-Nederlands Akkoord - Instituut voor Nederlandse Leksikologie (J. de Roey) - Nationale Dienst van de Jeugd (K. Peeters) - Restauratie van oude orgels (J. Fleerackers).
III/5-6: O.a. Brussel en de Vlaamse Kultuur (Fr. van Mechelen) - Dienst voor plastische kunsten (W. Juwet, G. Debusscher) - Vlaamse kunst te Londen (J. de Roey) - Europalia 71 - Begroting Nederlandse Kultuur 1971. - Kinderen in het museum - Festival van Vlaanderen.
III/7-8: Kulturele autonomie (F. van Mechelen) - Profiel van een beleid: de realisaties van het ministerie van Kultuur in de laatste jaren - Vormingscentrum Dworp (W. Verhegghe) - Alde Biezen (J. de Roey) - De Unesco (A. van den Driessche) - Geklasseerde monumenten en landschappen.
ART D'EGLISE, St.-Andriesabdij, Brugge; driemaandelijks, 275 fr. Giro 5543.80.
XXXIX/154, januari-maart 1971: F. Debuyst bestudeert de plaats van het monsatisch gebed n.a.v. de oprichting van een priorij te Ottignies. Hij zet ook een reeks artikels in over de ‘klassieken’ van de kerkbouw en begint met Duitsland. Verder wordt gehandeld over de Aalto-biblioteek van de Mount Angel-abdij, Oregon, en over enkele projekten van Bastin.
XXXIX/155, april-juni: F. Debuyst bestudeert de Rothkokapel te Houston, Texas (opgericht voor het Instituut of Religious and Human Development), de St.-Vincentiusabdij, Pennsylvania (wetenschappelijk centrum). Verder komen aan de beurt: de kapelinrichting van Klosterneuburg (O. Uhl) en Tourinnes-la-Grosse.
XXXIX/156, juli-september: F. Debuyst bespreekt de nieuwe deuren van de katedraal van Speyer (Toni Schneider-Manzell) terwijl br. Denis Aubert van Taizé de bebouwing van het beroemde centrum verklaart.
JAARBOEK 1970, Koninklijke Vlaamse Akademie van Wet., Lett. en S.K. van België, 464 blz.
Uit dit lijvig volume lichten wij de artikels over enkele belangrijke overleden figuren uit kunst en letteren: Dr. Piet Nuten (R.B. Lenaerts), Prof. E. Strubbe (F.L. Ganshof), Oscar Jespers (M. Macken), de musikoloog Mgr. H. Anglès (R.B. Lenaerts), arch. R. Neutra (J.B. Lauwers), de Nederlandse kunstkenner F. Lugt (H. Lebeer), beeldhouwer H. Krop (M. Macken). Verder verdienen de reglementen van diverse akademische prijskampen aandacht.
NEDERLANDSE VOLKSKUNDIGE BIBLIOGRAFIE, Centrum voor studie en dokumentatie, Antwerpen, 1971. Deel X, Tijdschriften provincie Antwerpen 1850-1960 (L. Van Laer); Index B, Zaaknamen index op delen I-X.
Hiermede heeft Prof. Peeters de eerste reeks van zijn indrukwekkende volkskundige bibliografie tot een goed einde gebracht. Het deel over de Provincie Antwerpen is uiteraard zeer lijvig geworden (560 blz.); daarbij dient opgemerkt dat de Antwerpse agglomeratie en Antwerpen-stad niet in aanmerking kwamen, vermits in een later volume hierover gehandeld wordt, zoals trouwens ook over het ‘Kempisch museum’. Het betreft toch nog tweëentwintig tijdschriften, waarvan een tamelijk uitvoerige bespreking de bibliografie telkens voorafgaat, die - samen met het inleidend overzicht over het geheel van de volkskundige aktiviteit in de provincie - biezonder belangwekkend is.
