Jungwirth, Helen Donath, Yvonne Minton, Otto Wiener, Luciano Pavarotti. Wiener Philharmoniker, Georg Solti. Decca, Set 418/21. Er was reeds lang behoefte aan een nieuwe ‘Rosenkavalier’, want de bestaande opnamen waren ofwel technisch achterhaald, ofwel niet meer verkrijgbaar. Aanvankelijk dachten we, dat Leonard Bernstein zijn Weense produktie zou uitbrengen op CBS, maar wegens enkele kontraktuele problemen kwam het er niet van. (Nu schijnt het, dat die opname tóch klaar zou zijn). Om nu te vragen naar de ideale opname is zeker te veeleisend, en totnogtoe kennen we maar één ideale uitvoering, nl. die van de Salzburger Festspiele die op film werd gebracht, met o.a. Schwarzkopf, Jurinac, Edelmann, Kunz, Rothenberger. Trouwens, de partituur is enorm veeleisend en om nogmaals een perfekte bezetting te kunnen samenkrijgen zoals in die Salzburgse produktie (1956?) is onmogelijk.
Georg Solti voert een zeer schone direktie, echter niet zo subtiel als de stilist von Karajan, en naar o.i. soms wel een beetje te zwaar. Vnl. het slot vinden wij bij Solti veel te zwaar georkestreerd. Luciano Pavarotti (Sänger) is zeer goed, heeft een prachtig timbre, valt wel enigszins zwaar uit in vergelijking met Gedda (EMI), maar dat kan best. Otto Wiener (Herr von Faninal) zingt de partij voortreffelijk (ze ligt hem naar ons gevoel veel beter dan die van Hans Sachs), maar hij akteert ze niet genoeg. Erich Kunz blijft voor ons toch beter. Manfred Jungwirth (Ochs) is zeer goed, zowel vokaal als teatraal, en mag wel op gelijke voet worden geplaatst met Otto Edelman voor wat het vokale gedeelte betreft (en daar komt het bij een plaat dan toch op aan!). Régine Crespin (Feldmarschallin) zingt de partij goed, maar kan ons toch niet overtuigen zoals Elisabeth Schwarzkopf dat deed. Deze laatste is en blijft voor ons dé enige Marschallin. De sterren van de opname zijn voor ons Yvonne Minton (Octavian) en Helen Donath (Sophie). Donath is een pareltje van een stem, overtuigend jong, speels, romantisch en lyrisch, o.i. beter dan Stich-Randall (EMI) en absoluut gelijkwaardig aan Rothenberger (film). Minton is een stem voor de toekomst, een prachtig timbre tussen de hoogdramatische en mezzo-kleur in. Weliswaar is haar vokale kracht nog niet zo groot als die van Christa Ludwig (EMI), maar men hoort a.h.w. haar enorme interpretatieve kapaciteit in de opname. En als we zeggen, dat ze op het peil staat van Jurinac (film), dan is dat wel de grootste lof die deze jonge zangeres kan krijgen. Trouwens, wie haar gezien en gehoord heeft als Sixtus in de Düsseldorfse produktie van Mozarts ‘La Clemenza di Tito’, is er van overtuigd, dat Minton nog maar aan het begin van een zeer grote karrière staat. Al bij al, een zeer merkwaardige en waardevolle opname, die - en dat dient wel bijzondere vermelding - geleverd wordt met een prachtig en
zeer interessant boek. Wie nochtans een kristalheldere orkestrale uitvoering en een sprankelende Marschallin wil, moet teruggrijpen naar de EMI-opname, die (gelukkig) opnieuw zal verschijnen. Op die manier zullen dan twee meest waardevolle opnamen van deze opera op plaat bestaan.
Gaetano Donizetti: Lucia di Lammermoor, Beverly Sills, Carlo Bergonzi, Piero Cappuccilli, Justino Diaz, Patricia Kern, e.a. Ambrosian Opera Chorus, London Symphony Orchestra, Thomas Schippers, Emi Sis 797 (3).
Eindelijk de originele versie, en eindelijk een volwaardige opname! Schippers weet de partituur te ontrukken aan haar zware, vervelende klank. Qua bezetting de meest homogene, die men kon vinden. Justino Diaz, die men zich nog herinnert als Escamillo in Karajans Salzburger Carmen-produktie, zingt een prachtige Raimondo, en bewijst vooral, dat zijn stem oefening heeft ondergaan. Cappuccilli, een stem die geen lof meer behoeft, is een schitterende Enrico. Bergonzi, hoewel altijd vokaal een ‘primo inter pares’, weet dit keer toch ongewoon veel kleur aan zijn interpretatie te geven. Ten bewijze daarvan, het overbekende ‘Tombe degl'avi miei,...’ en zijn ‘Tu che a Dio spiegasti l'ali,...’. Dé grote revelatie - althans in Europa, want in Amerika is zij reeds overbekend - is Beverly Sills, een sublieme koloratuur, weliswaar niet met een stemtechnische zuiverheid als bv. Joan Sutherland, en ook niet met een evengroot volume, maar... veel echter, veel geloofwaardiger. Silis weet wat interpretatie is, wat akteren is met de stem, iets waarvan wij bij Sutherland soms nauwelijks kunnen gewagen, en - een ander belangrijk punt - men verstaat wat zij zingt. Van Sutherland hoort men veelal nauwelijks of het Duits, Italiaans of Frans is. Niet van Sills! Haar ‘Regnava nel silenzio...’ en vooral de waanzinscene ‘II dolce suono mi colpi di sua voce!’ zijn echte hoogtepunten. Kortom, dé opname voor wie deze opera in zijn diskoteek wenst.
