uit dat een eigenlijk sakrale ruimte niet bestaat: elke ruimte krijgt haar duiding door het effektief gebruik ervan. Het kerkgebouw kan dan zo goed als anoniem in het stadsweefsel worden opgelost; in deze visie zal het polyvalent gebruik van het kerkgebouw gemakkelijker worden aanvaard en zal het kerkgebouw voor andere niet-religieuze nevenaktiviteiten zonder schroom worden gebruikt. - Het eenduidig ‘liturgisch kerkkoncept’ wordt hier... parochiaal centrum. In de verhouding van het kerkgebouw tot het landschap vragen wij ons verder af: stelt de ‘hiërarchie van centra’ specifieke eisen aan de herkenbaarheid van het kerkgebouw? Wij menen daarop het volgende te moeten antwoorden:
Iedereen weet dat de menselijke nederzetting hiërarchisch is opgebouwd. In groeiende komplexiteit onderscheidt Doxiades volgende trappen: huizengroep (enkele woningen); kleine buurt (dorp: 250 pers.), hoofddorp (1500 pers.), kleine stad (7.000 inw.), stad (50.000 inw.), grootstad (300.000 pers.), Metropool (2.000.000 pers.), Conurbatie (14 miljoen inw.), Megalopolis (100 miljoen), Verstedelijkt gebied (700 miljoen), Verstedelijkt kontinent (5.000 miljoen), Wereldgemeenschap (30.000 miljoen).
Deze verschillende nederzettingseenheden hebben een eigen landschappelijkheid. De zichtbare gestalte die het kerkgebouw erin zal aannemen veronderstelt een eigen aanpassing aan elk van deze. De kerkenbouw in een landelijk dorp zal niet dezelfde zijn als de kerkenbouw in een uitgesproken verstedelijkt gebied, waar het ene appartementsgebouw tegen het andere staat aangedrukt. De herkenbaarheid van het kerkgebouw vraagt vanuit het landschap telkens weer andere architektonische en vormgevende oplossingen. Wanneer bv. in Leffinge (een polderdorp in West-Vlaanderen) voor een nieuwe kerk wordt geopteerd dan zal ik onstuimig pleiten om in deze gemeente een kerktorenelement te behouden, omdat de kerktoren daar het enige vertikale element in de gemeente is en de gemeente Leffinge ruimtelijk vastlegt in het landschap. Elders daarentegen kan een toren eventueel geen oriënterende rol hebben.
Naast de hiërarchie van centra spelen de plankomponenten hedentendage een grote rol; het landschap verkrijgt hoofdzakelijk zijn morfologie door de wijze van bodemgebruik. De gewestplannen leggen voor geheel België het bestaand bodemgebruik vast en verdelen het totale grondgebied in zones die voor de toekomst de bestemming van de gronden bepalen. Het zijn de plankomponenten: woonzone, industriezone, landbouwzone, wegennet, rekreatiezone enz... Nu de inwendige programma-eisen van het kerkgebouw door elkaar zijn geschud en niet meer eenduidig vastliggen: (geen vaste plaats meer voor biechtstoelen, voor kommuniebank, voor tabernakel, voor stoelen en banken, voor doopvont enz.) en nu het inwendige van de kerkruimte evolueert naar een polyvalent en multi-funktioneel geheel dat zeer flexibel is, wordt de bouw van de kerk niet meer gedikteerd vanuit louter liturgische eisen. De architekt wordt door andere imperatieven meer aangesproken: het zijn de imperatieven die komen van de genoemde plankomponenten, van de stedenbouw en de ruimtelijke ordening.
Welke is nu de plaats van de religieuze voorzieningen in de plankomponenten? Vooreerst kunnen we voor kerkgebouw en Woonzone het volgende zeggen:
De parochiekerken behoren tot de tertiaire voorzieningen; juridisch administratief zijn zij veelal voorzieningen van Openbaar Nut en hebben zij een kerkfabriek. De parochiekerk is wijk- en buurtvormend. Zij behoort uitsluitend thuis in de woonzone. Voor de verantwoorde bouw ervan dienen de gewestplannen op hun woonzones te worden onderzocht; ook de A.P.A.'s en de B.P.A.'s moeten geraadpleegd worden. Voor een parochiekerk is vooral de woonfunktie belangrijk. In deze woonzones kunnen de gronden vooruit worden aangekocht en gereserveerd tot op het ogenblik dat het kerkgebouw er werkelijk moet komen. Normen voor het aantal inwoners bij een parochiekerk zijn moeilijk te geven. De parochiekerk blijft in alle geval een uitrusting op stedelijk buurtniveau of op landelijk wijkniveau. De grootte van de kerk dient gepland te worden in funktie van het aantal misgangers en hun verdeling over een bepaald aantal misuren.
Kapellen en minikerkjes zijn doorgaans religieuze voorzieningen voor kleinere gemeenschappen of voor gedeelten van parochies (kapelanijen). Minikerkjes lijken voorzieningen te worden op het niveau van de elementaire buurt, ongeveer gelijklopend met de kleuterscholen in stedelijk milieu. Voor deze kleine kerkjes wordt reeds een loopafstand van 300 à 400 m. vooropgesteld. Voor landelijke gebieden kunnen deze minikerkjes een goede oplossing zijn voor meer afgelegen buurten en gehuchten. Zij behoren tot de landelijke woonzone.
Kloosterkerken: In de vele soorten van kloosters dringt zich een belangrijk onderscheid op: de ‘aktieve kloosters’ en de ‘komtemplatieve kloosters’. Aktieve kloosters horen thuis uitsluitend in de woonzone. Kloosters in de stad hebben doorgaans een apostolaatsveld dat niet als een parochieterritorium is afgelijnd: de aktieradius van de kloosterkerk overstijgt de parochie en bestrijkt veelal het ganse stadsgewest. Analoog aan de ‘wet van de afnemende meeropbrengst’ geven meerdere kloosters in een klein stadsgewest doorgaans lagere rentabiliteit. Het aantal kloosters en de inplanting ervan in een bepaald gebied dienen oordeelkundig te gebeuren. Sommige steden in België kennen omwille van bepaalde funkties een opeenstapeling van kloostergemeenschappen (bv. Leuven, Brugge) terwijl elders grote gebieden onvoldoende religieuze equipering bezitten. Naast de Woonzone is er ook de landbouwzone: Vele kloosters en abdijen hebben zich te lande gevestigd met hun religieuze kommuniteit. Vooral de niet aktieve kloosters zochten rechtstreeks in de landbouw de bestaansmiddelen voor hun gemeenschap. Daar de landbouwzone de woonzone is voor de landbouwers kunnen zulke kloostergemeenschappen zich in de landbouwzone vestigen voor zover zij authentiek agrarisch bedrijvig zijn. Het bouwen van kerken en religieuze voorzieningen echter zal vanzelfsprekend ingeschakeld zijn in de bouwverordeningen, beperkingen of eventuele dienstbaarheden die aan de landbouwzone eigen zijn. Vooral wanneer de landbouwzone landschappelijk is beschermd. Er zal worden op gewaakt dal de vestiging van een klooster geen aanleiding vormt om een stuk landbouwzone tot woonzone om te schakelen. Een klooster dat zich in de landbouwzone wil vestigen moet zich met de volgende idee akkoord kunnen verklaren: ‘Wij zijn landbouwers die een gemeenschapsleven leiden op grond van onze godsdienstige overtuiging.’ Het klooster is