De Index B (169 blz.) maakt het mogelijk op gemakkelijke manier de eerste tien delen te konsulteren naar een of andere zaak, waarover men in korte tijd alle gegevens wenst te verzamelen, met dien verstande natuurlijk dat men voorlopig nog maar aan de helft toe
| |
| |
is van de bibliografie. Men moet wel enigszins wennen aan het verwijzingssysteem, dat nogal ingewikkeld is: er is eerst een alfabetische index-Hoffman-Kraeyer, vervolgens een algemene indeks van de zaken, tenslotte een reeks bijlagen (liederen, spelen, volkstaal, volksverhalen, volksliteratuur, volkstoneel, voorstellingen in de kunst, tijdschriften). Ook al verzwaren deze bijdragen de indeks, toch menen wij dat zij biezonder van pas zullen komen.
| |
Katalogen
XI Bienal São Paulo. Belgio-Belgium, Dienst Plastische Kunsten, Ministerie van Kultuur, 1971.
Deze zeer mooie katalogus, waarvan het typografische voorkomen door de drukkerij Lannoo tot in de puntjes verzorgd werd, wordt ingeleid door Karel Geirlandt en is gesteld in het Portugees en het Engels. De tentoongestelde Vlaamse deelnemers waren Raoul De Keyser, Etienne Elias, Hans Persoons, Roger Raveel en Pjeroo Roobjee. Men weet dat voor de Biënnales de Belgische deelneming om de beurt uit nederlandstalige en franstalige kunstenaars bestaan (een indeling die, spijtig genoeg, volgens ‘objektieve normen’ beschouwd, nog niet met de reële betekenis van de twee volksgemeenschappen op kunstgebied overeenstemt). De keuze der artisten is o.i. nogal sterk Gents, wat niet verwonderlijk is. Men weet dat de waarde van de manager grotendeels de waarde van de kunstenaar determineert, op voorwaarde natuurlijk dat de kunstenaar zich onderwerpt aan de onderrichtingen van de manager, die bepaalt aan welke eisen zijn kunst moet beantwoorden om op internationaal plan te kunnen gebracht worden. Men herinnert zich de manipulaties van de ‘Sélection’-mensen ten opzichte van de Latemnaars, in de periode tussen de twee oorlogen. Het is nutteloos zich om het onvermijdelijke te ergeren.
Ensor to Permeke, Nine Flemish Painters 1880-1950. Royal Academy of Arts, London. Ministerie van Nederlandse kultuur, 1971.
Ongetwijfeld een mooie catalogus, spijt de vele zetfouten, schaduwzijde die te wijten is aan de verplichting opgelegd vanwege de Royal Academy om de druk aan een Engelse zaak toe te vertrouwen. De selektie der schilders was zeer betwistbaar; zo men zich tot negen schilders beperkte, dan lag het voor de hand Jakob Smits en Albert Servaes te verkiezen boven b.v. Brusselmans en Spilliaert. Daarom kan men gerust van een verminkte tentoonstelling spreken. Wat blijft is het alleszins grandioze van het opzet, dat Minister van Mechelen heeft doorgedreven en dat in de verlenging ligt van zijn gelijkaardige tentoonstelling van Vlaamse ekspressionisten in de Orangerie te Parijs. Het is vrij gemakkelijk met Ensor naar voren te treden in het buitenland, maar het verdienstelijke van deze tentoonstellingen was dat ook andere grote Vlaamse schilders getoond werden. Stap voor stap verovert Vlaanderen aldus de plaats waar het recht op heeft. De algemene konceptie en de wetenschappelijke verzorging van de katalogus zijn onberispelijk. Ook de beknopte typering van de gereproduceerde werken door Lydia Schoonbaert en voornamelijk de inleiding van Dr. Walther Vanbeselaere zijn voortreffelijk.
Konfrontatie, Kursaal, Oostende, 1971 (Vlaamse Klub Kust).
Voor de vijfde maal organiseerde de Vlaamse klub kust op initiatief en o.l.v. Jan Ghekiere een grote tentoonstelling tijdens het toeristisch seizoen. Wederom werd het een groot sukses, nadat overigens geen enkele moeite werd gespaard om dit sukses te bereiken.