W.A. Mozart: Le Nozze di Figaro, D. Fischer-Dieskau, G. Janowitz, E. Mathis, H. Prey, T. Troyanos, P. Johnson, E. Wohlfahrt, M. Vantin, e.a. Chor und Orchester der Deutschen Oper Berlin, Karl Böhm, DGG 139 276/79.
Wie van Mozart houdt, houdt van de ‘Nozze’, en wie van dit drama giocoso houdt, wil een goede opname. Wel, dit is niet alleen een goede, het is de beste. Ook hier weer krijgen we een bewijs van het meesterschap van Karl Böhm, wellicht 's werelds grootste dirigent en zeker de meest veelzijdige. Zoals in ‘Die Zauberflöte’ en ‘Don Giovanni’ (beide op DDG) weer een verrassend subtiele Mozart-uitvoering, speels, ondeugend, melodieus. Maar wat een bezetting ook! Dietrich Fischer-Dieskau, de Mozart-bariton bij uitstek, altijd even meesterlijk, hier als Almaviva enorm rijk genuanceerd (‘Hai già vinta la causa!’). Gundula Janowitz als Comtessa! Kristalhelder van timbre, zuiver in alle registers: ‘Porgi amor,...’ en ‘E Susanna non vien!’. Edith Mathis, de eenmalige Cherubino, nu als Susanna een ware ontdekking. Wat een genot, haar rozenaria: ‘Giunse alfin il momento’. Hermann Prey, een zeer krachtige (soms iets te weinig speelse) Figaro, schitterend in ‘Se vuol ballare,...’, iets te streng in ‘Non più andrai...’. Tatiana Troyanos als Cherubino is uniek. Zelden, tenzij dan van Edith Mathis vroeger, klonken de aria's ‘Non so più cosa son, cosa facio...’ en ‘Voi che sapete...’ zo grandioos. We zouden kunnen uitwijden over de andere zangers, maar dat zou ons te ver leiden, en trouwens... we zouden steeds dezelfde adjektieven moeten gebruiken: prachtig, schitterend, enz...
Ludwig von Beethoven: Fidelio, Jon Vickers, Helga Dernesch, Horst Laubenthal, Helen Donath, Karl Ridderbusch, Zoltan Kélémen, José van Dam, Werner Holweg, Siegfried R. Frese, Chor der Deutschen Oper Berlin, Berliner Philharmoniker, Herbert von Karajan, EMI 1 C 165-02125/7 X.
Hoeveel Fidelio-opnamen bestaan er niet, maar ook, aan welke opname hapert er niet iets, hetzij in de muzikale uitvoering, hetzij in de bezetting? Na de minder suksesrijke opname o.l.v. Karl Böhm op DGG (Beethoven Edition), hebben we eindelijk een grote opname te horen gekregen. Karajan is de enige dirigent, die er totnogtoe in geslaagd is Fidelio als Beethovenmuziek uit te voeren. Alleen reeds de ouverture (Fidelio) drukt u met gesloten ogen in uw zetel terug! Trouwens heel de opera wordt uitgevoerd als een symfonie, en dan nog in de traditie van de sublieme integrale die Karajan voor DGG maakte. Zo is Fidelio een grandioze opera! Het koor, getraind door Walter Hagen-Groll, is weer eens prima, de Berliner zijn ‘zauberhaft’. Muzikaal dus absoluut een sukses. Laten we echter de vokale kant even onder de loupe nemen. Die is goed, maar ook in deze opname zijn er een paar zwakkere punten. In de eerste plaats Leonore (Dernesch). Ze zingt mooi, overtuigend, maar nog altijd een weinig scherp in het hoge register. Ze heeft nog niet het peil van Ingrid Bjoner of Gré Brouwenstijn voor die partij. Kélémen (Pizarro) is schitterend, evenals Ridderbusch (Rocco), Laubenthal (Jaquino) en Donath (Marzelline). José van Dam (Don Fernando) is goed, maar staat o.i. niet op het internationaal peil van de bezetting. En dan Florestan (Jon Vickers)!