Binnenlands aktueel
Festival van Vlaanderen te Gent:
‘auf denn zum feste!’ (vervolg en slot)
Was inmiddels de topkwaliteit bereikt, dan zou het Festival nu waardig deze top handhaven. Op dinsdag 31 augustus stroomde het publiek de St.-Baafskatedraal binnen, waar het Concertgebouw Orkest van Amsterdam, het Groot Omroepkoor van de N.O.S. en de solisten Elisabeth Harwood (sopraan), Julia Hamari (alt), Peter Schreier (tenor) en Louis Hendrikx (bas), zich klaarmaken om onder de leiding van Bernard Haitink op te treden. Met het adagio uit de 10e symfonie van Gustav Mahler trad een mystieke stilte in. Jammer, dat die beweging het enige is, wat Mahler van zijn 10e klaar kreeg, en dan nog, gedeeltelijk in de bewerking van Krenek, wat duidelijk hoorbaar is: kopers weerklinken waar men houtblazers verwacht. Maar toch, Haitink wist deze beweging schitterend te ontplooien. Met spanning wachtte men echter op Mozarts Requiem KV 626, en terecht. Het werd een verfijnde, schitterend barokke uitvoering. Hamari wist haar stem in te tomen, Harwood en Schreier daarentegen ze tot parels van Mozartzangkunst te voeren. Hendrikx verdedigde zich goed, maar had toch niet de klasse van de andere solisten.
Na een rustige periode brak dan het symfonisch defilee van de grote orkesten aan. Op 2 september vulden de Wiener Philharmoniker de katedraal, waar zij onder leiding van Karl Böhm Schuberts 2e en Brahms' 4e symfonie uitvoerden. Kalm in bewegingen, kernachtig en vol zegginskracht dirigeerde Böhm ‘zijn’ Philharmoniker, gepassioneerd, romantisch, ‘schwärmend’, subtiel. Het verwonderde dan ook niemand, dat na het koncert het publiek niet meer te houden was, en een daverend applaus de resonantie van de laatste Brahms' noten overstemde. Op een korte plechtigheid werd Karl Böhm naderhand door minister F. Van Mechelen, op bevel van Z.M. Koning Boudewijn, tot Groot Officier in de Orde van Leopold II verheven. De volgende dag trok het nog tot in de kleinste aders entoesiaste publiek naar de opera, waar de Wiener Philharmoniker hun tweede koncert gaven. Een zalige avond gewijd aan Mozart. Böhm, krachtiger dan ooit, de Wiener in hun element, openden de avond met de symfonie nr. 40 KV 550 van Mozart. Een schitterende uitvoering, gevolgd door het Koncerto voor Klarinet en Orkest in A-dur KV 622 met Alfred Prinz als solist. Een nog nooit tevoren beleefde uitvoering: Böhm als begeleider, teruggehouden. Prinz, kalm, zelfzeker. En dan tot slot de Jupiter, symfonie nr. 41 KV 551. Groot, bijna preromantisch, een unieke uitvoering van een van 's werelds grootste orkesten, een uitvoering als een triomf om een gastoptreden te besluiten.
Op 7 september wachtte iedereen wellicht de grootste verrassing. Het Filharmonisch orkest van Leningrad o.l.v. Arvid Jansons, die de taak had overgenomen van de zieke Mawrinsky. Qua discipline en koördinatie een orkest, dat alle andere overtrof. Streng, krachtig en vol overtuiging weerklonk Beethovens 7e, maar het was maar een inleiding. De Russische dweper met Westerse invloed, Tsjaikowski, stond als volgende op het programma met de 5e symfonie in E-dur. En wie Tsjaikowski wil horen zoals hij is, moét het van dit orkest gehoord hebben! Dan vergeet men alle andere uitvoeringen, beleeft men voor het eerst de echte Russische weemoed en romantiek, het passievolle, fiere en kordate van de gehele volksaard. En of beide uitvoeringen nog niet bewezen hadden, wat het orkest waard was, schreeuwde het publiek het uit, tot Jansons zijn meer dan veertig violisten een andante uit een van Haydns strijkkwartetten liet spelen. Als betoverd zat de zaal, bewegingsloos, vervoerd, te luisteren. Een samenspel van veertig muzikanten, dat klonk als speelden er maar tien! Reusachtig zo'n ogenblik! En nog liet het publiek het orkest niet los, tot het zich losrukte met een allerlaatste toegift: het ‘Vorspiel’ tot de 3e akte van Lohengrin. Een moment, waarvan ik betreur, dat het zich niet uitstrekte over de gehele avond. Een uitvoering, zoals er zelfs te Bayreuth in de laatste tien jaar geen meer gehoord werd!
Twee dagen later kwam de nieuwe wereld aan de beurt: het Chicago Symphony Orchestra o.l.v. Carlo Maria Giulini. Na Mozarts symfonie nr. 39 KV 543, die eerder ongewoon klonk, te weinig barok, teveel romantisch, een verbluffende uitvoering van Gustav Mahlers 1e symfonie in D-dur: ‘Der Titan’. Geen schetterende tonaliteit, maar tragische tempi, sombere ritmen en bittere ironie. Een zeldzaam gedetailleerde derde beweging met een primordiaal in mineur klinkend ‘Bruder Jakob’-thema. Giulini, een veel te weinig bekend dirigent - althans ten onzent - die noch-