De kataloog wordt ingeleid door J.H. Walgrave die de zin illustreerde van de artistieke en religieuze konfrontatie, welke deze tentoonstelling wilde bieden. De meest uiteenlopende landen en godsdiensten werden hier tegenover elkaar gesteld met kunstwerken, waarvan het samenbrengen alleen reeds een krachttoer is, vooral in een stad als Oostende, waar de stedelijke artistieke apparatuur met lamheid geslagen wordt, telkens het gaat om iets wat enigszins met godsdienst te maken heeft.
De kataloog zelf is uiterst verzorgd en rijkelijk met kleur- en zwartwit reprodukties voorzien. Het formaat is wel wat onhandig.
Tweede Triënnale, Stadshallen, Brugge, 1971 (Provincie West-Vlaanderen, in samenwerking met de stad Brugge).
Deze mooie kataloog is hoofdzakelijk het werk van drs. W. van den Bussche, Konservator bij de provinciale dienst voor Kultuur. Zoals de eerste Triënnale het reeds gedaan had, werd hier als het ware een doorsnee vertoond uit het zeer diverse, en schier onontwarbare kompleks dat ons kunstleven vertoont, beschouwd over een periode van drie jaar. De nadruk lag bij het eksperimentele en bij de kunstenaars, die rechtstreeks aansluiting hebben met wat op internationaal plan gebeurt. Aangezien er juist zoveel vertoond werd, kan er moeilijk van eenzijdigheid sprake zijn. Dat brengt met zich mee dat niemand volkomen bevredigd kan zijn door een dergelijke tentoonstelling, omdat alles wat op artistiek vlak gebeurt onmogelijk iedereen volledig kan bevredigen. Het kan niet en het hoeft ook niet. Met welk recht willen komitees en jury's ons hun mening opleggen en hun keuze opdringen? Men vraagt van hen geen selektie maar informatie, objektieve en komplete informatie. Dat heeft deze Triënnale grotendeels gebracht en daarom was zij goed.
| |
Hans Orlowski, Hasselt, 1971 (Provinciaal Bestuur Limburg).
De Berlijnse kunstenaar Prof. Orlowski overleed op 3.5.67 en legeerde aan de provincie Limburg, die hij dikwijls had bezocht, 49 schilderijen, 406 houtsneden, 73 houtblokken, naast zijn boeken en archief. Bedongen was geworden met Gedeputeerde R. Smeets en Albert Dusar dat er in de op te richten ‘oude stad’ te Bokrijk een huis als museum voor zou ingericht worden. De volledige inventaris werd opgesteld en de Provincie gaf een schitterende map uit, ingeleid door Gouverneur Roppe, met een aantal originele prenten, reprodukties van schilderijen en houtsneden. Men kan niet genoeg de originaliteit loven van de kulturele initiatieven, die de provincie Limburg in de laatste jaren heeft doorgevoerd.
‘Tijdspiegel’ gaf over Orlowski eveneens een speciaal nummer uit, met een vijftal prenten en houtsneden. Sekretariaat en redaktie: A. Dusar, Thonissenlaan 17, 3500 Hasselt; abonnement. 125 fr. op giro 1120.19.
| |
Armand Van der Lick, Prov. Begijnhof, Hasselt, 1971.
De geïllustreerde katalogus van de in februari-maart door de provinciale kulturele dienst georganiseerde tentoonstelling Van der Lick kan beschouwd worden als de eerste, zij het beknopte, monografie die over de fijnzinnige animist is verschenen. Hij vertegenwoordigt een kunstrichting, die door het uitbreken van de 2e oorlog en de erop volgende abstrakte hoogkonjunktuur in de verdrukking is komen te staan. Een verdiende come-back van deze schilder kan in de laatste jaren met genoegen waargenomen worden.
| |
Retrospektieve Robert Buyle, Prov. Begijnhof, Hasselt, 1971.
