merkwaardige eindregels, die noch traditioneel noch de open ending (die nu in de mode is) zijn. Deze verhalen houden opeens op alsof de auteur ten slotte walgde van de verkeerdheid die hij in woorden gewikkeld had. Alsof hij zijn creaties, zo profetisch voor onze tijd, door stilte liet vernietigen.
De stilzwijgende schakel met Van Ostaijens poëzie is niet toevallig. Want een ander kenmerk van eenheid in het proza is de toepassing van zijn poëtische theorie, lyrisme à theme genaamd. Bijna alle teksten ontwikkelen zich associatief en met logische contiguïteit vanaf een phrase prémisse, zoals b.v. ‘bouwen’ (en het tegenovergestelde ‘afbreken’) in ‘De stad der opbouwers’, de ontwikkeling van de eerste zin ‘in illo tempore’ in ‘De trust der vaderlandsliefde’ of de woordspeling in de titel ‘De Sirenen’.
Deze poëtische theorie en praktijk is nog meer opvallend in de latere prozagedichten. De lange, vernuftig dolle verhandelingen worden vervangen door de tegengestelde beknoptheid van deze serie metafysische meditaties. Er is een corresponderende ontwikkeling tussen het proza en de poëzie. Van de explosieve en groteske ontleding van verkeerdheid tot het private dictaat van een kennis die dieper ligt dan het verstand. Een weemoedigheid van mat pessimisme, die zelfs in de lange grotesken aanwezig was (bijv. in de meesterlijke beschrijving van de menselijke wrakken die 's ochtends het café verlaten in ‘De generaal’), culmineert in de zonderlinge schoonheid en objektiviteit van ‘De Sirenen’, Vier Proza's, en ‘De uitvaart’. Het lijkt alsof Van Ostaijen tot zichzelf sprak in een eenzijdige dialoog. Men kan bewijzen dat deze prozagedichten stilistisch zowel als theoretisch tot de lange grotesken en tot de gedichten behoren. Maar thematisch behoren zij tot de latere gedichten.
Van Ostaijen, de meesterlijke ontleder van verkeerdheid, die een meedogenloos universum afbeeldde door ons onze wereld te weerspiegelen, werd ten slotte moe van dit onpersoonlijk woordenbouwsel. Hij was niet gebonden aan die wereld en etste deze zonder aandoening, zoals een vreemdeling dat gedaan kon hebben die een grondige kennis van een maatschappij heeft, maar daar niet toe behoort. Een bittere outsider van zijn eigen tijd, was hij ook voor zichzelf een vraagteken. Hij probeerde uitdrukking te geven aan de angstwekkende confrontatie van de mens met zichzelf. Verbannen uit zijn wereld en zichzelf, creëerde Van Ostaijen schoonheid uit het raadsel en een bittere humor uit zijn pijn.
BIBLIOGRAFISCHE NOTA
A
Werken die uitsluitend over het proza handelen:
Beekman, E.M. Homeopathy of the Absurd: The Grotesque in Paul van Ostaijen's Creative Prose. Den Haag, 1970.
Uyttersprot, Herman. Paul van Ostaijen en zijn proza. Antwerpen, Rotterdam, 1959.
Het proza is samengebracht in Verzameld Werk. Proza I, ed. Gerrit Borgers. 2de herz. druk. Den Haag, Antwerpen, 1966.
B
Enkele onmisbare werken over Van Ostaijens oeuvre:
Borgers, Gerrit. Paul van Ostaijen, een documentatie. Den Haag, 1971.
Hadermann, Paul. De kringen naar binnen.
De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen. Antwerpen, 1965.
Hadermann, Paul. Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de Europese avant-garde. Antwerpen, 1970.
Uyttersprot, Herman. ‘Kanttekeningen bij Van Ostaijen en het Verzameld Werk’, Spiegel der Letteren, III, Nos. 3-4 (1959), 225-259.
Uyttersprot, Herman. Uit Paul van Ostaijens Lyriek. Brussel (1964).
Vree, Paul de en Henri-Floris Jespers. Paul van Ostaijen. Brugge, Antw rpen, 1967.
C
Andere werken die in de tekst genoemd werden:
Barthelme, Donald. City Life. New York, 1970.
Friedman, Bruce Jay. The Dick. New York, 1970.
Heller, Joseph. Catch-22. (Dell Paperback) New York, 1968.
Hocke, Gustav René. Manierismus in der Literatur: Sprach-Alchimie und esoterische Kombinationskunst. Hamburg, 1959.
Sontag, Susan. Against Interpretation. (Dell Paperback) New York, 1969.
Snoeck, Robert. Paul van Ostaijen de satiricus.. Eigen beheer, 1970.
Steiner, George. Language and Silence. New York, 1967.
Steiner, George. Extraterritorial. New York, 1971.
Wittgenstein, Ludwig. Philosophische Untersuchungen. 3e ed. Oxford, 1968.
E.M. Beekman
Portret van Van Ostaijen door de schilder Arnold Topp, die ook tot de Berlijnse vriendenkring hoorde, al woonde hij in Brandenburg a.d. Havel. Deze tekening gebruikte Van Ostaijen in 1925 als frontispice In zijn uitgave ‘De trust der vaderlandsliefde’.