Het is in september-oktober dat deze retrospektieve gehouden werd, nadat R. Buyle op de tentoonstelling ‘Parallellen’ speciaal de aandacht van vele bezoekers had getrokken, die in hem een figuur ontdekten, die al die jaren, vooral wegens zijn verblijf in het buitenland te weinig waardering bij ons had gekregen. De kataloog, die heeft kunnen gebruik maken van het prachtig illustratie-materiaal van de pas verschenen grote Buyle-monografie van Albert Dusar (uitg. Lannoo), is uitgegroeid tot een zeer mooi plaket, met o.a. tien vierkleuren-reprodukties.
| |
Gentse kunst nu. Prov. Begijnhof, Hasselt, 1971.
Na Buyle volgde in het Provinciaal Begijnhof in oktober-november de luidruchtige groep van de aktuele Gentse kunstenaars met M. Baeyens, Balder, P. Bekaert, J. Bilquin, J. Burssens, R. Clicque, Loe Copers, A. Cortier, A. De Bakker, H. De Clercq, R. De Keyser, J. Demey, C. Dionyse, M.J. Deneck, E. Desmet, Desy, F. De Vogelaere, G. De Vuyst, C. D'havé, K. Dierickx, E. Elia, H. Knapen, O. Landuyt, F. Liefooghe, M. Maeyer, J. Mees, S. Renier, A. Naes- | |
| |
sens, W. Plompen, R. Raveel, H. Roels, J. Schneider, I. Vandeghinste, J. van den Abbeel, Vandenhoecke, P. Van Gijsegem, J. Van Nunen, R. Vercruysse, P. Vlerick, R. Wittevrongel, P. Roobjee. Een lange lijst met heel wat bekende namen, waarbij de term Gentenaar wel in een uiterst uitgerekte betekenis wordt gebruikt. Toch behoren zij allen tot het Gentse kunstmilieu, dat ongetwijfeld in Vlaanderen een eigen gelaat bezit, wat niet kan gezegd worden van gelijk welke andere stad.
Rik Bourguignon, Zeezichten, Diegem, 1971.
De romantiek begint meer en meer terug erkenning te krijgen, zodat men met nieuwe ogen begint te kijken naar het werk van mensen die, als Rik Bourguignon, onverstoord zichzelf bleven in tijden, waarin romantiek synoniem was van achterlijkheid en infantilisme. De zee is een bij uitstek romantisch gegeven. Bourguignons zeegezichten zijn dan ook zeesymfonieën, waarover in deze uitgave een aantal vrienden van Bourguignon hun lof uitspreken: R. Hostie, G. Bogaert, P. De Groof, C. Segers, G. Humblé, F. De Craen, R. Puttemans, R. Vanhemelrijck, P.G. Buckinkx en J. Maerevoet.
Anna Boch und Eugène Boch, Galerie des Saarland-Museums, Mai-Juni, Saarbrücken.
Een zeer mooie kataloog met prachtige illustraties, gewijd aan twee figuren uit de eeuwwende. Broer en zuster zijn geboren te La Louvière uit een gekend geslacht van Duitse keramiekfabrikanten; zij hebben allebei als amateur, maar niet zonder talent, een schildersontwikkeling gekend in de schaduw van de grote figuren van hun tijd. Anna heeft vooral met de mensen van ‘les XX’, ‘Art moderne’ en ‘Vie et lumière’ gewerkt; Eugène vestigde zich in Frankrijk en was o.m. vriend van van Gogh. Belangrijker dan hun eigen werk is de prachtige kollektie van schilderijen, die zij in rechtstreekse omgang met grote kunstenaars wisten samen te stellen, waarnaast ook tal van interessante archiefstukken moeten vermeld worden. Hier gingen kunstbeoefening en mecenaat hand in hand.
Kunst na 45, Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst, Gent, 1971.
De ‘Vrienden’ hebben besloten geen gewone kataloog, maar een kunstkrant te wijden aan de tentoonstelling, die zij vorige zomer gehouden hebben van een selektie uit het Museum voor hedendaagse kunst. Een inderdaad zeer levendige krant met zeer veel en zeer gevarieerde gegevens; men beperkt zich niet bij de selektie, maar men brengt er tal van diskussies en informaties over de aktuele kunstbeweging te Gent, in Vlaanderen en in de wereld. De eindredakteur was André Vanhove.
A.S.
|
|